Johannes Hus profeteerde op zijn sterfdag dat nu een gans verbrand zou worden, maar na hem een zwaan (Luther) komen zou

Posted by admin | | maandag 15 december 2008 5:36 am

De kerk in de Middeleeuwen, keizers en pausen, kruistochten

De ondergang van het Westromeinse Rijk in 476 betekende het einde van een periode uit de geschiedenis van de kerk. Het tijdperk van de oud-christelijke kerk was voorbij en maakte plaats voor de Middeleeuwen. De kerk in de vroege Middeleeuwen werd vooral gekenmerkt door de opkomst van de kloosters en de pauselijke macht.

Kluizenaars
Al in de oud-christelijke kerk waren er mensen die zich, uit protest tegen de verwereldlijking van de kerk, terugtrokken in eenzaamheid en als een kluizenaar gingen leven. Zij waren voorlopers van de latere kloostergemeenschappen. Eén van de eerste kluizenaars was Antonius, een oudere tijdgenoot van Athanasius. Hij had zeer rijke ouders, maar verloor hen reeds op zeer jonge leeftijd. Antonius erfde al hun bezittingen. Omstreeks 270 na Christus, toen hij 18 jaar oud was, hoorde hij in Alexandrië een preek over de rijke jongeling. Deze geschiedenis greep hem zo aan, dat hij, nadat het levensonderhoud van zijn zuster door hem veilig gesteld was, zijn geld onder de arme verdeelde en de Egyptische woestijn introk. Hij wilde zich in afzondering van de mensen geheel aan God wijden. Slechts twee keer heeft hij de eenzaamheid verlaten. De eerste keer tijdens een wrede christenvervolging. Hij zocht toen het martelaarsschap, maar het ging aan hem voorbij. De tweede keer vertoonde hij zich in Alexandrië om Athanasius bij te staan in de strijd tegen Arius. Antonius kreeg veel navolgers. In plaats van zich dienstbaar te maken voor de maatschappij of te arbeiden in Gods kerk, begroeven zij hun talenten door zich af te zonderen. Het mijden van de wereld bracht hen veelal tot dwaze dingen. Veel nuttigden bijna geen voedsel en kwamen tot allerlei vormen van zelfkastijding. Zo bracht bijvoorbeeld Simon de Styliet vele jaren door op een topje van een pilaar in de omgeving van Antiochië.

Kloosters
In latere tijd gingen de kluizenaars steeds meer samenwonen. Zo ontstonden de kloosters. Het woord ‘klooster’ betekent ‘afgesloten ruimte’. Hiëronymus, een tijdgenoot van Augustinus, dacht een bestaansrecht voor kloosters te vinden in Psalm 133:1, waar gezegd wordt dat het goed is dat broeders samenwonen en in Handelingen 2:44, waar staat dat de eerste christenen bijeen waren en alles gemeenschappelijk hadden. Hij werd bekend, doordat zijn Latijnse Bijbelvertaling, de Vulgata, later tot officiële Bijbel van de Roomse kerk werd verklaard. Naast Hiëronymus hebben ook Ambrosius en Augustinus het kloosterleven bevorderd. Vooral aanvankelijk werden de kloosters bevolkt door hardwerkende monniken of nonnen, die vaak tot zegen zijn geweest voor de gehele omgeving. Zij waren pioniers op het gebied van landbouw, geneeskunde en allerlei wetenschappen. In het begin hielden de kloosterlingen zich stipt aan de gelofte van armoede (geen persoonlijk bezit), kuisheid (ongehuwde staat) en gehoorzaamheid (aan de overste). In later tijd verslapte de tucht echter en ontaardden veel kloosters in plaatsen van zonde en goddeloosheid. De oorzaak hiervan ligt in het verkeerde, on-Bijbelse uitgangspunt van het kloosterleven. Een monnik die de wereld wil ontvluchten neemt immers zijn boze hart mee. Ook vormde de verachting van het lichaam, een dwaling vanuit de Griekse wijsheid, een achtergrond van het kloosterwezen. In het kloosterleven is nog een kwade ontwikkeling aan te wijzen, namelijk dat men het monnik-zijn steeds meer als verdienste voor de zaligheid ging beschouwen.

Vergroting van de pauselijke macht
De pausen na Leo I breidden hun macht steeds meer uit. Vooral onder Gregorius de Grote (590-604) werd de pauselijke invloed in de kerk en wereld zeer groot. Hij verschafte de gemeente van Rome veel grond en legde zo de grondslag voor de latere kerkelijke staat, die een groot deel van Midden-Italië omvatte. Hij vergrootte zijn macht door zending te laten bedrijven onder Germaanse volken, die ariaans of nog heidens waren. Later verwijderde hij, om moeilijkheden te voorkomen, alleen nog maar de afgodsbeelden, zuiverde tempels met wijwater en plaatste er allerlei relikwieën en heilige beelden in. Als ‘boeken der leken’ zouden deze beelden het volk moeten onderwijzen. Zo meende hij de overgang tot het christendom voor de Germanen makkelijker te moeten maken. Hiermee verhief hij echter wel een langzaam ingeslopen onbijbelse gewoonte tot kerkelijke regel. Na Constantijn de Grote waren er namelijk velen toe overgegaan de martelaren niet slechts te herdenken, maar hen te vereren als heiligen. Ook afbeeldingen en voorwerpen van hen werden steeds meer vereerd. De paus nu kwam de heidenen tegemoet door deze goddeloze heiligen- en relikwieënverering in plaats van afgodendienst te stellen. Om dezelfde reden trad hij ook niet op tegen velen die aan de sacramenten een zondenvergevende kracht gingen toekennen. Dit sloot immers beter aan bij de heidense gedachtewereld. Hoewel Gregorius veel deed voor de uitbreiding van het christendom, werd het karakter van de kerk steeds meer onbijbels. Dit werd versterkt doordat Gregorius de genadeleer van Augustinus verwierp en de verdienstelijkheid van de goede werken voor de zaligheid benadrukte. Ook meende hij dat mensen na hun dood in het vagevuur voor hun zonden konden boeten, waarna zij alsnog in de hemel zouden kunnen komen. Tenslotte is Gregorius bekend geworden door het invoeren van een nieuwe vorm van kerkelijke zang, het eenstemmige ‘Gregoriaans’. Het is dan ook jammer te noemen dat Gregorius zendelingen naar de Britse eilanden stuurde. Daardoor ging de door Patrick en zijn volgelingen gestichte Britse kerk ruim een halve eeuw na Gregorius’ dood namelijk op in de pauselijke. Zo gleed de kerk in geheel Europa de nacht van de donkere Middeleeuwen binnen.

Keizer Karel de Grote
Toen Karel de Grote in het jaar 800 door de paus tot keizer was gekroond, waren er in West-Europa twee leidende figuren. Omdat kerk en staat in die tijd nauw verbonden waren, konden conflicten op den duur niet uitblijven. De Frankische koning Karel de Grote breidde door veroveringen zijn rijk over bijna heel West-Europa uit. Hij voelde zich een tweede David en streefde naar een theocratie (Godsregering), waarin hij namens God en overeenkomstig Gods wet regeerde. Onder zijn regering werd de kerstening van West-Europa voltooid. In ons land dwong hij de weerbarstige Saksen met het zwaard het christelijk geloof te aanvaarden. Tijdens de Kerst-mis van het jaar 800 kroonde de paus Karel de Grote tot keizer en gaf hem de naam Karel Augustus. Karel de Grote zag dit als een belangrijke stap naar het herstelvan het aloude Romeinse keizerrijk. Door deze daad onttrok de paus zichzelf en West-Europa aan de bevoogding van de keizer in Constantinopel, die zichzelf nog steeds als heerser over het gehele rijk zag. Door de grote bemoeienis van Karel de Grote met de kerk keerde de dagen van caesaropapie terug. Hij stichtte scholen en kloosters, riep kerkvergaderingen bijeen. Op één van deze vergaderingen weerstond hij zelfs de paus door de beeldenverering te laten verbieden.

Afbrokkeling van de pauselijke macht
Enige tijd na de dood van Karel de Grote viel zijn uitgestrekte rijk in enkele delen uiteen. Karels keizerstroon ging tenslotte over op de keizer van Duitsland. In deze periode van diep verval zagen de Noormannen hun kans schoon en trokken plunderend door Europa. Behalve door politiek verval kenmerkten de negende en tiende eeuw zich ook door een enorm zedenbederf. Veel geestelijken, zelfs sommige pausen in Rome, leidden een weelderig en losbandig leven. Het was zelfs zo erg dat er verschillende pausen vermoord zijn. In 1054 kwam het tot een definitieve scheuring tussen de oosterse en westerse kerk. Beiden kerken waren al eeuwenlang eigen wegen gegaan en toen de paus steeds meer macht naar zich trok, kwam het tot een openlijke botsing tussen Rome en Constantinopel. Hierdoor werd het Grote Schisma (scheuring) een feit en werd het pauselijk gezag officieel beperkt tot West-Europa. Een leerverschil tussen de oosterse en westerse kerk is dat de oosterse kerk leert dat de Heilige Geest alleen van de Vader uitgaat en niet van de Vader en de Zoon. De pauselijke macht was al eerder ook beperkt door het optreden van de Duitse keizers. Zij namen het benoemen van bisschoppen in eigen hand. Meestal kozen zij hiervoor krachtige mannen uit die ook landbezitters en vorsten konden zijn. De keizer verzekerde zich op deze manier van een grote invloed in de kerk en staat. De bisschoppen deden op deze manier dienst als trouwe leermannen. De keizer gaf hun een scepter als teken van wereldlijke macht en een ring en staf als tekenen van geestelijke waardigheid. De macht van de paus in Rome werd zo steeds kleiner. Maar er rees verzet. De paus voelde zich vernederd op het punt van het benoemen van bisschoppen, de zogenaamde ‘investituur’. Een jarenlange strijd tussen keizer en paus begon…

Cluny
In het klooster te Cluny in Bourgondië begon in het begin van de tiende eeuw een hervorming. Deze opwekkingsbeweging van Cluniacenzer monniken vond weerklank in grote delen van Europa. Hun arbeid had twee doelen. In de eerste plaats het bestrijden van het verval in kerken en kloosters. Zij drongen aan op strenge ascese (onthouding van lichamelijk genot) en keerden zich fel tegen de veelvuldig voorkomende simonie en ontucht. In hun ogen was het een smaad voor de kerk dat ambten voor geld verkocht werden en dat geestelijken een zedeloos leven leidden. Zij waren voorstanders van het celibaat (ongehuwde staat van de geestelijken). Het tweede doel van de Cluniacenzer beweging was het vrijmaken van de kerk vanonder het juk van de staat. Zo leverde deze orde haar deel in de investituurstrijd.

Gregorius VII
Paus Gregorius VII kwam voort uit de kring van Cluny en bracht de beginselen van deze orde met krachtige hand ten uitvoer. Toen hij in 1073 de pauselijke stoel beklom, eiste hij van alle geestelijke het celibaat en verbood alle vorm van simonie. Gregorius’ ideaal was het verenigen van alle landen in een kerkstaat, waarvan hij zelf als plaatsvervanger van Christus op aarde het hoofd zou zijn. Alle wereldlijke vorsten moesten van de paus hun wijding ontvangen en van hem afhankelijk zijn. Gezien Gregorius’ uitgangspunten was het dan ook begrijpelijk, dat hij alle lekeninvestiituur, dus ook die door de keizer, verbood. Uit kerkelijk oogpunt gezien was de beslissing juist, maar hij kwam in een regelrecht conflict met de toenmalige Duitse koning Hendrik IV. Deze liet de paus afzetten door zijn Duitse bisschoppen. Gregorius antwoordde daarop krachtig, door Hendrik IV in de ban te doen. De Duitse vorsten juichten deze daad toe, omdat zij in de bisschoppen van de koning een bedreiging van hun eigen positie zagen. Toen kon de koning zijn gezag alleen nog maar redden door een boetetocht te maken naar Canossa in Italië, waar de paus op dat moment was. Gregorius liet de boeteling drie dagen op blote voeten in de sneeuw staan op het slotplein, maar hief de ban toch op. In 1080 werd Hendrik IV opnieuw door de paus in de ban gedaan. Deze keer trok de koning geen boetekleed aan, maar nam wraak. Met een leger trok hij de Alpen over, nam Rome in en benoemde een nieuwe paus, door wie hij zich tot keizer liet kronen. Gregorius VII was net op tijd naar Zuid-Italië gevlucht, waar hij na een korte ballingschap in 1085 stierf.

Het Concordaat van Worms
De opvolgers vaan Hendrik en de latere pausen zetten de investituurstrijd voor tot het jaar 1122. Toen werd in het concordaat (overeenkomst) van Worms bepaald dat de kerk voortaan bisschoppen zou benoemen. De keizer zou dan, indien hij de benoeming goedkeurde, de bisschoppen met het wereldlijk ambt bekleden. De paus had de strijd dan wel niet gewonnen, maar toch werd de kerk na het concordaat van Worms onafhankelijk van de keizers.

De kruistochten
Vele duizenden christenen uit West-Europa trokken in de twaalfde en dertiende eeuw naar het ‘Heilige Land’. Zij volgden de kruisbanieren om daar te vechten tegen de mohammedanen. Dat zijn de aanhangers van de islam. Deze massale veldtochten staan in de geschiedenis als de kruistochten bekend. Sinds Helena, de moeder van Constantijn de Grote, in de vierde eeuw had aangemoedigd dat de christenen een pelgrimstocht moesten maken naar Palestina, deden veel mensen dit. Zij bezochten daar het heilige graf en kwamen met allerlei relikwieën terug. In het begin hinderden de mohammedanen, die vanaf de zevende eeuw over Palestina heersten, de christenen niet tijdens hun pelgrimstochten. Maar toen in de elfde eeuw Palestina door de Turken werd veroverd werd dit anders. Veel christenen werden door de Turken beroofd, mishandeld en zelfs vermoord. Daarom had reeds paus Gregorius VII het plan opgevat, het Heilige Land te veroveren, om de pelgrims te beschermen. Natuurlijk zou het bezit van Palestina ook de macht en het aanzien van de paus versterken. Ook zou de Oostromeinse keizer in de strijd tegen de Turken gesteund worden, waardoor de kans van hereniging tussen de oosterse en westerse kerk groter was. Al deze plannen van Gregorius werden geestdriftig ontvangen door veel Franse ridders en kooplieden uit Venetië. Zij zagen heldhaftige krijgsverrichtigen of uitbreidingsmogelijkheden voor de handel in het verschiet. Omdat Gregorius VII het te druk had met de investituurstrijd, kon hij zijn plannen niet verwezelijken. Een latere paus, Urbanus II, zou die wel ten uitvoer brengen.

Het verloop van de kruistochten
In 1095 riep Urbanus II de aanwezigen op een grote kerkvergadering in het Franse Clermont op ter kruisvaart. Hij vergeleek de aanstaande strijd met de Tureken met de strijd die David moest voeren om Jeruzalem op de Jebusieten te veroveren. Hij beloofde zelfs een ieder die tijdens de tocht om zou komen vergeving van zonden. Deze oproep om op kruisvaart te gaan werd door enige predikers over geheel West-Europa verspreid. Onder hen nam Peter van Amiëns een belangrijke plaats in. Hij was zelf als pelgrim naar het Heilige Land geweest en schilderde het lijden van de reizende Christenen op indringende wijze af. Duizenden gaven aan deze oproep gehoor, naaiden rode kruisen op hun kleding en trokken in 1096 onder leiding van onder anderen de Franse ridder Godfried van Bouillon naar Palestina om het heilige graf te beschermen. Zo begon de eerste kruistocht. Groot was de deelname van gewone burgers aan de kruistochten. Sommigen wilden hun leven voor Christus wagen. Andere wilden kwijtschelding van kerkelijke straffen verkrijgen. Ook waren er die meegingen uit avontuur en rijkdom of om moeilijkheden in eigen land te ontvluchten. Onder de kreet ‘God wil het’ trok het kruisleger oostwaarts. Men was nog maar in Duitsland of daar begon het vechten reeds. Niet tegen de mohammedanen maar tegen de Joden. Duizenden Joden uit Keulen en Mainz werden, omdat ze weigerden christen te worden, op lafhartige wijze vermoord. Na een lange belegering werd Jeruzalem in 1099 veroverd. Godfried van Bouillon weigerde het koningsschap over Jeruzalem. Hij wenste geen hogere titel aan te nemen dan ‘beschermer van het heilige graf’. Ondertussen werden de inwoners van Jeruzalem door de losbandige kruisvaarders op vreselijke wijze vermoord. Ook dit gebeurde onder het roepen van de kreet ‘God wil het!’

Na de eerste kruistocht werden er nog zes andere gehouden. Tot de tweede kruistocht werd opgeroepen door Bernard van Clairvaux, maar deze liep op niets uit. Een andere kruistocht eindigde met de plundering van Constantinopel, waardoor de Venetiaanse handelsbelangen gediend werden. Ook heeft er een kinderkruistocht plaats gevonden, maar de meeste kinderen stierven onderweg of werden als slaaf verkocht. De kruistochten liepen uiteindelijk op niets uit, want tenslotte viel Akko, de laatste stad van de christenen in Palestina, in 1291 weer in mohammedaanse handen. Bijna twee eeuwen hadden de kruistochten geduurd, miljoenen mensen waren omgekomen en het doel, het heilige graf in bezit te houden, was niet bereikt.

http://home.kpn.nl/jt.bos/Kerkgeschiedenis/Middeleeuwen-kruistochten.html

———————————————————————–

In de tweede helft van de middeleeuwen zijn er godvruchtige mannen geweest die veel dwalingen van de roomse kerk inzagen en opriepen tot een terugkeer naar het zuivere Woord van God. Zij kwamen niet tot een totale breuk met de kerk, maar wilde haar van binnenuit hervormen. De bekendsten zijn Petrus Waldus (Frankrijk), John Wiclif (Engeland) en Johannus Hus (Bohemen).

Petrus Waldus
Hij was een rijke koopman uit Lyon (Frankrijk). Hij leefde weelderig en onbezorgd, totdat hij omstreeks het jaar 1175 diep getroffen werd door de plotselinge dood van één van zijn vrienden. Toen hij daarna ook een lied hoorde over iemand die alles verliet, kreeg hij de overtuiging dat al zijn bezit waardeloos was. Daarom verdeelde hij het onder de armen, na voor zijn vrouw en kinderen gezorgd te hebben.
Waldus kreeg een honger naar het Woord Gods en een begeerte om daar ook aan andere over te vertellen. Daartoe liet hij door twee priesters gedeelten uit de Vulgata (Bijbelvertaling die nog steeds in gebruik is in de R.K.) in het Frans vertalen en begon hij met straatprediking. Zij eenvoudige prediking sprak vele aan en zij werd dan ook door de bisschop van Lyon verboden. Waldus hield zich echter niet aan het preekverbod, want hij wilde Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen. Hierop werd hij uit het bisdom verbannen.
Petrus Waldus zond zijn volgelingen, die vanwege hun sober leven de armen van Lyon werden genoemd, twee aan twee het land door om te prediken. Op grond van de Bijbel verwierpen zij de aflaat, de zielemissen voor overledenen en het vagevuur. Van de zeven sacramenten erkenden zij alleen de doop, het avondmaal en de biecht.
Toch weken zij niet in alles van de Roomse kerk af. De verdienstelijkheid van goede werken tot de zaligheid verwierpen zij niet. Ook werd het celibaat door veel Waldenzen in ere gehouden. verder meenden zij op grond van de Bergrede het afleggen van de eed, het leger en de doodstraf af te moeten wijzen. Omdat de Waldenzen zich niet aan het kerkelijk gezag wilde onderwerpen, werden ze fel vervolgd. Petrus Waldus zelf vluchtte dan ook naar Bohemen en vele van zijn volgelingen trokken de Alpen in.
Bij de bestrijding van de Waldenzen speelde de orde van de dominicanen of predikheren een belangrijke rol. Deze orde werd in het begin van de dertiende eeuw opgericht door de Spanjaard Dominicus de Guzman. Thomas van Aquino is haar bekendste theoloog. De dominicanen wilden de ketters met hun eigen wapenen, namelijk een sobere levenswijze en een vurige prediking, bestrijden en hun opvattingen met geleerde argumenten weerleggen. Zij kregen ook het opsporen en het vervolgen van ketters tot hun taak. Dit noemen we de inquisitie of het geloofsonderzoek. Veel dominicanen hebben een zware bloedschuld op zich geladen door talloze ketters, onder wie vele van Gods kinderen, aan de marteldood over te geven.
Ondanks de vervolgingen wisten groepjes Waldenzen zich te handhaven. Zij sloten zich later bij de reformatie aan en bestaan in Italië nog steeds als protestantse kerk.

John Wiclif
John Wiclif werd omstreeks 1325 in het Engelse Yorkshire geboren uit een verarmde familie van adel. In 1364 werd hij hoogleraar in de theologie aan de universiteit van Oxford.
Het eenvoudige volk lag hem echter aan het hart. Samen met anderen vertaalde hij de Bijbel in het engels. Zijn volgelingen, Lollarden genaamd, zond hij twee aan twee uit om als in armoede levende boetepredikers het evangelie te verkondigen.
Wat Petrus Waldus in Frankrijk gedaan had, deed John Wiclif in Engeland. In zijn strijd tegen de kerkleer ging hij echter verder dan Petrus Waldus. Zo leerde hij de uitverkiezing en verwierp hij de transsubstantieleer (d.i. de verandering van brood en wijn in het lichaam van Christus bij het Heilig Avondmaal). De kerk was in zijn ogen geen heilsinstelling, die genade kon uitdelen aan een ieder die zich aan haar onderwierp. Hij zag de kerk als een gemeenschap van personen die tot het eeuwig leven zijn uitverkoren. De onzichtbare band van de gelovigen met Christus stelde hij boven de zichtbare band van de kerk met de paus. Hij noemde de paus zelfs de anti-christ.
Bij het verspreiden van zijn gedachte stuitte John Wiclif dan ook op heftig verzet van de Roomse kerk. Hij ondervond echter waardering en daadwerkelijke steun van het engelse koningshuis. John Wiclif leerde namelijk dat koningen en landsregeringen rechtsstreeks onder God stonden en niet hun macht ontleenden aan de heilige stoel. Hij was tegen de pauselijke belasting heffing in Engeland.
Toen dan ook een kerkelijke vergadering het gedachtegoed van John Wiclif veroordeelde en hem zijn proffessoraat ontnam, zorgde de koning ervoor dat hij wel pastoor kon blijven.
Na de dood van John Wiclif zijn de lollarden erg vervolgd en bijna uitgeroeid. In het verborgene leefde zij echter voort tot in de eeuw van de hervorming.

Johannus Hus
Johannus Hus werd omstreeks 1370 uit een arme familie in Bohemen geboren. Hij werd priester en professor in Praag en kreeg door zijn gloedvolle prediking veel aanhangers onder het volk. Hij preekte immers in de volkstaal. Johannus Hus ontleende zijn opvattingen voornamelijk aan John Wiclif. Het gedachte goed van John Wiclif was in de Bohemen bekend geworden door studenten die, door de verwantschap van het Engelse en het Boheemse vorstenhuis, in Oxford gestudeerd hadden. Toch was Johannus Hus geen slaafs volgeling van John Wiclif. Hij deelde wel zijn opvattingen over het gezag van de Bijbel en het wezen van de kerk en ook zijn kritiek op de in weelde levende paus. Aan de transsubstantie hield hij echter vast. Ook beleed hij, tegen het eind vanzijn leven, duidelijker dan John Wiclif de rechtvaardiging door het geloof.
De paus deed Johannus Hus in de ban en vaardigdetegen het Boheemse volk, dat in alles achter Johannus Hus bleef staan, een interdict uit. Tenslotte zou het concilie van Constans de leergeschillen op moeten lossen. Keizer Sigismund gaf Johannus Hus een vrijgeleide. Hoewel Johannus Hus gewaarschuwd was ging hij er toch heen, omdat hij meende, dat het concilie wel gevoelig zou zijn voor zijn Schriftuurlijke argumenten. In Constans aangekomen werd hij op pauselijk bevel gelijk gevangen genomen. De keizer protesteerde aanvankelijk, maar men wist hem te overtuigen, dat men zich tegenover een ketter niet aan zijn woord behoefde te houden.
Na veel martelingen werd Johannus Hus veroordeeld tot de brandstapel. Op 6 juli 1415 stierf hij.
Tijdens dit concilie werden meer gruwelijke beslissingen genomen. Zo besloot men John Wiclifs gebeente te laten opgraven en te verbranden. Men kon hiermee echter niet de hemelse heerlijkheid van John Wiclif afnemen.
Tegen de volgelingen van Johannus Hus in Bohemen werd een kruistocht gepredikt. Mede door de onderlinge verdeeldheid werden voor een groot gedeelte uitgeroeid. Enige van hen bleven als Moravische Broeders voortbestaan en sloten zich tenslotte bij de reformatie aan.

http://home.kpn.nl/jt.bos/Kerkgeschiedenis/Waldus%20Wiclif%20Hus.html