Brief over heiligmaking

Posted by admin | | maandag 21 mei 2012 8:16 am

“En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken, Rom. 11:6.”

 

Geliefde vriendin,

Dat boek van Watson is wel mooi en best kostelijk om te lezen…..maar toch was hij één van de puriteinen die Gods verloste volk na ontvangen genade in de weg van heiligmaking menigmaal weer onder de wet (= werkverbond) dreven. Misschien wel zonder dat zij er erg in hadden. Ds. Veldman heeft het daar vaak over, hij denkt dat mede daarom uiteindelijk de zuivere religie tenslotte uit Engeland geweken is. Ik geloof dat hij daarin geen ongelijk heeft. Want in dienstbaarheid is geen vrijheid en opwas des geloofs mogelijk. Heiligmaking is niet heiliger worden voor God, maar apart gezet zijn van de wereld en uitwendige schijngodsdienst, en geroepen zijn tot de (liefde)dienst des Heeren. God liefhebben en dienen met het hart. De bevelen van de apostelen om te wijken van het kwade waren onvoorwaardelijke liefdesbevelen, om geestelijk gezond te blijven. Zoals een vader en moeder graag zien dat hun kinderen opwassen en groeien door een gezond leven te leiden. Maar jouw kinderen hoeven door het leiden van een gezond en oppassend leven toch niet te bewijzen jouw kinderen te zijn, gelijk Israel niet hoefde te bewijzen Gods volk te zijn door het niet eten van het gedesemde. Nee, zij blijven altijd jouw kinderen……ook al zouden ze weleens een duur servies van je gebroken hebben. Maar dat wil niet zeggen dat ze niet gekastijd werden wanneer ze kwaad gedaan hadden, zo ook geestelijk! Wanneer jij dan je kinderen ernstig en streng had aangesproken, en misschien ook weleens een tik op hun vingers gegeven hebt, dan kwamen je kinderen na verloop van tijd toch weer met berouw naar je toegekropen…..en dan zei jij tot hen: “maar je bent toch m’n kind, en ik ben en blijf altijd je moeder hoor…!!” Daarin lag hun troost verklaard, zo ook geestelijk! Maar stel nu eens dat jij je kinderen telkens gedreigd had door hen te zeggen: “Als je dit en als je dat durft te doen….etc, dan ben je niet meer m’n kind en ben ik niet meer je moeder.” Dan zouden je kinderen altijd in angst en vrees bij je gewoond hebben. Maar je kinderen zijn toch geen slaven en dienstknechten? Daarom dienen wij Gods heilige wet na ontvangen genade als een vervulde wet in Christus te beschouwen, die ons zeer lieflijk predikt: ‘gij zult toch niet meer….?’ Waar God Zijn verbrijzelende liefde heeft ingestort in het hart daar is Zijn kind (naar zijn verloste geest) geheel bedorven voor de wereld en al haar begeerlijkheden. Daar heeft ze alles lief wat God liefheeft en haat ze wat God haat. Daar hoeven ze geen moeite voor te doen, want liefdedienst is geen werk, Rom. 13:10. Wie hier niets van weet, is nooit verlost geworden door de weg van recht en gerechtigheid. Trap en mate Gode alleen bekend. 

God wil dat Zijn kinderen niet meer eten van de tafel der duivelen terwijl ze aan Zijn tafel eten. Maar zoals bijv. Watson, Meade, Henry en Owen dit leerden was toch wel bijna een voorwaardelijk en opgelegd heilig(er) worden voor God. Een zekere opgelegde werkheiligheid, door hun geschonken genade uit vrije genade om niet te moeten bewijzen door vrome werken. Hierdoor worden Gods kinderen in een zeker keurslijf van goede werken geperst en verliezen hun vrijheid en vrijmoedigheden, terwijl hun verdorven vlees geen enkel goed voort brengen kan. De apostel zegt: “sta dan in de vrijheid, maar misbruik deze vrijheid nooit ter oorzake van uw verdorven onbekeerde vlees!” Hun geest die door de Geest Gods uit God geboren is, kan en wil nooit meer zondigen, dat doet de liefde Gods in Christus, en heeft een heilige begeerte om zondeloos voor God te leven. Maar toch betuigt de apostel ook dat wanneer hij het goede doen wil, het kwade hem bijligt. Het kwade en zondige dat hij niet wilde, dat deed hij. Maar naar de inwendigen mens die uit God geboren was, had hij een vermaak in de wet Gods. Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde, Rom. 7:14-26. Wie deze dingen leest als een vrijbrief om te gaan zondigen, of om zich achter te verschuilen die is een huichelaar en is nooit uit God geboren geworden. (lees Rom. 6:1-2) Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? Dit erkenden de puriteinen wel, maar toch plaatsten zij in hun vroomheidsbewegingen de wet als zijnde een helpend werkverbond helaas vaak achter of naast de vervulde wet in Christus (Jac. 1:25a), en vermengden zij op dergelijke wijze vlees en geest.

Ik zal nooit vergeten wat ds. K. Veldman in Ter Aar hierover eens zei: “Ik in Hem is de rechtvaardiging, en Hij door Zijn Geest in mij is de heiliging. Ons lichaam is een heilige tempel des Heeren door Zijn inwoning, maar dat maakt de stenen van die tempel niet heilig (= zondeloos).” Ik doe de genade Gods niet te niet; want indien de rechtvaardigheid door de werken der wet is, zo is dan Christus tevergeefs gestorven, Gal. 2:21. En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer; en indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer, Rom. 11:6.

Koelman en Teellinck hebben dit vanuit de United Kingdom meegenomen naar Nederland. Zo deden de Engelse vroomheidsbewegingen hun intrede in ons vaderland. Ds. Op ’t Hof en ds. W.J. Teunissen hebben dit weer van Willem Teellinck en Koelman overgenomen. Deze predikers bewegen Gods verloste volk ertoe trouw te blijven aan de heerschappij van hun eerste man. Misschien ook wel zonder dat zij hier enig besef van hebben. Bij ons in Nederland beginnen velen alrede aan de heiligmaking, dat is heilig(er) worden vanuit een verbroken werkverbond, nadat hun gewetens verschrikt en ontwaakt zijn geworden door de eis van Gods heilige wet. Dat hebben jij en ik aanvankelijk ook gedaan, maar God zette een stenen mes in onze heiligheden en eigengerechtigheden…. opdat niet anders dan de gerechtigheid en heiligheid Christi in ons leven verheerlijkt zou worden, 1 Kor. 1:30. Alleen in en door het geloof in Hem zijn ze daders des Woords, dragen zij vruchten, en volgen hun werken der liefde hen na. Al deze voornoemde vaderen (en dominees) preekten dus wel de Borggerechtigheid van Christus, maar helaas niet Zijn Borgheiligheid zoals bijv. mannen als Luther, H.F. Kohlbrugge, William Huntington, en in onze dagen met name door ds. K. Veldman, dit juist wel preekten. Mede hierom werden/worden juist deze laatstgenoemde predikers uitgemaakt voor antinomianen…..door mensen die dachten/denken zelf nog enige (helpende) heiligheid voor God aan te kunnen brengen. Hartelijke groet, Daan 

 

Tweede brief: Een vroom leven vanuit de ware godzaligheid is een goede zaak. Zolang het maar geen opgelegde vroomheid gaat worden. Wat bedoel ik hiermee? Veel kinderen van God gaan vroom doen vanwege dat ze bang zijn door anderen niet overgenomen te worden, of uit vrees eer en aanzien te verliezen. Dan denken ze hun geschonken genade met goede en vrome werken te moeten bewijzen. Kijk, hierin is geen vrede en geen vrijheid……maar DIENSTBAARHEID, angst, duisternis en vreze. Dienstbaarheid is doen wat anderen van mij verlangen. Dat is, niet spreken hoe God mij de zaken geleerd heeft, maar spreken hoe het farizeïsme het graag hoort. Niet jezelf kleden om je schande te bedekken, maar je kleden om erbij te horen en niet buiten de boot te willen vallen. Uniformiteit onder Gods volk is niet verkeerd, maar uniformen dragen om erbij te willen horen is verrot. De apostel zegt dat hij in Christus alle dingen vermocht. Zolang we die vrijheid maar nooit misbruiken ter oorzake van ons vlees. De ogen van het farizeïsme drukken Gods volk vaak in een keurslijf van nette en vrome werken, die echter meestentijds voortkomen uit het vlees. Net als bij Petrus in Antiochie. Maar wat hen het leven uit de wet nog is, dat is Gods verloste volk de dood geworden! Er is daarom geen groter aangevochten goed als de verworven en geschonken vrijheid die in Christus Jezus is, Gal. 2:4.

Kijk, als de liefde van Christus in je hart heerst hoef jij niet na te denken wat te doen en/of wat te zeggen, want daarin is vrijheid en vrede. Want deze Geest van Christus getuigt met onze geest dat zij kinderen Gods zijn. De stokbewaarder hoefde niet na te denken wat te doen toen hij Paulus en Silas uit de stok verloste en hen vervolgens in huis nam, hij gaf hen uit broederlijke liefde te eten en waste hun gegeselde ruggen. Waarom? Omdat hij door het geloof in Christus van hetzelfde Lichaam als hen geworden was waarvan Christus het Hoofd, hun bebloedde ruggen was zijn rug geworden, hun lijden en pijn werd zijn lijden en pijn, hun tranen werden zijn tranen, hun geloof en getuigenis werd zijn geloof en getuigenis, uw God mijn God en uw volk mijn volk……al het andere wat niet uit de liefde van Christus voortvloeit is slechts een wettische opgelegde schijnvroomheid waarin geen enkele blijdschap en vreugde te vinden is. Die stokbewaarder heeft dit echter nooit als een dienstknecht geteld die vergelding voor zijn gedane werken wenst te ontvangen, en nooit geweten dat hij meteen na zijn verlossing deugd bij zijn geschonken geloof heeft mogen voegen, evenmin als die verloste zondares uit Lukas 7 die bij haar geschonken geloof deugd heeft mogen voegen in een hol van godsdienst farizeïsme. Dat komt omdat de wederliefde tot God zijn deugden niet ziet en nog minder telt, maar alleen in alle dingen tekort schiet. Hun werken volgen hen na. Maria brak in Bethanie in het huis van Lazarus een albasten fles met nardus en zalfde Christus tot een voorbereiding van Zijn begrafenis. De haat in het hart van Judas had een paar druppels of slechts een klein scheutje wel genoeg gevonden, maar de liefde Gods in het hart van Maria had wel tien flessen over Hem uit willen gieten. Het ging niet om het vele, maar zij gaf al hetgeen zij had en Hem waardig achtte……als zijnde een voorbereiding op een Koningsbegrafenis. De bruid van Christus kan alleen vruchtbaar zijn door met geloofsogen op haar Tweede Man te zien en vrucht uit Hem te dragen, alle andere zgn. vruchten zijn stinkende en verrotte vruchten. Dit was mijn boodschap tot die ene vrouw, en tevens de boodschap van ds. K. Veldman waarin hij door velen helaas niet recht wordt verstaan. 

Genade en vrede zij u vermenigvuldigd door de kennis van God, en van Jezus, onzen Heere; Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles, wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, nadat gij ontvloden zijt het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid. En gij, tot hetzelve ook alle naarstigheid toebrengende, voegt bij uw geloof deugd, en bij de deugd kennis, En bij de kennis matigheid, en bij de matigheid lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid godzaligheid, En bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde, liefde jegens allen. Want zo deze dingen bij u zijn, en in u overvloedig zijn, zij zullen u niet ledig noch onvruchtbaar laten in de kennis van onzen Heere Jezus Christus. (2 Petrus 1:2-8)

 

Lees deze geschriften en brieven van de kolendrager uit Cranbrook eens tot je vertroosting. Zeer leerzaam en aanbevelenswaardig om te lezen. Hartelijke groet, Daan. 

 

De wet van Christus :  Vijf brieven over Wet en Evangelie

De wet van Christus :  De gebroken bak en de springbron 

Het kind der vrijheid in de banden der wet – leerrede over Gal. 5:1

Over de wet des gemoeds en de wet der zonde, naar Rom. 7 vers 26

De zedelijke wet niet beledigd door het Evangelie – Matth. 5 vers 17-20

De wet bevestigd door het geloof in Christus – preek over Rom. 3 vers 31

 

——————————————————————- 

 

Hier volgt de eerste brief uit zijn boek met vijf brieven over de (vervulde) Wet van Christus:

 

“Ik ontving uw vriendelijke brief en heb de talloze klachten van mijn zuster overwogen, alsook de moeilijkheid van haar weg. Salomo zegt in Prediker 1:15: “Het kromme kan niet recht gemaakt worden; en hetgeen ontbreekt, kan niet geteld worden.” Elke brief komt met zware tijdingen en geen wonder; want u zwerft weer om de oude berg en hebt de sluier weer aangedaan en zult die wel vasthouden, tenzij deze of gene evangelische wachter, of bewaarder van de muren, gezonden wordt om u te slaan, te verwonden en uw sluier van u te nemen, Hoogl. 5:7. Uw arme man moet nu lijdzaamheid nodig hebben om u te verdragen, want uw aard zal hem ten zeerste beproeven. Waar Hagar huishoudt, is geen vredig leven. Laat de dienstbare maar eens plaats krijgen tussen u en de Vader der eeuwigheid en zij zal u spoedig het verschil doen gevoelen tussen het juk van een dienstbare en de vrijheid van een gehuwde vrouw. Hagar zal spoedig het bestuur in handen nemen, u met het juk der dienst­baarheid omvangen en u tot jaloersheid verwekken, tot het vlees van uw beenderen verteren zal; u zult uzelf en allen die u om­ringen tot last zijn; en het zal een wonder zijn, als u niet zegt: “Mijn ongelijk is op u.” Uw eigen dwaasheid is het, die uw weg verkeert en uw hart vergramt zich tegen den HEERE, Spr. 19:3. De waarheid heeft u verteld, dat Hagar de berg Sinaï betekent en tot dienstbaarheid barende is; maar indien de vrouw des Lams niet meer prijs stelt op haar waardigheid en eer, dan het bestuur van haar zaken op te dragen aan een dienstbare, hoe jammer ook, zij moet het juk dragen tot zij de waarde kent van haar vrij­heid, eer en voorrechten. Hagar was bestemd tot dienen en niet tot regeren. 

Er zijn drie dingen om welke de aarde zich ontroert, ja, vier die zij niet dragen kan; waarvan het eerste is, om een knecht als hij regeert. U hebt niet te dienen in de oudheid der letter, daarom werpt de dienstmaagd uit en haar zoon, want de dienstbare moet niet heersen over de vrouw des Lams, ook zal het kind der dienstbare niet erven met de kinderen der belofte. 

Deze zaak betreffende de dienstmaagd en haar zoon, zal de Vader der gelovigen niet smartelijk zijn, want Hij heeft u gezegd, dat de dienstknecht niet eeuwiglijk in het huis blijft, maar de zoon blijft er eeuwiglijk. Deze zonen zijn vrije zonen, die verlost zijn van het juk der dienstbaarheid en die staan in hun vrijheid en de vrije vrouw is er één die haar koninklijke Man aankleeft, haar huis met voorzichtigheid bestuurt en haar dienstbaren op haar plaats laat. 

Gij had dit juk op uw nek niet gekregen noch deze grafdoek om uw hoofd gewonden, toen u neerzat onder wat men nu anti­nomianisme noemt. Toen scheen uw ziel gezond, uw omgang aangenaam en uw gedaante liefelijk te zijn, uw hart was gelijk de wagens van Gods vrijwillig volk en u liep met blijdschap de loopbaan die u voorgesteld is. 

Maar waar bent u nu heengevoerd? Zij hebben u niet de Wet gedreven, tot u beide blind en gebonden zijt. Zij ijveren niet recht over u, die u leiden, verleiden u en de weg uwer paden slokken zij in. U bent nu niet in de wegen der Wijsheid der lie­felijkheid noch in de paden der vrede. 

Gedenkt dan waarvan gij uitgevallen zijt, u bent gevallen uit uw eerste liefde, uit de hartelijke vereniging en gemeenschap met Christus, uit vrede en blijdschap in het geloven en uit de zalige genieting van Gods vrijmoedige Geest. Toen genoot u de vrij­heid van het Evangelie. Nu gevoelt u de dienstbaarheid van de Wet. De Heere deed het Woord gepaard gaan met een wonderlijke kracht en bediende de Geest onder u door de prediking des geloofs. Doet Hij nu hetzelfde door de werken der Wet? Ik denk van niet. 

U hebt gevoeld, dat het juk van de Zaligmaker zacht en Zijn last licht is en nooit was u inwendig heiliger en gelukkiger, noch uitwendig omzichtiger dan toen. U moet eens beproeven en nagaan wat de Wet voor u doen kan. Kleef haar aan en be­proef welke liefde, leven, vrede en heiligheid van daar gehaald kan worden en wanneer u door die regel het werk der heilig­making zult volmaakt hebben. Wees dan zo goed er mij eens een nauwkeurig verslag van te zenden. Geef mij een verklaring van haar werkingen en uw gevoelens daaronder, als ook een getrouw verslag van de meer dan overvloedige prakticale heiligheid wel­ke uw huisgezin, medelidmaten en buren in u zien. 

Niet één heilige beweging, niet één Goddelijk en aangenaam gevoel, geen enkele vlam van zuivere liefde tot God of de men­sen zult u ooit uit dat verbond halen. De Wet werkt toorn en het bedenken des vleses is vijandschap tegen de Wetgever, ook kan het zich aan de Wet niet onderwerpen. 

Degenen die onder haar zijn, mogen elkaar aankleven, maar die vereniging is alleen de band van natuurlijke genegenheden. Sommigen worden samen gehouden door verdorven gene­genheden, anderen zijn overgegeven tot oneerlijke bewegingen. Maar zuivere liefde vloeit om niet voort uit een verzoend God in Christus Jezus en is in het hart uitgestort door de Heilige Geest, Die de Geest is van de liefde en van de gematigdheid. “Gij kunt het één van het ander niet onderscheiden”; natuurlijk niet, want Paulus zegt: “De predikant verstaat niet wat hij zegt noch wat hij bevestigt” En indien dat zo is, dan moet de gehele kudde met u door onweder voortgedreven worden, bedroefd en ongetroost. 

Dit zal ook niet anders worden, tenzij God verschijnt om uw ste­nen gans sierlijk te leggen en zodra het Uitverkoren Fundament, de Uiterste Hoeksteen, de Steen der Hulpe, de Levende Steen, met Goddelijke luister verschijnt, zult u van de storm bevrijd worden en blij zijn een schuilplaats te vinden in de schaduw van die Rotssteen in dit dorstig land. 

Staat u naar heiligheid door de Wet, gedenkt dan dat u zowel in het vlees volmaakt moet zijn als in de geest. De Wet is vol­maakt, zij zal geen zwakheden toestaan noch boze gedachten of wellustige blikken, geen toorn noch kwaad humeur. Geen vuur mag u aansteken op de sabbatdag, u mag op die dag uw eigen woorden niet spreken en uw eigen gedachten niet denken, uw naasten moet u liefhebben als uzelf. De helft van uw goederen moet u de armen geven, van de twee rokken moet u er één meedelen aan hem die er geen heeft. En dan zult u nog niet ten hemel komen dan door uw kruis op te nemen en Jezus na te volgen. Niemand zal ooit de toets van die Wet doorstaan, zonder een zuivere liefde tot God, Goddelijk leven in Christus, heiligheid door de Geest en een eeuwige gerechtigheid van de God onzer zaligheid. 

Wanneer u te Londen komt, zullen wij onze bevin­dingen eens vergelijken en dan zien wie het meest met handelen gewonnen heeft. Vervolg zolang uw tegenwoordige weg en ik zal het de mijne doen. Maak de Wet een regel van het leven, lees haar, houd uw oog op haar gevestigd en leef uit haar en ik zal bidden, dat ik der Wet dood en Gade levend, mag gehouden worden, dat ik met Christus mag gekruisigd worden en nochtans leven, doch niet ik, maar dat Christus in mij leven mag. 

Indien u van de Wet uw regel des levens maakt, dan leeft u der Wet en u wandelt in de Wet. En indien Christus in mij leeft, dan zal ik Gode levend gehouden worden en in nieuwigheid des levens wandelen. 

Ga voort met de geboden en ik zal voortgaan met de beloften. Maak de Wet tot “de regel van uw wandel” en ik zal God bidden, dat Hij Zijn belofte in mij vervulle, want God heeft gezegd: “Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen”, 2 Kor. 6:16. Zo gaat gij voort door de Wet en ik ga voort door het Evangelie. Vervul uw plicht en ik zal pleiten op mijn voorrechten. 

Handel als een arbeidzame dienstknecht en door Gods genade zal ik handelen als een liefhebbend zoon. Wees gij gehoorzaam aan de Wet en ik zal bidden om genade tot gehoorzaamheid des geloofs. 

Leef in de vreze van uw meester en ik zal trachten mijn hemelse Vader te eren. Maak de Wet tot regel van uw handelingen en handel dienover­eenkomstig. Ik wens evenwel op God te betrouwen om in mij te werken, beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen en het werk des gelooft met kracht. 

Maak de Wet tot een regel van uw gesprekken. “Spreek van de geboden als u in uw huis zit en als u op de weg gaat en als u neerzit en als u opslaat. En schrijf ze op de posten van uw huis en aan uw poorten. Opdat uw dagen in het land dat de Heere uw vaderen hen te geven gezworen heeft, vermenigvuldigen; gelijk de dagen des hemels op de aarde.” Deut. 11:19-21. 

En ik zal God bidden de vrucht van mijn lippen te scheppen, mij mond en wijsheid te geven, welke al mijn vijanden niet zullen kunnen tegenspreken noch wederstaan. En dat ik het niet moge zijn die spreekt, maar dat de Geest van mijn hemelse Vader in mij spreken moge. Dan zullen mijn gesprekken krachtig en mijn woorden met zout besprengd zijn en genade geven dien, die ze horen. Aldus luidt de belofte en de uitnemendheid en de kracht is Godes. En indien God Zijn belofte aan mij vervult, zal Hij al de eer hebben. En indien u uw taak verricht, zult u roem hebben, maar niet bij God; wat u ook hebt bij de mensen. 

Laat de bedienaars der letter alle zware lasten die u maar met moeite dragen kunt op uw schouders binden en ik zal mijn zorg (Eng. vert lasten) op de Heere werpen, Die beloofd heeft mij te zullen onderhouden. (Eng. vert schragen). Draag zorg dat u acht geeft op al de moeite welke zij voorschrijven en ik zal al mijn zorg op Hem wentelen, Die voor mij zorgt. 

Wandel gij door aanschouwen en ik door geloof. Wandel gij in de letter en ik door de Geest. Zie gij op de geboden en ik zal op Jezus zien. 

Degenen die zeggen: “Deze leer opent een deur voor alle losban­digheid”, weten niet wat zij zeggen. U hebt niets in mij gezien wat daar op lijkt. Ook geven zij, die u gedurig de Wet opdrin­gen, om uw gemoed te verblinden en uw ziel met vooroordeel te vervullen tegen de waarheid en die haar prediken, u geen ander bewijs van hun meerdere heiligheid, dan wat u uit hun mond hoort. Er is niet meer kracht in hun redenen, niet meer aangenaam­heid in hun omgang, niet meer kennis van het woord, niet meer ondervinding van genade, niet meer vrucht op hun bediening, niet meer milddadigheid, niet meer verhoring bij God in het gebed, niet meer omzichtigheid voor de mensen noch nauwgezetheid voor God, dan wat men kan waarnemen in sommigen, die de naam hebben van antinomiaans; ja, nog niet half zoveel. Mensen die in hun hart of leven niets hebben dat hen aanbe­veelt, moeten alles doen door het geklank van een trompet. Hij die overvloediger arbeidde dan zij allen, (en veel zakelijker) zeide: “Doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is.” 

Maar in onze dagen zijn er sommigen opgestaan die ons zeggen dat zij al hun vertroosting halen uit hun heiligheid en hun hei­ligheid uit de Wet. En ik geloof hen, want zij schijnen geen gemeenschap te hebben met de God der vertroosting, noch bevinding van de Heilige Geest. Kleef de Zaligmaker aan en ver­laat u op Zijn genade en wanneer deze falen, beproef het dan met de Wet. De weg naar Sinaï is breder dan de weg naar Sion, dat pad is het meest betreden en daar zijn de meeste reizigers. Het is gemakkelijker om tot de Wet te komen dan tot het Evan­gelie en een troon des gerichts is toegankelijker dan een troon van genade. Wij hebben legioenen onbekeerde zedenpredikers, maar weinig bedienaars des Geestes. 

Elk van de menigte der mensen roept zijn weldadigheid uit, maar wie zal een recht trouwe man vinden? Mensen die onbe­kend zijn met de kracht der godzaligheid, moeten de letter aan­dringen, want dat is al wat zij hebben. Met de letter, een groot geluid en de vertoning van een schoon gelaat naar het vlees, bedriegen zij de eenvoudige. 

De verborgenheid des geloofs is een raadsel voor een onervaren hart en een onverlicht hoofd. Wanneer zij deze aanvallen, verra­den zij alleen hun onkunde. Die heer had gelijk. “Zonder heilig­making zal niemand den Heere zien.”

En wanneer hij geen heiligmaking heeft dan die welke hij uit de Wet krijgt, zal hij nooit de Heere zien met aanneming, want ten­zij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien (veel minder ingaan).

Het Koninkrijk Gods is in kracht. De wedergeboorte verlicht ons in onszelf en geeft het ons gevoelig te genieten, want het is rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door de Heilige Geest, Welke ons geen van allen toekomen uit de Wet.

Indien het aandringen van de Wet als de enige regel des levens en de voorstelling daarvan als de enige standaard van heiligheid met kracht gepaard gaat, indien zij liefde voortbrengt tot God en de naaste, indien zij ware heiligheid bevordert; indien zij de nieuwe mens verkwikt en de ziel met nederigheid en zelfver­foeiing bekleedt; indien zij Christus dierbaar maakt en het geloof versterkt; indien zij geestelijk leven en vrede voortbrengt; indien zij de ogen verlicht, het hart verwijdt, aan de wereld speent, de ziel reinigt, tot naarstigheid aanmoedigt en God, Zijn wegen en dienst tot de lust van uw ziel maakt, dan naoogt u hen wel verdragen, want deze dingen komen van God en zijn met de zaligheid gevoegd.

Maar ik weet dat niets van dit alles deze prediking vergezelt en uw brief is er een genoegzaam bewijs van.

Ik heb mijn zuster de Wet en het Evangelie, de geboden en de beloften, het leven en de dood, de zegen en de vloek voorgesteld. Indien u de letter van de Wet aanhangt en die tot de regel van uw leven, wandel, daden en gesprekken maakt, dan zal uw ge­hoorzaamheid de gehoorzaamheid der Wet zijn, niet des geloofs. Dan zullen het uw vruchten zijn en niet de vruchten des Gees­tes. U werkt door de Wet; door het Evangelie werkt God al mijn werken in mij. U moet u door de Wet een nieuw hart en een nieuwe geest laten maken, door het Evangelie maakt God mij een nieuw schepsel in Christus Jezus. U moet door de Wet God liefhebben, door het Evangelie is de liefde Gods in mijn hart uit­gestort. Door de Wet moet ge u wassen én reinigen, door het Evangelie reinigt God mij van alle besmetting des vleses en des geestes. Zo werkt God door het Evangelie en u werkt door de Wet.

Door het ene wordt het eigen ik verloochend en is Christus alles en in allen; door het andere wordt het eigen ik verheven en zij is u alles in allen. Eén van deze werkers moet wijken. Genade moet genade zijn en het werk geen werk meer of de werken moeten alles zijn en genade niemand-al. “Ik doe de genade Gods niet te niet. Want indien de rechtvaardigheid door de Wet is, zo is dan Christus tevergeefs gestorven.”

En evenmin als de rechtvaardigheid door de Wet is, is de heilig­heid, het leven of de heiligmaking door de Wet. Christus is ons van God geworden tot wijsheid, leven, rechtvaardigmaking en verlossing en Hij heiligt en reinigt Zijn Kerk en stelt haar voor zonder vlek of rimpel of iets dergelijks.

“Indien dit een deur opent voor alle losbandigheid”, dan volgt daaruit, dat ’s mensen dode werken ware heiligheid zijn en dat al Gods werken, welke volmaakt zijn, losbandigheid zijn. Zal dit niet in het laatste bitterheid zijn? God zegt mij dat ik der Wet gestorven ben, dat ik vrijgemaakt ben van de Wet en dat ik niet onder de wet ben. En waartoe is al deze dood en vrijmaking? Opdat wij in de zonde zouden leven? Nee, wij zijn aan de Wet gestorven, opdat wij Gode leven zouden. Wij zijn van haar vrijgemaakt, opdat wij God in nieuwigheid des Geestes zouden dienen en wij zijn van onder haar uitgebracht, opdat wij onder de genade zouden zijn.

Maar waarom Gode leven, in de Geest dienen en onder de genade zijn, een deur zou worden genoemd voor alle losbandig­heid, weet ik niet. Ik moet dit overgeven aan de uitspraak van de grote God, wanneer het jaar der vergeldingen, om Sions twist­zaak, komt.

Verkiest mijn zuster echter om der Wet te leven, om onder haar te zijn als de regel van haar leven, wandel en doen, de aangeboden verlossing niet aannemende, zij is welkom: zij buige haar schouders om te dragen en diene onder haar tribuut. En zij zal eerlang ervaren, dat die lamp zal uitgaan en dan zal zij roepen om olie. Nu is zij nog arm en nooddruftig, maar som­tijds verblindt het wettische deksel dermate, dat iemand ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt kan zijn, zonder het te weten. Indien gij u hield aan de stem van Christus in de beloften en aan de stem des Geestes in uw consciëntie (zo die daar is), u zou een levende regel vinden, ver te verkiezen boven een dodende letter en een juk der dienstbaarheid.

Aan de andere kant is zij volkomen vrij, ik voer geen heerschap­pij over haar geloof. Laat zij het deel des goeds nemen dat haar toekomt en alles bijeen vergaderen en handel drijven met haar “regel om naar te handelen.” Het zal niet lang duren of zij zal bevinden, dat de Wet met haar bevruchtend juk haar in de wil­dernis zal brengen en wanneer zij in een vergelegen en dor land is, zal zij haar eerste man gedenken, gaan bedelen en blijde zijn door het geloof te leven op het gemeste Kalf en het Brood des Levens. Tot zolang zal ik Mejuffrouw Ongestadigheid verlaten om de proef te nemen van haar twee gedachten.

Dit zal ik er alleen bij voegen: mocht zij ooit bankroet gaan, mocht de burger van dat land een zwendelaar worden en haar tegenwoordig ver­mogen verkwisten, mochten de bedienaars der letter haar doen vergaan van honger met draf, wanneer zij tot zichzelf komt, wanneer haar buik gebrek lijdt, wanneer zij vernederd is om te bedelen en begerig om thuis te mogen komen, zal ik mij niet ergeren aan het gezang en gerei, maar de dienstwillige dienaar blijven van Juffrouw Prodigalis, (prodigalis is Latijn, betekent verloren zoon) wanneer de vader vrolijk en blijde is.” 

 

W. Huntington