Thomas Boston over doding en levendmaking door de Heilige Geest “Dit doet Hij door Zijn Woord met kracht tot hen te brengen, want de Geest opent hun ogen doeltreffend. In de eerste plaats geschiedt dat doordat de Geest in hen werkt als een Geest van dienstbaarheid. Hij brengt de heilige Wet tot hun geweten in zijn geboden en vloek, als een Wet met Goddelijk gezag die hen in het bijzonder bindt. Daardoor worden zij overtuigd van hun zonde en ellende en zien zij hun zonde als gruwelijk voor Gods ogen en Zijn toorn, als gepast voor hun zonde. Ze worden vervuld met wroeging, verschrikking en vrees. Ze gaan hijgen naar bevrijding, voelen hun absolute behoefte aan Christus en Zijn gerechtigheid en wanhopen aan bevrijding door enig ander middel, Hand. 2: 37; Hand. 16: 29-30. Daarna werkt Hij in hen door dezelfde Geest, maar nu als een Geest van het leven Die Hij door het Woord van het Evangelie uit Zichzelf aan hen meedeelt. Hij brengt het heerlijke Evangelie tot hun harten en gewetens, in zijn vrije belofte van leven en zaligheid voor zondaren door Jezus Christus, zoals het opgetekend is in de Heilige Schriften. Hij opent het en toont het aan hen als het onfeilbare Woord van de eeuwige God en als Zijn Woord aan hen in het bijzonder: "Gij hebt het niet aangenomen als der mensenwoord, maar, gelijk het waarlijk is als Gods Woord", 1 Thess. 2: 13; "Want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in vele verzekerdheid", 1 Thess. 1:5. Juist door dit werk van de Geest wordt de grond om te geloven onmiddellijk helder voor hen, zoals de apostel zegt: "En mijn rede en mijn prediking was in betoning des Geestes en der kracht; opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods", 1 Kor. 2: 4-5. Het is een innerlijk getuigenis van het Evangeliewoord aan hen, onderscheiden van het meest heldere uiterlijke, mondelinge getuigenis ervan, volgens het woord van onze Zaligmaker: "De Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen. En gij zult ook getuigen", Joh. 15: 26-27. Door de kracht hiervan krijgen zij een geestelijk gezicht, Joh. 6: 40 en kennis van Christus in Zijn alles overtreffende heerlijkheid en uitnemendheid, zoals Die aan hen voorgesteld wordt in de vrije belofte van het Evangelie. Zo worden zij onfeilbaar tot het geloof gebracht. Doordat de Geest het woord van het Evangelie zó op hen toepast, omhelzen ze het gretig en passen ze het op zichzelf toe door het geloof, zoals we kunnen zien in de bekeerlingen uit Hand. 2: "En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden. ... Want u komt de belofte toe ... Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt", vers 38-41.”
Uit : Een beschouwing over het verbond der genade, blz. 249-250
----------------------------------------------------------------------------------------------------
Thomas Boston over de werking van de Geest der dienstbaarheid “Laten zij, die door de kracht van de Geest der dienstbaarheid, de wet voor zich hadden open gelegd in haar geestelijkheid, tot hun overtuiging, eens spreken en zeggen, of zij zichzelf bekwaam gevonden hebben om in dat geval hun harten daartoe te neigen. Nee, vonden zij niet, hoe meer dat licht in hun zielen scheen, hoe meer en meer hun harten onbekwaam waren zich daarnaar te voegen? Daar zijn sommigen die gebracht zijn geweest tot de kindergeboorte, die nog steeds in des duivels leger zijn en die uit hun ondervinding kunnen zeggen: licht, ingelaten in het verstand, kan geen leven geven aan de wil, om die bekwaam te maken zich naar de wet te schikken. Als zij wilden zouden zij daar getuigenis van kunnen geven. Maar neemt wat dit betreft het getuigenis van Paulus, die in zijn onbekeerde staat er ver vandaan was zijn uiterste onvermogen tot goed te geloven; maar Hij leerde dat door ondervinding (Rom. 7:9-13). Ik erken dat de natuurlijke mens een zeker soort liefde kan hebben tot de wet, maar hier ligt de kern van de zaak: Hij ziet op de heilige wet in een vleselijk optooisel, en zo denkt hij, terwijl hij een product van zijn eigen inbeelding omvat, dat hij de wet heeft, maar in feite is hij zonder de wet, want hij ziet die voor alsnog niet in zijn geestelijkheid. Indien hij dit deed, zou hij vinden dat de wet de averechtse zijde van zijn eigen natuur is, waar zijn wil zich niet mee kan verenigen, totdat hij veranderd is door de kracht van genade.” (….)
De Leer van de staat van toorn bevestigd en verdedigd (1) Hoe volstrekt het dreigement van het eerste verbond is: Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven (Gen, 2:17). Terwijl hierdoor zonde en straf tezamen zijn gehecht, verzekert de waarachtigheid van God de uitvoering van het dreigement. Omdat nu alle mensen van nature zich onder dat verbond bevinden, brengt het verbreken ervan hen onder de vloek.
(2) De rechtvaardigheid van God vordert dat een kind der zonde ook een kind des toorns is, dat als de wet verbroken wordt, de straf die daarop rust, ten uitvoer gebracht zou worden. God, Die de bestuurder en Rechter van de mens is, kan alleen maar recht doen (Gen. 18:25). Nu is het recht bij God zonde te vergelden met toorn (2 Thes. 1:6). Hij is te rein van ogen, dan dat Hij het kwade zou zien (Hab. 1:13). En Hij haat alle werkers der ongerechtigheid (Psalm 5:6).
(3) De verschrikkingen van de natuurlijke consciëntie bewijzen dit. Er is een consciëntie in de boezems der mensen, die hun kan zeggen dat zij zondaars zijn, en daarom onderworpen zijn aan de toorn van God. Laat mensen maar eens een ernstig gesprek houden met zichzelf, en zij zullen het merken dat zij een getuigenis in zichzelf hebben, daar zij het recht Gods weten (namelijk dat degenen, die zulke dingen doen, des doods waardig zijn. (Rom. 1:32).
4) De weeën van de nieuwe geboorte, het werk van de Geest der dienstbaarheid aan uitverkoren zielen, met betrekking tot hun bekering, bewijzen dit. Hierbij worden zij duidelijk geleerd dat hun natuurlijke zondigheid en ellende onderworpen zijn aan de toorn van God. Dit vervult hun hart met vrees voor die toorn. Welnu, omdat deze Geest van dienstbaarheid geen andere is dan de Geest van God, wiens werk is te overtuigen van zonde, en van gerechtigheid en van oordeel (Joh. 16:8), moet dit getuigenis noodzakelijk waar zijn, want de Geest der waarheid kan geen onwaarheid getuigen. Ware gelovigen echter, die bevrijd zijn van de staat van toorn, ontvangen niet den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze, maar zij ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen (Rom. 8:15). En daarom, als er vrees van dien aard oprijst, nadat de ziel verenigd is met Christus, dan komt die voort uit de eigen geest, of uit een ergere.
5) De lijdensweg van Christus bewijst deze leer duidelijk: Waarom was de Zoon van God een Zoon onder de toorn, dan alleen omdat de kinderen der mensen kinderen des toorns waren? Hij verdroeg de toorn van God niet voor Zichzelf, maar voor diegenen, die er aan onderworpen waren in hun eigen persoon. Ja, dit toont ons niet alleen aan, dat wij aan de toorn onderworpen zijn geweest, maar ook dat de toorn een uitweg moest hebben in het straffen van de zonde. Als dit aan het groene hout geschiedt, wat zal er aan het dorre geschieden? In wat voor ellendigen staat moet een zondaar zijn, die buiten Christus is, die niet levend verenigd is met Christus, en geen deelgenoot is van zijn Geest? God die zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, zal zulk een zeker niet sparen. De onwedergeboren mens, die geen grote waarde in de eer van God ziet, zal echter geneigd zijn om op te staan tegen zijn Rechter, en in zijn eigen hart Zijn rechtspleging te veroordelen. Nochtans moet het vonnis rechtvaardig zijn, aangezien de Rechter oneindig rechtvaardig is. Daarom moet u om uw mond te stoppen, o trotse zondaar, en om uw geroep tegen uw rechtvaardige Rechter te stillen, het volgende overwegen: Eerst. Dat u een zondaar zijt van nature, en dat het uitermate redelijk is dat schuld en toorn zo oud zijn als de zonde. Waarom zou God niet beginnen Zijn eer te verdedigen, zodra verachtelijke wormen die beginnen te verminderen? Waarom zou een slang de dief niet bijten, zodra hij over de afrastering springt? Waarom zou de bedreiging de zondaar niet aangrijpen, zodra hij het gebod verwerpt? De vergiftige natuur van de slang verleent een mens genoegzame grond om die te doden, zodra hij haar ook maar bereiken kan. Gij kunt er nu ondertussen wel van overtuigd zijn dat uw natuur één kluwen vijandschap is tegen God.”
(Citaat uit : De viervoudige staat)
_________________ Houdt u zich a.u.b. aan deze regels van dit forum: viewtopic.php?f=18&t=10&p=10#p10
|