Aan student Krijgsman

Posted by admin | | dinsdag 17 februari 2009 11:48 am

Brief in pdf :   klik hier

 

 

Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonden, Rom. 6:7.

 

 

Open brief aan student M. Krijgsman van de Ger. Gem. in Ned.

 

 

Katwijk aan zee, 17-02-2009

 

 

Geachte mijnheer/student M. Krijgsman,

 

Langs deze weg wilde ik graag even reageren op uw preek van afgelopen zondagavond 15 Februari jl. die u in de Louwestraat te Katwijk a/zee uitsprak, waarin u zondag 7 van de Heidelberger Catechismus heeft behandeld. Welke dus handelt over het wezen van het zaligmakende geloof in Christus Jezus. Beschouw deze open brief a.u.b. niet als negatieve kritiek, maar juist temeer uit liefde bedoeld, mogelijk en hopelijk tot een weinig opscherping in de leer die naar de godzaligheid is. Waarom een open brief? Om de reden dat het ook die vele honderden mensen aangaat die onder uw prediking die avond gezeten hebben.

 

U sprak uw preek uit aan de hand drie aandachtspunten, te weten:

 

1. Het geloof lijft in, in Christus

2. Het geloof mag kennen en weten

3. Het geloof mag belijden

 

Ten eerste wil ik een kleine opmerking aan uw adres maken aangaande uw gebed. Wat zou het toch groot zijn wanneer alle ware geroepen knechten in behoudend kerkelijk Nederland eens voor elkander in gebed gingen, ook in het openbaar. Hierin heeft u zich helaas beperkt om slechts die enkele knechten uit uw eigen kerkverband bij God op te dragen. Daarnaast noemde u die ene jongen, in Afghanistan. Wellicht ook uit uw eigen kerkverband. Waarom zegt u niet in uw gebed: “Heere, wil onze Nederlandse jongens daar in dat verre land nog genadig gedenken…etc.”  Ik vind dit jammer, en maar weinig getuigen van een warm hart naar onze naasten, die toch ook een ziel hebben te verliezen, op weg en reis naar die nimmereindigende eeuwigheid. Alleen bidden voor die enkeling uit uw eigen kerkverband, en voor de rest geldt : “Ben ik mijn broeders’ hoeder?”  Mijnheer Krijgsman, doe hier a.u.b. toch niet aan mee.

 

Ten tweede, noemde u in uw eerste punt dat achter de (doorleving) van de rampzaligheid, de zaligheid voor de Kerk ligt. Op zich, een zuiver Bijbels uitgangspunt, daar toch achter het verlies van eigen leven, het leven voor de Kerk in Christus ligt. Vervolgens ging u verder, aangaande inlijving in Christus, waarbij u zich beroept op de on-Bijbelse filosofie van dr. Alexander Comrie, zeggende: “Nu komt het, de ziel is wel in Hem ingelijfd, en heeft hiermede het vermogen ontvangen om te kunnen geloven, maar kent Hem echter nog niet. De ziel is dus (onbewust) wel al Zijn weldaden deelachtig, maar kent de Christus, Zijn Borg en Zaligmaker (nog) niet, evenmin als een  pasgeboren zuigeling zijn vader en moeder kent. Wel getrouwd met Hem, maar geen kennis aan die hemelse Bruidegom. Wel het geloof hebben in Hem, en kunnen geloven in Hem, maar Hem niet bevindelijk kennen. Mijn vraag aan u: ‘Waar staat deze uitleg van leer opgetekend in de Heilige Schrift…??’ Ik lees bijv. in Jeremia 31:34 toch zulke andere dingen. Daarnaast gaf u aan, dat bij de doorleving van de genoemde zaken uit zondag 7, daar de begeerte in het hart van de zondaar geboren wordt om met God in Christus verzoend te worden. U doelt hier wellicht mee, voor de bewustheid der ziel, anders zou het beeld van Comrie niet meer kloppen. Echter niets is, naar mijn bescheiden mening, minder waar, en ik zal u in de loop van deze brief op grond van de Gods Woord en de H.C. trachten te verklaren, waarom dit niet waar is.

 

De onderwijzer geeft ons het volgende antwoord op de gestelde vraag:

 

Vraag 21 – Wat is een waar geloof?
Antw. Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen , hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil.

 

Het antwoord op deze vraag spreekt eigenlijk al voor zichzelf. Daarnaast wil ik u nog even herinneren wat A. Hellenbroek heeft gezegd over de kenmerken van het zaligmakende geloof, namelijk: kennis, vertrouwen, en toestemming. Mijn vraag aan u aangaande dit punt is: ‘hoe wilt en kunt u iemand blindelings vertrouwen die u niet kent…?’

 

Ten derde legt u de H.C. uit als een heilsweg, en niet als een Goddelijke heilsorde die doorleeft en gekend wordt wanneer God de Vader de zondaar inwendig komt te roepen tot de gemeenschap van Christus, midddels de weg van Zijn heilig en onfeilbaar recht. Volgens uw uitleg kan een ziel jarenlang in het stuk der ellende wandelen. Ik begrijp wel wat u hiermee tracht te bedoelen, maar u verwart de geestelijke weg der ontdekking met het stuk der ellende uit de H.C. In deze bedoelde weg der ontdekking leert de zondaar zich wel ellendig en schuldig voor God kennen, hetgeen hem doet treuren en wenen voor en tot een onbekend en goeddoend God in de Hemel, welke echter allemaal nog houdbare noden voor God zijn. Echter dit is (nog) niet de ellendekennis die in de Heidelberger Catechismus bedoelt wordt, welke dus op een onhoudbare nood duidt, en waaraan direct een zielsverlossing in Christus verbonden is. Mag ik u in dit verband er ook aan herinneren, dat de opstellers van de H.C., dit leerboek bedoeld en gesteld hebben als een eenheid, met name zondag 2 t/m 23, waarin wordt uitgeschilderd wat een ziel komt te doorleven in de dodelijke stonde van de doorleving van Gods heilige recht, lees daartoe Psalm 116. Waarbij God de Vader met Zijn trekkende liefde de zondaar tot Zijn recht komt te trekken, en de zondaar volkomen schuldig staat middels de vloek en doem der wet die op hem rust. God eist Zijn Beeld in Adam bij die zondaar terug, de zondaar wordt terug geleid in Adam, en heeft werkelijk niets meer tot betaling, legt daarmede als een helwaardige zijn hoofd op het blok, en verliest daarmede zijn ganse leven/bestaan voor God. Nu heeft de wet Zijn werk gedaan als een drijvende bloedwreker en tuchtmeester tot Christus, en heeft God Zijn recht en zijn Zijn heilige deugden ongeschonden gebleven. De zondaar omhelst het recht, en gaat verloren in eigen oog, als in een punt des tijds, waarna Christus hem in de nood en dood van zijn bestaan, onmiddellijk geopenbaard wordt tot zaligheid middels Zijn heerlijke tussentreding. Hierdoor mag de ziel in de liefdesarmen van Christus vallen, en wordt Hem ingelijfd middels dat zaligmakende geloof, en ontvangt door dat geloof het nieuwe leven uit Hem, hetgeen de ziel van de zondaar wederbaart. In het volmaakte en volbrachte werk van Christus zijn de Goddelijke deugden verheerlijkt/opgeluisterd geworden, hetgeen de geredde zondaar in stille aanbidding mag gaan beluisteren. De zondaar had die deugden ontluistert, en Christus heeft ze opgeluisterd. Zie hier de uitleg van zondag 7. De ziel weet wel degelijk met bewustzijn dat hij in dat dodelijkst tijdsgewricht van de vloek der wet verlost is geworden, en in Wien hij heeft mogen geloven, en dat Christus in zijn arme verloren ziel geboren is geworden. Heeft de ziel daarmede dan al als een geestelijk vader in de het Wezen Gods mogen blikken….? Nee mijnheer Krijgsman, dit gebeurt pas in de opwas der genade waartoe ook al de apostelen hebben opgeroepen. Denk in deze ook aan de gelijkenis van de talenten, “en de één ontving twee talenten, en gewon er twee bij”. Dit ziet op de mate en de kracht van het zaligmakende geloof waarmee de ziel in Hem is ingelijfd geworden, en wat de ziel er mag bij gewinnen, dat ziet op de opwas van dat geloof in Hem. Johannes spreekt over kinderen, jongelingen en vaders in de genade, waarbij hij zelfs vermeld dat de kinderen (in Christus) de Vader gekend hebben, 1 Joh. 2:13. Waarom dan? Wel, omdat ze Christus gezien hebben. “Wie Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien”, sprak Christus immers tot de Zijnen. Maar het Kind, waar u in uw prediking op doelde, dat in een weg van nood en dood in de ziel van die verloren zondaar geboren is geworden, dat is de wedergeboren zondaar niet!!! Dat Kind namelijk, is het geboren Kindeke Jezus in de ziel van die verloren zondaar, en daar is de zondaar zelf bij geweest. De psalmdichter zegt hier van: “die in de nood uw Redder is geweest”   die Mij aanroept in de nood, vindt Mijn gunst oneindig groot – ik was uitgeteerd, maar Gij zag op mij neder…etc

 

Mijnheer Krijgsman, met uw uitleg van leer bent u helaas ver afgeweken van de zuivere leer der Schriften, en zoals de reformatoren het ons zeer eendrachtiglijk geleerd hebben. Zij hamerden en wezen op de zekerheid des geloofs, welke Rome destijds in Trente vervloekt heeft. Rome leerde dat iemand het geloof kon hebben, zonder te weten in Wie. U leert eigenlijk precies het zelfde met de uitleg van uw eerste punt. Wel vertrouwen, maar geen zekerheid – wel geloof hebben, maar niet weten in Wien we geloven, 2 Tim. 1:12. Mijnheer Krijgsman, keer toch weder tot de zuiverheid der Schriften. De Heere leert ons bij monde van de apostel Paulus toch zulke andere dingen. U beweert dat een zondaar het leven en het geloof in Christus al kan bezitten, terwijl die zondaar met een begeerte in ziel wandelt om met Hem in een verzoende betrekking te geraken, voelende dat de vloek der wet nog op hem rust, vanwege de toorn Gods over z’n zonden. Hetgeen dus duidelijk aangeeft dat die door u bedoelde zondaar nog NIET in een verzoende betrekking met God in Christus kan staan. U verhief op dit punt zelfs uw stem door te zeggen: “Hoeveel geestelijke staten zijn er dan…??” — De staat des doods en de staat van het leven in Christus. Kan dan een dode zondaar al tot God gaan schreeuwen…? Ik antwoord u : JA. Waarom dan? Namelijk omdat het gebod der Wet is ingekomen, die de zonde in de ziel levend maakt, en NIET de zondaar levend maakt, Rom. 7:9. In Galaten 3 leert Paulus ons toch zeer duidelijk dat de wet niet machtig is om een ziel levend te maken. Want anders was de rechtvaardigheid uit de WET, Gal. 3:21. Mijnheer Krijgsman, u vermengt op een ontzaggelijke wijze de wet met het evangelie. Wellicht onbedoeld, en onwetend. Want aan de ernst en de oprechtheid van uw gesproken woord heb ik geen moment getwijfeld. Daarom schrijf ik u dit uit liefde. Bedenk toch dat tussen de wet en het evangelie, Gods heilig recht ligt. Wanneer God de Heilige Geest een verkoren zondaar gaat bearbeiden tot zaligheid, brengt Hij hem eerst onder de wet. Want de kennis der zonden is immers uit de wet Gods, leert ons de Schrift. Paulus leert ons tot verduidelijking in zijn brief aan de Galaten, dat er geen zaligmakend geloof onder de bediening der Wet (ten dode) bestaat, want zo schrijft hij:

 

Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? Dat zij verre; want indien er een wet gegeven ware, die machtig was levend te maken, zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn. Maar de Schrift heeft het alles onder de zonde besloten, opdat de belofte uit het geloof van Jezus Christus aan de gelovigen zou gegeven worden. Doch eer het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden. Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. Maar als het geloof gekomen is, zo zijn wij niet meer onder den tuchtmeester. Galaten 3:21-25

 

Daarnaast wil ik u nog aangeven wat diezelfde apostel Paulus in de eerste drie verzen van Romeinen 7 schreef : “Weet gij niet, broeders! (want ik spreek tot degenen, die de wet verstaan) dat de wet heerst over den mens, zo langen tijd als hij leeft? Want een vrouw, die onder den man staat, is aan den levenden man verbonden door de wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrijgemaakt van de wet des mans. Daarom dan, indien zij eens anderen mans wordt, terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster genaamd worden; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij van de wet, alzo dat zij geen overspeelster is, als zij eens anderen mans wordt.”

 

Paulus geeft hier met een vrij eenvoudig beeld aan dat, een vrouw in Israël pas met een andere man kan/mag trouwen, indien zij niet meer onder de heerschappij van haar eerste man verkeert. Met die eerste man doelt hij op het leven in de dienstbaarheid der wet, en met die tweede Man doelt hij op de vrijheid van het evangelie in Christus, lees daartoe ook vers 4 t/m 6. Mijnheer Krijgsman, er is en bestaat dus geen zaligmakend geloof wanneer een ziel nog in de dienstbaarheid der wet verkeert. William Huntington sprak weleens over het geloof in de wet, met de vermelding erbij dat dit geloof (nog) niet zaligmakend is. Want naar Galaten 3, is de wet niet uit het geloof, en het geloof ook niet uit de wet. Nu zult u mij vragen, zoals ik bij zovelen inmiddels ook al opgemerkt kreeg: “Van wie is dan de Kerk in het stuk der ellende van de HC…??” Ik antwoord u, ten eerste moet u het stuk der ellende verstaan in het kader van Gods heilig recht, ten tweede ligt daar de Kerk nog dood en verdoemelijk in hun zonden voor God, roepende met een laatste noodschreeuw om genade tot Hem, in de handen van de vader der leugenen, innerlijk niet wetende dat de dag en stonde van hun verlossing zeer nabij gekomen is, Gal. 4:4-7. Waarom dan nog dood en verdoemelijk voor God…?? Om de reden dat de oorzaak van zijn geestelijke doodstaat nog niet is weggenomen geworden in een weg van Recht, Jes. 1:27. Wat is nu de reden/oorzaak van die geestelijke doodstaat? Juist, die reden is zijn  vervloekte zonden, waarmee hij tegen God gezondigd heeft, en hij Zijn heilig en onfeilbaar recht geschonden heeft. Want de bezoldiging der zonden is de dood! Bedenk ook dat het verkoren volk van Israël van haar diensthuis van Egypteland verlost is geworden middels een weg van bloedstorting en gerechtigheid, lees daartoe Exodus 12 & 1 Korinthe 5:7 plus de kant. Maar in Exodus 3, was het gekerm en het getreur van die kinderen Israels al voor het heilig aangezicht des Heeren opgeklommen. Waartoe God Mozes had verkoren, om als de middelaar van dat volk, Zijn volk uit hun vervloekte diensthuis en de handen van Farao te verlossen. Dit laatste beeld is werkelijk een zeer zuiver typologisch beeld van hoe God Zijn verkoren Kerk, uit de klauwen van satan komt te verlossen, in dat dodelijkst tijdsgewricht.

 

In uw tweede en uw derde punt besprak u wel goede en kostelijke zaken, maar sprak u zichzelf  heilsordelijk keer op keer tegen, doelende op de on-Bijbelse uitleg van uw eerste punt. Mijnheer Krijgsman, weet oprecht van mij, dat ik dit niet schreef om u een trap na te geven, want dat zij me zeer verre, maar slechts als een oproep en een bemoediging vanuit de nood om toch terug te keren tot de zuivere leer der apostelen en reformatoren, daar u nog aan het begin staat van uw aan te vangen herders en leraarsambt.

 

 

Loof Hem, die u, al wat gij hebt misdreven,

Hoeveel het zij, genadig wil vergeven,

Uw krankheen kent en liefderijk geneest;

Die van ’t verderf uw leven wil verschonen,

Met goedheid en barmhartigheen u kronen;

Die in de nood uw Redder is geweest.

 

 

 

Hartelijke groet en wees Gode in alles bevolen,

 

D.J. Kleen

Katwijk a/zee

 

 

——————————————————————————————-

 

PS. Deze brief heb ik tevens naar de kerkenraad van de Ger. Gem. in Ned. te  Katwijk aan zee verstuurd. Daarnaast heb ik deze brief per vandaag, 18-02-09, wat aangepast op m’n vele schrijffouten, mijn oprechte excuses daarvoor, en nog enkele tekstverwijzingen bijgevoegd. De inhoud van de brief is hierdoor niet veranderd geworden. U ziet wel aan mijn pen, dat ik geen secretaris ben…!!

 

————————————————————————————-

 

 

 

Lees hier verder:

 

DJK : Vermenging Wet en Evangelie aangetoond, en op grond van Gods Woord verworpen

 

DJK :  Verhandeling over de on-Bijbelse en Bijbelse verklaring van HC zondag 7