Oudvaders – preken

Posted by admin | | zaterdag 25 oktober 2008 10:28 am

Th. Van Thuynen :  Korte uitleggingen van het gereformeerd geloof

. 

A. Hellenbroek :   Des Heeren Last  (preek over Hosea 9) 

.

James Durham :   Over Hooglied 1

 

Jacobus Trigland :  De recht-gematigde christen

 

Ds. J. Barueth :  Mattheus 7 vs 13-14   De enge poort des gerichts

.

Thomas Hooker :  Ware zielsvernedering en heilzame wanhoop

 

Thomas Hooker  :  De arme twijfelende christen tot Christus genaderd

 

Thomas Shepard :  De gezonde gelovige

 

Thomas Watson :   Kol. 3 vs 11 – Maar Christus is alles, en in allen

 

Thomas Watson :  Trap en mate in de zonde, en het loon der zonde

 

Salomon Stoddard :  Een leidsman tot Christus Jezus

 

Salomon Stoddard :  De verzoening met God in Christus

 

Robert Traill :  De zonde van het ongeloof

 

George Whitefield :  De wedergeboorte

 

George Whitefield :  Een gebroken en verslagen hart

 

William Fenner :  Moedwillige onbekeerlijkheid de grofste zelfmoord 

 

Th. Halyburton :  Het groot belang van de zaligheid      voorrede

 

Th. Halyburton :  De zondaar verheugd in Gods Heiligdom

 

Th. Halyburton :  Onderzoek over de wedergeboorte en rechtvaardigmaking

=====================================================

Mc Cheyne over de scherpe doorn van Paulus in zijn vlees – 2 Kor. 12 vs 7-10 

Biddag : Van der Groe over Jes. 6 vs 8-11  ”Maak het hart dezes volks vet…” 

Coenraad Mel : Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, 1 Petr. 4:18

 

W. Teellinck   De christelijke leidsman.pdf

Aanwijzend de praktijk van de ware bekering, onder de gelegenheid van een religieuze vastenbiddag voorgesteld. Waarin wijdlopig verhandeld wordt hoe dat het werk van de ware bekering bekwaam zou mogen aangevangen en voltrokken worden. Gesteld door Willem Teellinck, dienaar van het Heilig Evangelie te Middelburg in Zeeland. Gezet in de huidige spelling naar de uitgave van Hans van der Hellen, boekverkoper wonend op de Markt, in de Franse Galij, Middelburg, anno 1618.

Hugo Binning :  Korte levensbeschrijving

 

Hugo Binning :  De vernedering des harten

 

Hugo Binning :  Des zondaars heiligdoms

 

Hugo Binning over Romeinen 8 vers 2 – 4

 

Hugo Binning over Romeinen 8 vers 2    &   Over Rom. 8 vers 3

 

Hugo Binning over Jesaja 1 vers 16     &    Over Jesaja 1 vers 17

 

 

Hugo Binning  1627-1653

Hugo Binning was de zoon van John Binning van Dalvennan en Margaretha Mac. Kell, dochter van Mattheus Mac. Kell, predi­kant te Bothwell en zuster van Hugo M’ Kell predikant te Edin­burgh. Zijn vader was een welgesteld landeigenaar, bezitter zijnde van een uitgestrekt landgoed in het graafschap van Ayr, zodat hij in staat was zijn zoon een wetenschappelijke opleiding te geven. Al spoedig bleek, dat de aan hem besteedde moeite niet te ver­geefs zou zijn, want zijn vatbaarheid en uitstekend oordeel waren van dien aard, dat zijn ouders goede verwachtingen van hun kind mochten koesteren. In zijn studietijd op het gymnasium maakte hij zulke vorderin­gen in het Latijn en de Romeinse schrijvers, dat hij zijn medescholieren ver voorbij streefde, ja zelfs ouderen in jaren dan hij, achter zich liet. Als de anderen zich tot hun vermakelijkheden begaven, verliet hij hun gezelschap en begaf hij zich in het verborgen om God te zoeken, of hij zocht Gods volk op, terwijl hij de tijd te kostbaar achtte, dan die met zulke beuzelingen als spel enz. te verkwisten. Hij begon in een zoete gemeenschap met God te verkeren en mocht Zijn nabijheid reeds veel genieten vóórdat anderen van zijn leeftijd nog enig gevoel of ernstig besef hadden van hun verloren en verdorven staat en toestand van nature; zodat hij vóórdat hij zijn dertiende of veertiende jaar bereikt had, reeds zulk een kennis van Gods wegen opgedaan had, dat de meest ervaren christenen in die plaats verklaarden, dat zij door zijn gesprekken zeer gesticht, versterkt en getroost werden, ja, gevoelende hoe zij ver door deze jongeling overtroffen werden, spoorde dit hen aan, om meer nauwgezet in de plichten van de godsdienst te zijn.

 

Voordat hij veertien jaar oud was, begon hij aan de Universiteit van Glasgow in de filosofie te studeren, waar zijn bekwaamheid aan allen bleek, zodat de aandacht van professoren en studenten op hem gevestigd werd, en tegelijk nam hij toe in de vreze Gods. De diepzinnige vraagstukken der filosofie, welke de grootste marteling zijn voor hen, die niet begaafd zijn met een vlugge geest en een sterk bevattingsvermogen, verwerkte hij zonder enig bezwaar of enige moeite; zodat hij door zijn vlug begrip in staat was, om meer te kunnen doen in één uur, dan sommigen zijner medestudenten met hard en ijverig studeren in meerdere dagen; en toch bleef hij nederig en verhief hij zich niet in eigen waan en trotsheid, fouten waaraan jongelieden spoedig schuldig staan. Toen hij zijn studies in de filosofie ten einde gebracht had, werd hem onder het toezwaaien van veel lof, de graad van Meester in de Letteren verleend, en studeerde hij verder in de Godgeleerd­heid, met het oogmerk God te dienen in de prediking van het Evangelie. Te dezer tijd geraakte de stoel van de filosofie aan de Universiteit te Glasgow vacant, doordat Mr. James Dalrymple, die gedurende enige tijd zijn leermeester geweest was, zijn ont­slag had genomen, en hoewel Binning nog maar kort geleden zijn leerling geweest was, gaf hij zich na herhaald aandringen ook op als kandidaat voor die post. Overeenkomstig de prijzenswaardi­ge gewoonte in die dagen, stelden de leraars aan de Hogeschool een programma op, hetwelk gezonden werd aan alle universitei­ten van het koninkrijk, eenieder welke lust had tot het professo­raat in de filosofie uitnodigende, zich voor hen te vertonen om te komen meedingen naar die betrekking, terwijl de verzekering gegeven werd, dat zonder partijdigheid de plaats gegeven zou worden aan hem, die zou blijken de geleerdste en de daarvoor meest geschikte persoon te zijn.

 

De predikanten van Glasgow overwegende van welk belang het voor de kerk was, dat een alleszins bekwaam persoon het ambt van professor in de filosofie bekleedde, en wetende, dat Mr. Bin­ning een zeer Godvruchtig persoon was, en tevens iemand met een heldere geest en een uitmuntend oordeel, verzochten zij hem, dat hij ook zou mededingen. Zij hadden moeite, om zijn bescheidenheid in deze te overwinnen, maar eindelijk kregen zij hem zover, dat hij zich beschikbaar zou stellen voor het dispuut voor de hoogleraars. Onder meer waren er twee kandidaten, van welke de een het voordeel, had, dat hij een gunsteling was van Dr. Strang, destijds het hoofd van de Universiteit, en de andere was een geleerde met grote bekwaamheden, maar Mr. Binning leidde het dispuut zo, en kweet zich zodanig in alle delen van het exa­men, dat hij volgens het oordeel van alle examinatoren (zij die een examen afnemen) zijn mededingers ver achter zich liet, en ze allen volkomen in de schaduw stelde. Dr. Strang evenwel, en degenen die het met hem eens waren, hoewel zij niet konden beweren dat hij die zij de voorkeur gaven met Mr. Binning gelijk stond of hem overtrof in het dispuut, voerden aan, dat hij de zoon was van een inwoner hunner stad, dat hij voldoende geleerd was, dat hij iemand was van meer jaren, en bijgevolg mocht verondersteld worden iemand te zijn van meer ervaring dan Mr. Binning, die bij wijze van spreken slechts van gisteren was. Hierop werd weer aangevoerd, dat Binning een scherpzinnig geleerde was, en zó wijs en bezadigd, dat hij ver stond boven de dwaashe­den en ijdelheden der jeugd, en wat hem in jaren te kort schoot, werd ruimschoots vergoed door zijn buitengewone gaven. Waarop een der hoogleraren ziende, dat het moeilijk zou zijn hieruit te geraken, voorstelde een twistgesprek ex tem pore (dat is, voor de vuist, onvoorbereid) tussen beide te openen over zulk een onderwerp als men goed zou vinden voor te schrijven. Dit voorstel maakte spoedig een eind aan de verdeeldheid, daar zij, die de verkiezing van Binning tegengestaan hadden, geen lust gevoelende, om hun beschermeling ten tweede male aan hem te wagen, van verdere oppositie afzagen, en Binning alzo verkozen werd.

 

Hij was nog niet ten volle negentien jaar oud, als hij regent en professor in de filosofie werd, en hoewel hij geen tijd had, om een leersysteem voor enig onderdeel van zijn nieuwe betrekking vast te stellen, daar hij zijn klas direct beginnen moest, waren echter zijn vlug begrip, zijn vindingrijk vernuft en zijn sterk geheugen hem zodanig van dienste, dat zijn voordrachten voor zijn leer­lingen een schat van lering verspreidden, en uitblonken door een onovertroffen helderheid van uitdrukking. Hij was een der eersten in Schotland, die de filosofie begon te hervormen en te zui­veren van de barbaarse uitdrukkingen en het onbegrijpelijk gebabbel der wijsgeren van die dagen. Binning nam deze waardigheid gedurende drie jaren waar. Hij kweet zich zo gelukkig van zijn taak, dat hij de goedkeuring op zijn academische arbeid wegdroeg van allen, die aan de Hogeschool verbonden waren. En te meer was dit opmerkelijk, daar hij in die tijd ook zijn theologische studiën voortzette, waarin hij goede vorderingen maakte. Hij had namelijk zijn oogmerk, om de kerk in het leraarsambt te dienen niet uit het oog verloren. Hij had zulk een sterk geheugen, dat hij bijna niets vergat van hetgeen hij gehoord of gelezen had. Het viel hem niet moeilijk om iedere preek welke hij gedaan had, in zijn kamer teruggekeerd, over te schrijven, en wel zó letterlijk dat zelfs de scherpzinnigste lezer welke ze had horen uitspreken op de predikstoel, niet één zin zou vinden die ontbrak.

 

In deze tijd bleek ook nog welk een bekwaam Godgeleerde hij was, door zijn opstel over 2 Kor. 5:14 ‘Want de liefde van Christus dringt ons’ welk geschrift hij toezond aan een edelvrouw, die voor enige tijd naar Edinburgh vertrokken was, in de hoop daar stich­ting en lering te mogen opdoen. Als zij dit opstel met aandacht gelezen had, oordeelde zij dat dit een preek moest zijn van de een of andere uitmuntende leraar in het westen van Schotland, en gaf zij het de provoost van Edinburgh ter inzage, die er eveneens over oordeelde; maar toen zij naar Glasgow was teruggekeerd en Mr. Binning haar het schrift terugvroeg, bemerkte zij wie de schrijver ervan was. Dit was het eerste bewijs dat hij leverde van zijn vaardigheid en bekwaamheid in het verklaren van de Schrift.

 

Nadat hij gedurende drie jaar professor in de filosofie geweest was, kwam de parochie van Govan, welke grenst aan die van Glasgow, vacant. Vroeger was het een vaste regel geweest, dat de eerste leraar aan de Hogeschool, de predikplaats aldaar vervulde, maar daar dit met bezwaren gepaard ging, was hierin verande­ring gebracht. De raad van ouderlingen had het oog op Mr. Binning geslagen en wenste dat hij deze leraarszetel bekleden zou; te dien einde werd hij geëxamineerd, opdat hem een ver­gunningsbrief om te prediken verleend kon worden. Dit gebeurde toen hij twee en twintig jaar oud was en met eenparige stemmen werd hem het predikrecht verleend, en verklaarde de raad van ouderlingen hem bekwaam voor het bekleden van een predikantsplaats in Glasgow, tegelijk beogende hem tot de Hogeschool terug te brengen, zodra het professoraat in de theologie vacant zou zijn. Hij preekte te Govan en het volk zeer voldaan zijnde, werd hij als hun predikant bevestigd.

 

Hij was, zijn leeftijd in aanmerking genomen, een wonder van geleerdheid, want vóórdat hij zes en twintig jaren oud was, had hij zulk een schat van kennis opgedaan, zijnde filologus, filosofus en theologus eximius (taalgeleerde, filosoof en hoogst bekwaam theoloog), dat hij een sieraad geweest zou zijn voor een der ver­maardste en meest bloeiende Hogeschool van Europa. Dit was nog verwonderlijker, als men wist welk een zwak lichaam hij omdroeg. Hij was niet in staat lang achter elkaar te lezen, ook kon hij niet de vermoeidheid van een onafgebroken studie doorstaan, zodat het er meer op geleek, dat hij met die kennis gebo­ren was, dan dat hij ze door hard en vlijtig te leren had verkregen. Hoewel hij wat men wel eens noemt een boekenworm was, en iemand die zich geheel gaf aan de uitoefening van zijn leraarsambt, wendde hij zijn gedachten tot een huwelijk, en trad hij in de echt met Barbara Simpson, een deugdzame en voortreffelijke vrouw, dochter van James Simpson, een leraar in Ierland. Op de trouwdag begaf hij zich met zijn vriendin en enige anderen (waaronder verschillende zeer geachte leraars) naar een naburige kerkelijke samenkomst, ter tijd als de weekdienst zou waargeno­men worden. De leraar van die parochie had op hem gewacht met het voornemen een hunner het werk op te dragen. Allen wei­gerden dit echter, waarop hij zich tot de bruidegom wendde, welke zich overhalen liet, hoewel deze er niet op gerekend had. Het was voor hem geen moeilijke taak te prediken zonder dat hij enige tijd tevoren hiervan kennis droeg. Na zich een weinig in het verborgen begeven te hebben, om zich voor te bereiden en zijns Meesters hulp en bijstand af te smeken, want hij vreesde steeds alleen te staan in dit werk, beklom hij direct de predikstoel, en preekte hij uit 1 Petr. 1:18: Maar gelijk Hij, Die u geroepen heeft, heilig is. Te welker tijd de Heere hem zo merkelijk bijstond, dat allen erkenden, dat God waarlijk met hem was. Toen de ongelukkige twisten tussen de Resolutioners en de Protesters ontstonden, koos Binning partij voor de laatste.

 

Toelichting op de kerkgeschillen tussen Resolutioners en Protesters

Daar deze twisten gedurende een lange tijd zulk een belangrijke rol speelden in de Schotse kerkgeschiedenis, kan het niet ondien­stig zijn hier iets ter opheldering dezer geschillen in te lassen. De oorsprong hiervan vindt men in het jaar 1647. In dit jaar, toen bekend werd, dat Charles I een gevangene was geworden in de handen der Engelsen, wendde het algemeen gevoelen zich meer te zijner gunste. Er vormde zich een partij onder aanvoering van de Markies van Hamilton, en gesteund door bijna alle edellieden, uitgezonderd Argyle, met het doel de koning uit zijn onwaardige positie te verlossen en hem in zijn grondwettelijke rechten en privilegiën te herstellen. De verstandigsten onder de Covenanters voorzagen het gevaar en bliezen alarm, maar niets kon deze stroom van koningsliefde stuiten en het gehele land werd er door overlopen. De Markies van Hamilton stond spoedig aan het hoofd van een leger, bestaande niet alleen uit de oude konings­gezinden, maar ook bevonden zich daarbij velen, welke het Covenant ondertekend hadden. Met dit leger trad hij Engeland binnen, doch hij werd al spoedig door Cromwell totaal teruggeslagen. Deze nederlaag, welke de hoop van de koningsgezinde mensen geheel de bodem insloeg, was oorzaak dat de kloof welke alreeds ontstaan was, tussen hen en diegenen welke de onderneming gesteund hadden, en welke ze nu niet onrechtvaardig de noodlottige gevolgen hiervan verweten, nog groter werd. De eenmaal zo eensgezinde partij der Covenanters werd aldus in twee grote partijen gesplitst: The Engagers (de verbonde­nen), zogenoemd wegens hun verbintenis met de Markies van Hamilton, welke ten gunste van de koning gestemd waren en The Strict Covenanters, welke stonden onder leiding van Warriston en Argyle. Deze breuk werd nog vergroot door een acte genaamd Act of Classes, in 1646 door het Parlement bekrachtigd, waarbij de onderscheiden klassen of standen der Malignants (ofwel, de kwaadwilligen, zoals de Engagers ook genoemd werden) gedu­rende een langere of kortere periode ongeschikt verklaard wer­den voor het uitoefenen van alle openbare ambten en betrekkin­gen. Het onmiddellijk gevolg dezer Akte was, dat de macht geheel in handen van de strikt Covenanters viel; maar deze laatste de zaak van Koning Charles II ter harte genomen hebbende, en door Cromwell totaal verslagen wordende in de noodlottige slag van Dunbar (1 september 1650), kregen de Engagers de macht weer in handen; de Act of Classes werd weer ingetrokken en een nieuw leger werd op de been gebracht bestaande uit Malignants en Anti-Covenanters. Hoe vreemd het ook klinkt, schonk de kerk hieraan toch haar goedkeuring. Het gebied haar toebehorende verlatende, en vergetende de geest welke haar tot hiertoe bezield had, vaardigde de kerk Resolutions (besluiten) uit ten gunste van deze ondernemingen, waartegen een grote en invloedrijke minder­heid een ernstig en krachtig protest liet horen. Dit was de oorsprong van het geschil tussen de Resolutioners en de Protesters, een geschil, dat gedurende een lange tijd met onverminderde woede de Schotse kerk en natie geteisterd heeft.

 

Binning zag in zijn tijd reeds enige der noodlottige gevolgen van verdeeldheden, en gaarne iets willende doen om een verzoening en alzo het algemeen welzijn te bevorderen, schreef hij dit beogende een uitmuntend werkje op Christelijke liefde, hetwelk vele krachtige en treffende passages, toepasselijk op dit onderwerp, bevat. Hij was geen begunstiger van geschillen, maar deed zijn best om de algemene rust en vrede te bevorderen. Hij was steeds zeer bescheiden en gematigd in zijn optreden, nooit zijn mening anderen opdringende of zich boven anderen stellende, maar steeds geneigd naar raad en goede reden te luisteren. In Engeland begonnen onder Olivier Cromwell verschillende sekten het hoofd op te steken, hetwelk leidde tot de omverwerping van het Presbyterianisme, en verscheiden aanvallen werden gedaan op de kerkvormen en instellingen in Schotland. Dit waren almede van de grootste moeilijkheden waarmee de Schotse leraars in die dagen te worstelen hadden. Veel zinspelingen hierop heeft hij in zijn predicaties en wel inzonderheid die over Deut. 32:4, 5. Gezegd wordt dat de Presbyterianen en de Independenten, eens hunne zaken voor Cromwell bepleitten als deze in de buurt van Glasgow was, op welke tijd ook Dr. Binning zich daar bevond. Hij wist de betwistte punten zo te verdedigen, dat hij Cromwell’s predikanten niet alleen tot zwijgen bracht, maar hen zelfs beschaamd deed staan. Dit deed na het dispuut Cromwell vragen wat de naam was van die geleerde en onbeschroomde jongeman, en horende, dat die Hugo Binning was, zei hij: “Waarlijk hij heeft alles goed vastgelegd, ” maar zijn hand op zijn zwaard slaande, zei hij: “Maar dit zal alles weer ontbinden.”

 

Nadat hij vier jaar in het leraarsambt was werkzaam geweest, en God met zijn gaven in het Evangelie Zijns Zoons gediend had, stierf hij in 1653 aan een tering, als hij nauwelijks geraakt was tot de bloei en de kracht zijns levens, een zoete geur en een loffelijk getuigenis achterlatende op de harten van degenen, die zijn toehoorders geweest waren. Hij was iemand van een buitengewone Godsvrucht en van een nederig, zachtmoedig en vreedzaam karakter; een zakelijk en levendig prediker; hij was in één woord een buitengewoon per­soon, die met recht een wonder van geleerdheid en kennis in Goddelijke zaken gerekend werd te zijn. Vanaf zijn kindsheid kende hij de Schriften en van zijn jongensjaren af tot op de tijd, of kort voor, dat hij het leraarsambt bekleedde, verkeerde hij onder diepe geestelijke oefeningen. Te dier tijd kwam hij meer tot een kalmte en stilheid van het gemoed, genadiglijk verlost wor­dende van al die twijfelingen, waarmede hij zolang geoefend geworden was. Hij deed in zijn prediken zijn best zoveel mogelijk af te dalen tot de begrippen van de eenvoudigste onder zijn toehoorders, maar ook kon hij met zijn gave van prediken de wijste en geleerdste stichten. Hij had een preektrant hem bijzonder eigen, voor de vuist sprekende en zich in zijn aanspraak direct tot zijn toehoorders richtende. Hij was geen vreemdeling van de regels der redekunst en wist wel hoe zijn onderwerp dienstig te maken aan de zaak, die hij beoogde. Hij drukte zich zeer gemak­kelijk uit, en zijn taal was vloeiend. Hij was in zijn prediken wars van alle holle of hoogdravende woorden, maar hij had over zich een ongedwongen, ongekunstelde keurigheid van uitdrukking, welke de aandacht zijner toehoorders boeide. Men kan gerust zeggen, dat hij de beste redenaar van zijn tijd in Schotland was, en hij behoefde niet onder te doen voor de beste kanselredenaar in geheel Engeland. Hij werd in zijn leven hooggeacht en was een voorspoedig instrument in de hand Gods, in het bekeren van hen, die hem hoorden; om zondaars te stellen tot gerechtigheid en vromen te strekken tot opbouw.

 

Hij stierf zeer betreurd van allen die hem gekend hadden. De grote Godgeleerde Mr. James Durham zei van hem: “Dat niemand meer behoefde te spreken, wanneer Mr. Binning gesproken had,” en inderdaad hij had een tong der geleerden, en wist hoe een woord te spreken op zijn tijd. Behalve zijn werken en zijn reeds genoemde verhandeling over het geschil tussen de Resolutioners en de Protesters, zijn naderhand van zijn hand nog enige kleine werkjes verschenen. Er bestaat ook een boek in kwarto, hetwelk men zegt van hem te zijn, getiteld: Een leerzaam consciëntie geval; geleerd en grondig behandeld en opgelost, betreffende verbonden en verenigingen met afgodendienaars, ketters en goddeloze mensen (Malignants), het eerst gedrukt in 1693, waarvan gezegd wordt, dat het in die tijd van uitwerking was op de soldaten van Willem III, toen in Vlaanderen, hetwelk hem de verspreiding ervan deed tegengaan, en een vervolging uitlokte tegen Mr. James Kid, wegens zijn uitgeven van hetzelve te Utrecht in Nederland.