Brief van Luther

Posted by admin | | zaterdag 25 oktober 2008 8:38 am

WAARSCHUWENDE BRIEF AAN ALLE CHRISTENEN 

 

brief in pdf-formaat :  klik hier

 

Aan alle Christenen, die deze brief lezen of horen, geve God genade en vrede. Amen!

 

Door Gods genade is in deze tijd het heerlijk licht der christelijke waarheid, dat door de paus en de zijnen zozeer onderdrukt is geworden, wederom opgegaan. Daardoor is hun veelvuldige schadelijke en schandelijke misleiding, allerlei misdaad en tirannie aan het licht gekomen en nu ziet het er naar uit, dat er wel eens oproer zou kunnen komen en papen, monniken en bisschoppen met de heel geestelijke stand er wel eens uitgejaagd zouden kunnen worden, tenzij ze ernstig willen gaan werken aan een merkbare verbetering. Want de grote massa, die geprikkeld en opgejaagd is door alle onrust en verdriet, dat ze heeft moeten verduren, en door de schade, die haar zowel aan lichaam als aan ziel toegebracht is doordat ze op de meest trouweloze manier onderdrukt is geworden, kan en wil dat niet langer verdragen, en heeft nu een goede reden om er met gaffels en vlegels op los te slaan, zoals de boer dreigend zegt. Hoewel ik het nu geenszins ongaarne hoor, dat de geestelijke heren in angst zitten, en van harte hoop, dat ze daardoor eens tot zichzelf zullen inkeren en hun heerszucht wat zullen temperen (ik wenste zelfs, dat God hun angst en schrik nog mocht vergroten!), zo ben ik toch van mening, ja, ik ben er zeker van, dat ik helemaal niet bezorgd behoef te zijn over een mogelijk oproer of muiterij, die allengs over iedereen zal losbarsten, om de eenvoudige reden, dat ik niet in twijfel trekken mag noch kan, dat God Zijn Woord gestand zal doen, en dat veeleer hemel en aarde zullen voorbij gaan, eer één tittel of jota daarvan teniet gedaan zal worden, zoals Mattheüs (5:18 en 24:35) zegt. En daarom, wie dat dan wil moet maar dreigen en proberen schrik aan te jagen; zo zal slechts vervuld worden wat de Schrift over zulke boosdoeners zegt: Ps. 36:3: “Hun boosheid is aan het licht gekomen, opdat de mensen hun vijanden mogen worden”, (Vulg. vert.). Of Ps. 14:5: “Zij vrezen, al is er geen reden tot vrees.” En Spr. 28:1: “De goddelozen vluchten, al worden zij door niemand opgejaagd.” En Lev. 26:36: “Een dor blad zal hun schrik aanjagen”, en Deut. 28:65: “God zal u een bang hart geven, zodat ge uw leven steeds aan een draad ziet hangen. ‘s Morgens zult gij zeggen: mocht God willen, dat ik de avond overleef; ‘s avonds zult gij zeggen: geve God, dat ik de morgen overleef!” – Zulk een schrik en angst kondigt de Schrift aan voor de vijanden Gods bij het begin van hun ondergang. Daarom is het billijk en ik juich dat ook ten zeerste toe, dat deze plaag begint bij de papisten, die de goddelijke waarheid vervolgen en haar geweld aandoen. Het zal nog wel erger voor hen worden!

 

Ik wil hieraan wel toevoegen, dat, als ik tien lichamen had, en God zou mij zo genadig zijn, dat Hij ze met de geringe straf van de lichamelijke dood of van oproer wilde kastijden, ik ze van ganser harte alle geven zou voor deze armzalige bende. Maar, Heere God! zulk een kleine straf staat er niet voor de deur! Er is reeds een geweldige ernst en een verschrikkelijke toorn, waaraan geen einde is, over hen losgebarsten. De hemel is koper en de aarde ijzer! daar helpt geen bidden meer! In 1 Thess. 2:16 zegt Paulus immers over de Joden: “De toorn is over hen gekomen tot het einde”. Bij God gaat het niet om oproer alleen. Gave God, als ze dan niet allen te helpen zijn, dat wij er toch enkelen mochten losrukken en van de gruwelijke muil van de afgrond redden! De Schrift stelt voor de paus en de zijnen een heel wat zwaardere straf dan lichamelijke dood en oproer. Dan. 8:25 zegt: “Zonder hulp van mensen zal hij verbrijzeld worden”, d.w.z. niet door het zwaard en niet met lichamelijke kracht. En Paulus zegt 2 Thess. 2:8: “Onze Heere Jezus zal hen doden met de adem van Zijn mond en Hij zal hen vernietigen door de glans van Zijn wederkomst.” De schilders schilderen Christus daarom ook zittend op de regenboog met roede en zwaard uitgaande uit Zijn mond, een beeld ontleend aan Jes. 11:4, waar gezegd wordt: “De aarde zal Hij slaan met de roede van Zijn mond en met de geest van Zijn lippen zal Hij de goddelozen doden”. – Dat de schilders er nu een bloeiende staf van maken, is niet juist. Het moet staf en roede zijn, en beide gaan alleen over de verdoemden. Zo ook in Ps. 10:15: “Verbrijzel de arm van de goddeloze. Vergeld zijn slechtheid; dan zal zijn goddeloosheid niet meer bestaan.”

 

Uit deze woorden leren wij, dat de antichristelijke heerschappij van de paus vernietigd worden zal door het zwaard van Christus, hetwelk is: geest, roede en zwaard van Zijn mond. Daardoor zal de schandelijke bedriegerij, sluwheid, heerszucht en verleiding aan de gehele wereld geopenbaard en te schande gemaakt worden. Immers alleen reeds door ze openbaar te maken wordt leugen en bedrog van zijn kracht beroofd. Zodra de leugen bekend is, heeft ze geen duw meer nodig; ze verdwijnt vanzelf met al haar schande. Dat is ook de bedoeling van Ps. 10:15: “Spoor slechts de slechtheid op, dan is ze ook reeds verdwenen”. Er is niets anders nodig dan zoeken en erkennen. Nu is het wezen van het pausdom met zijn stichtingen, kloosters, hogescholen, wetten en leerstellingen niets dan leugen, uit leugen geboren. Het heeft de wereld ook alleen door schijn en schone woorden bedrogen en verleid, onderdrukt en naar lichaam en ziel te gronde gericht. Daarom is er niet anders nodig, dan dit erkennen en openbaar te maken, en verdwenen met smaad en schande zijn paus, papen, monniken en al, wat er bij hoort. Want geen mens is zo dwaas, dat hij erkende leugen en valsheid volgen zou. Als nu de pauselijke schanddaden aan de openbaarheid zijn prijs gegeven, en de adem van Christus’ Geest in beweging is gekomen, zodat de paus met zijn leugens niets meer doen kan en veracht wordt, dan zal de jongste dag aanbreken, en, zoals Paulus zegt (2 Thess. 2:8), dan zal Christus toeslaan door Zijn komst en de paus geheel en al vernietigen. – Bij dat gebeuren is dit het mooiste, dat de paus en de zijnen het in hun verstoktheid niet zullen geloven en er om zullen lachen; daarmede brengen ze Paulus’ woord in vervulling, 1 Thess. 5:3: ” Cum dixerunt: Pax! ” als zij zich zeker voelen, en zij zullen zeggen: “het is nog zover niet” – dan staat juist hun vernietiging voor de deur! En opdat nu de papisten zich niet zullen veranderen en redding zoeken, daarom mogen ze dit ook niet geloven en moeten ze zeggen: “De jongste dag is nog zover!” en dan in een ommezien, eer ze er erg in hebben, liggen ze met elkaar in het helse vuur op een grote hoop!

 

Terwijl ik dan door deze Schriftwoorden, zoals ik al gezegd heb, er zeker van ben, dat het pausdom en de hele geestelijke stand niet door menselijke hand of oproer vernietigd worden zal, maar dat hun slechtheid zo verschrikkelijk is, dat geen straf zwaar genoeg is dan de goddelijke toorn zelf, zonder enige bemiddeling, heb ik er nog niet toe kunnen besluiten hen te keren, die dreigen met vuist en dorsvlegel. Ik weet immers, dat het hun toch niet gelukken zal, al worden ook velen er toe aangedreven; een algemeen oproer kan het niet worden. Er zijn vroeger wel meer papen uit de weg geruimd zonder enig rumoer en opstand, toen men nog angst had voor hun ban en toen de toorn Gods nog niet over de wereld was gekomen; maar nu die gekomen is en de angst voor de ban verdwenen is, nu moeten zij zich maar eens voor niemendal bang maken, zoals zij zo dikwijls angst verspreid hebben met hun leugenachtige ban en daarin hun trots plezier hebben gehad! Maar al zal het dan met het geweld niet zover komen en is het dus niet nodig, dat ik me daartegen verzet, dan is het toch goed, dat ik de harten eens een klein beetje onderricht. Daarbij laat ik de wereldlijke overheid en de adel thans rusten; zij mogen plichtgetrouw het hun opgelegde volbrengen, iedere vorst en elke heer in zijn eigen land. Als dit ordelijk geschiedt, mag men het geen oproer noemen. Maar nu laten zij alles maar zijn gang gaan; de èèn hindert de ander. Sommigen helpen en rechtvaardigen zo de zaak van de Antichrist. Dat zal God hun betaald zetten en hun geven al naar zij hun macht en heerschappij tot redding of tot verderf van hun onderdanen hebben aangewend. De gewone burger echter moet tot rust gebracht worden en men moet hem duidelijk maken, dat hij niet aan een oproer mag deelnemen, ook geen begeerten mag hebben of woorden spreken die ertoe zouden kunnen leiden, en dat hij in deze zaak niets mag ondernemen zonder uitdrukkelijk bevel of toedoen van de overheid. En wel om deze redenen:

 

Ten eerste: Dat het nooit tot daden komen zal en het alles slechts ijdele woorden en gedachten zijn, omdat, zoals geschreven staat, God Zelf de wreker zijn zal en de vijand zulk een lichte straf ook helemaal niet waard is. Wij zien immers ook, dat de vorsten en de heren het met elkaar niet eens zijn en daardoor niet gereed en bereid de grote zaak te dienen. Dat dit alles zo door God wordt beschikt, opdat Hij alleen straffen zou en Zijn toorn over hen zou kunnen uitgieten. Nu is dit nog geen verontschuldiging voor vorsten en heren! Wat ze kunnen doen moeten ze ook doen, en met het zwaard, dat ze dragen, moeten ze zoveel mogelijk proberen Gods toorn, althans ten dele, te voorkomen en te verzachten. Mozes liet (Ex. 32:28) wel drieduizend man van het volk neerslaan, opdat Gods toorn van het volk zou worden afgewend. Hetzelfde zegt de Schrift ook van Elia (1 Kon. 18:40) en van Pinehas (Num. 25:7). Het is niet nodig, dat men thans de papen dood; eerst moet men met woorden en pas daarna met geweld opkomen tegen de daden, die zij ten nadele van het evangelie verrichten. Men kan met woord en geschrift meer dan voldoende bereiken; er op los slaan is waarlijk niet nodig!

 

Ten tweede: Wanneer het al mogelijk was dat er opstand kwam en God hen dan zo genadig wilde straffen, dan zou het op die wijze toch nog van geen nut zijn; zo kan de verbetering, die men wenst, nooit komen. Oproer immers is redeloos en treft gewoonlijk eerder de onschuldigen dan de schuldigen. Daarom is een oproer ook nooit rechtvaardig, hoe rechtvaardig de zaak zelf ook mag zijn; er komt altijd meer schade dan verbetering door, en daarmede wordt dan bewaarheid het woord: “Van kwaad tot erger!” De overheid en haar zwaard zijn daartoe ingesteld om de bozen te straffen en de vromen te beschermen, opdat het oproer voorkomen wordt, zoals Paulus dat zegt Rom. 13:1 en eveneens 1 Petr. 2:13. – Maar als Jan en alleman opstaat, die geen onderscheid kent tussen bozen en goeden, dan wordt er op losgeslagen en het loopt nooit af zonder gruwelijke ellende en onrechtvaardigheid. Luister daarom naar de overheid. Zolang zij niet begint en beveelt, kunt gij u rustig houden met hand, mond en hart. Is het echter mogelijk de overheid er toe te bewegen om te beginnen en te bevelen, dan moogt ge dat gerust doen. Wil zij niet, dan moet gij ook niet willen. Gaat ge dan toch uw gang, dan doet ge niet goed, dan doet ge erger dingen dan de tegenpartij. Ik zal altijd aan de zijde staan van degene, die door het oproer getroffen wordt, hoe onrechtvaardig zijn zaak ook mag zijn, en ik zal mij altijd verzetten tegen hem, die oproer maakt, hoe zuiver zijn zaak ook mag zijn, omdat oproer nooit kan verlopen zonder onschuldig bloedvergieten en verdere ellende.

 

Ten derde: Oproer is door God verboden, als Hij zegt door Mozes (Deut. 16:20) : “Wat recht is moet door het recht worden uitgemaakt.” En Deut. 32:35: “De wraak is aan Mij, Ik zal vergelden.” Vandaar het juiste spreekwoord: “Wie terugslaat doet onrecht”; of: “Niemand mag zijn eigen rechter zijn”. Een oproer is niets anders dan zichzelf recht verschaffen en zichzelf wreken. Dat kan God niet dulden; daarom is het niet anders mogelijk, dan dat oproer de zaak altijd veel erger moet maken, want het gaat tegen God in en God staat niet aan zijn zijde.

 

Ten vierde: Oproer is niet anders dan een onmiskenbare influistering van satan. Want satan ziet wel het heldere licht der waarheid, dat zijn afgoden, paus en papisten, aan de wereld toont, zoals ze zijn, maar hij kan het niet keren! De glans is hem namelijk in de ogen geslagen; daardoor is hij verblind geworden en kan niets meer uitbrengen dan leugen, laster en allerlei dwaasheid; zo zelfs, dat hij schijn en kleur en schittering, die hij tot nu toe naar voren heeft kunnen brengen (dat bewijzen immers wel de grote leugenaars, de paus en Eck en Emser, en anderen met hun bullen en geschriften), vergeet. Nu wil hij het over een andere boeg gooien en een oproer laten beginnen door hen, die zich op het evangelie beroemen, en zo hoopt hij dan onze leer in een verkeerd daglicht te plaatsen, alsof ze uit satan was en niet uit God! Er zijn nu immers al velen, die dat van de kansel af verkondigen! Dat komt door het spel, dat hij in Erfurt met de papen begonnen is!

 

Maar zo God wil, zal hem dat nooit gelukken. Wij zullen maar zijn beledigingen moet lijden, maar ook hij zal iets moeten verdragen, dat hem rijkelijk vergeldt. Zij, die mijn leerstellingen goed lezen en begrijpen, maken geen oproer; ze hebben het van mij niet geleerd. Wij kunnen er niet voor zijn, dat velen zich wel daaraan schuldig maken en zich daarbij op onze naam beroepen. Hoeveel doen de papen niet in de naam van Christus, wat Christus niet alleen verboden heeft, maar wat zelfs het Christendom verscheurt? Zullen wij ons koor zo zuiver kunnen houden, dat zelfs de heilige Petrus onder ons niet meer struikelen kan, waar er onder de papisten niets dan Judassen zijn en niets dan Judaswerk wordt verricht! Toch willen ze hun leer daarom niet aan de duivel gewijd hebben! Maar zoals gezegd, satan zoekt een manier om onze leer te schande te maken, zoveel hem mogelijk is. Als hij nog iets ergers kon bedenken, hij zou het niet nalaten! Maar nu is hij vermoeid geworden, en naar Gods wil moet hij halt houden, omdat hij zulke lamme, zulke nietszeggende, ellendige aanslagen pleegt. Maar het mag en zal hem niet gelukken om oproer te maken, hoe graag hij het ook zou willen. Daarom smeek ik ieder, die zich op de Christennaam beroept, zichzelf in toom te houden, zodat wij, naar Paulus’ woord ( 2 Cor. 6:3), de tegenstanders geen reden geven onze leer te belasteren. Wij zien immers, dat de papisten zo aangelegd zijn, dat ze de balk in hun eigen oog laten zitten, en met alle ijver zoeken, om een splintertje in de onze te vinden. Maar wij willen hun niet voor de voeten werpen, dat ze helemaal geen goeds bezitten. Als er onder ons echter ook maar één is, die niet geheel en al engel is, dan moet ook onze zaak onrechtvaardig zijn. Dan verheugen ze zich, dan dansen en springen ze, alsof ze de hele zaak al gewonnen hadden! Wij moeten dus op onze hoede zijn, aanleiding te geven tot hun laster, waar ze vol en nog eens vol van zijn; niet om hunnentwille, zij kunnen niet anders, – waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over, ook bij wie omgaan met leugens, zoals wij zien, dat zij doen -, maar omwille van het heilige evangelie, opdat wij daarvan de schande afwenden en tegelijk hun mond laten zwijgen. Petrus zegt immers (1 Petr. 3:16), dat men ons in de waarheid nooit schade berokkenen kan. Kunnen ze iets verkeerds van ons persoonlijk vinden, dan dragen ze dat onmiddellijk op onze leer over; en zo moet dan Gods heilig Woord, waarvan wij alle eer ontvangen, de schande dragen. Maar zij willen hun leer ongerept houden, terwijl ze niets dan schandelijke dingen doen, – zulk edel, braaf en rechtvaardig volk!

 

Vraagt ge echter: Wat moeten wij nu doen, als de overheid niet wenst te beginnen? Moeten wij ‘t nog langer verdragen en hen daardoor sterken in hun overmoed? Dan is mijn antwoord: Neen, dat zult gij niet! – Gij zult drie dingen doen, n.l. :  

 

1. Gij zult uw zonden erkennen, welke God in strenge gerechtigheid gestraft heeft met de heerschappij van de antichrist! Zoals Paulus zegt, 2 Thess. 2:10: God zal hun dwaalleringen zenden en misleidend regiment, omdat ze de leer der waarheid niet hebben aangenomen, opdat ze zalig zouden worden. Het is alles onze schuld, wat de paus en de zijnen schade berokkend hebben aan ons goed, ons lichaam en onze ziel. Daarom zult gij eerst uw zonde erkennen en afleggen, eer gij van de straf en de plaag kunt worden verlost; anders zult ge juist tegen de speer ingaan en de steen, die gij boven u uit naar de hemel werpt, valt terug op uw eigen hoofd.

 

2. In deemoed zult ge uw gebeden opzenden, dat de pauselijke macht mag verdwijnen, zoals ook Ps. 10:12 leert: “Sta op, Heere God! verhef Uw hand en vergeet de armen niet. Waarom lastert U de goddeloze en zegt: Gij bekommert U niet om hen? Gij ziet en kent immers hun moeite en wrevel, opdat Ge hen zoudt overgeven in Uw handen. De arme is U overgelaten, de wees zult Gij helpen. Verbreek de arm van de goddeloze, vergeld zijn slechtheid, en zijn goddeloosheid zal verdwenen zijn.”

 

3. Laat uw mond vol zijn van Christus’ Geest, zoals Paulus zegt 2 Thess. 2:8: “De Heere Jezus zal hem doden met de adem van Zijn mond.” Dat doen wij, wanneer wij rustig voortgaan, zoals we zijn begonnen: de mensen onder het oog brengen de leugen en de bedriegerij van de paus en de zijnen door spreken en schrijven, totdat hij in de gehele wereld is bekend geworden en te schande gemaakt. Woorden moeten hen vernietigen! De mond van Christus moet het doen. Zo wordt hij uit de harten der mensen uitgetrokken en zullen zijn leugens veracht worden. En als hij eenmaal uit de harten weg is en zijn zaak niet meer telt, dan is hij ook vernietigd. Op deze wijze zult ge eerder met hem klaar komen dan met honderd oproeren. Met geweld breken wij hem niet, zal hij eerder gesterkt worden, zoals het tot nu toe velen is overkomen. Maar in het licht der waarheid, als men hem tegenover Christus, en zijn leer tegenover het evangelie stelt, dan zal hij vallen, dan zal hij vernietigd worden zonder enige moeite of inspanning. Zie slechts naar mij. Heb ik niet alleen met mijn woord, zonder enig ander wapen, de paus, de bisschoppen, de papen en monniken meer schade gedaan dan keizers, koningen en vorsten met al hun macht tot nu toe hebben kunnen doen? Waarom? Hierom, omdat Dan. 8:25 zegt: “Deze koning zal zonder geweld ondergaan.” En Paulus 2 Thess. 2:8: “Hij zal door de adem van Christus vernietigd worden”. Nu mag ik mij, en ieder die Christus’ woord predikt mag dat! vrijmoedig er op beroemen, dat zijn mond Christus’ mond is. Ik ben er zeker van, dat mijn mond Christus’ mond is, mijn woord niet het mijne, maar dat van Christus. Zo moet mijn mond ook de mond zijn van Hem, wiens woord Hij spreekt. Daarom moogt ge nooit verlangen naar een opstand door geweld. Christus Zelf is een opstand begonnen met Zijn mond, die de paus zorgen genoeg geven zal; laat ons die volgen en voortzetten. Dat is niet het werk van onze handen, wat op het ogenblik door de wereld vaart. Het is ook niet mogelijk, dat een mens alleen dat zou kunnen beginnen en doorzetten. Zonder mijn bedoeling en mijn toedoen is het zover gekomen; het zal ook zonder mij voortgaan; de poorten der hel zullen dat niet kunnen verhinderen. Het is een ander Man, die het wieltje drijft! Die zien de papisten niet, daarom geven ze ons de schuld; maar spoedig genoeg zullen ze het weten! Satan is al lang genoeg bang geweest vóór deze jaren; hij heeft het gebraad al van verre geroken; hij heeft ook heel wat profetieën daartegen uitgezonden, waarvan er verscheidene mij bedoelen; wat heb ik me al vaak over zijn sluwheid verbaasd! Wat zou hij mij ook graag gedood hebben! En nu wil hij dan maar al te graag, dat er een gewapend oproer ontstaat, opdat het geestelijke oproer te schande en belet zou worden. Maar, zo God wil, zal hem dat niets baten. Het is niet anders mogelijk, zonder hand en alleen door het Woord zal hij worden vernietigd! Ziet dan nu toe: werkt en laat werken het heilig evangelie! Leert, spreekt, schrijft en predikt, dat mensenwerk niets is. Past er voor op, en doet er uw best voor, dat niemand paap, monnik of non wordt, en wie zich op dat terrein reeds heeft begeven, dat hij terugtrede! Geeft geen geld meer uit voor bullen, kaarsen, klokken, wijtafeltjes, kerken, maar verkondigt, dat een christelijk leven bestaat in geloof en liefde. Laat ons dat nog twee jaar volhouden en ge zult zien, waar paus, bisschop, kardinaal, paap, monnik, non, klokken, toren, mis, vigiliën, pijen, kappen en tonsuur, orderegels, statuten, en de hele verdere rommel van de pauselijke overheersing zijn gebleven! Als rook zal het alles verdwijnen! Maar als we deze dingen niet uitdrukkelijk verkondigen en onder de mensen brengen, zodat dat alles hun uit het hart wordt gerukt, dan blijft de paus zeker, al zouden wij ook duizendmaal oproer tegen hem beginnen. Wat heeft dit enkele jaar (1521) niet reeds uitgewerkt, nu wij aldus de waarheid hebben gepredikt, in woord en schrift! Wat is de papisten de deken niet kort en smal geworden! De doortrekkende monniken klagen al, dat ze bijna van honger moeten sterven. Wat kan het worden, als Christus’ mond nog twee jaren zo door gaat te dorsen met Zijn Geest! De duivel zou dit spel maar al te graag door een gewoon oproer verhinderen. Maar laat ons verstandig zijn, God danken voor Zijn heilig Woord, en dan fris en krachtig ons woord lenen aan dit heilig geestelijk oproer. Allerwegen kent men nu de onwetendheid van de papisten, hun geveinsdheid, leugen en bedrog in hun wetten en orden, de valse tirannie van hun ban. Kortom, alles is nu bekend, waarmee ze tot nu toe de wereld hebben betoverd, verschrikt en misleid. Men ziet nu in, dat het niets dan goochelarij is geweest. Men is nu nergens bang meer voor, dan voor het kleine beetje geweld, dat ze nog gebruiken kunnen. Maar de glans is er af en ze moeten zichzelf beschermen met wat machtsvertoon, en daarom zal dat ook nooit lang kunnen duren. En wat door de mond van Christus mogelijk nog gespaard zal blijven, dat zal bij Zijn wederkomst vernietigd worden. Paulus heeft dat reeds 2 Thess. 2:8 gezegd. Laat ons dus ferm volhouden, ons woord blijven spreken en de mensenwetten doen verdwijnen, dan zal Christus het pausdom doden door ons. Reeds klinkt het: “Eloi, Eloi! Een dodelijk schot!” Spoedig zal het zijn: “Hij heeft de geest gegeven!”

 

Hier moet ik nu echter nog eens velen waarschuwen, die grote afval en schade toebrengen aan het heilig evangelie. Er zijn er, die, als ze een of twee bladzijden gelezen hebben of één preek gehoord, er maar op los redeneren. Daardoor brengen ze de mensen alleen maar in de war. Anderen berispen ze over hun levenswijze, dat die niet evangelisch is! Ze denken er niet aan, dat er eenvoudige lieden zijn, die stellig de waarheid zouden aannemen, als deze hun op een goede wijze werd meegedeeld. Zo heb ik dat ook aan niemand geleerd en Paulus heeft dat ook streng verboden. Ze doen het alleen zo, omdat ze graag wat nieuws willen vertellen en voor goed Luthers willen doorgaan. Maar ze misbruiken op die manier het heilig evangelie in hun overmoed. Zo brengt ge het evangelie nooit tot de harten; ge zult ze veeleer afschrikken, en het zal u zwaar worden aangerekend, dat gij de mensen van de waarheid hebt verwijderd. Neen, dwazen, zo niet! hoort en luistert:

 

Ten eerste: Ik verzoek vriendelijk over mijn naam te zwijgen en zich niet Luthers, maar Christen te noemen. Wat is Luther? De leer is toch niet van mij? Ik ben ook voor niemand gekruisigd! Paulus duldde het ook niet, dat de Christenen zich Paulinisch of Petrinisch noemden (1 Cor. 3:4, 5). Hoeveel minder zou ik, arme, stinkende madenzak, er dan toe mogen komen, dat men zich gaat noemen met mijn heilloze naam! Neen, vrienden, laat ons de partijnamen er buiten houden en Christenen heten, naar Hem, wiens leer wij aanhangen. Dat de papisten een partijnaam hebben spreekt vanzelf, omdat Christus’ leer en naam hun niet voldoende is. Zij willen daarnaast ook papisten zijn; zo laat ze dan, naar de paus, pauselijk zijn, want de paus is hun meester! Ik ben en wil niemands meester zijn! Ik heb met de gemeente samen de enige algemene leer van Christus, die ons aller Meester is (Matth. 23:8).

 

Ten tweede: Wanneer gij over het evangelie christelijk wilt spreken, dan moet ge letten op de persoon, tot wie ge spreekt. Die zijn tweeërlei. Eerstens zijn er de verstokten, die niet willen horen en dan de anderen met hun leugentaal verleiden en vergiftigen, zoals b.v. de paus, Eck, Emser, verschillende bisschoppen, papen en monniken. Met dezen moet ge er niet over spreken, maar u houden aan het woord van Christus (Matth. 7:6): “Geeft het heilige niet aan de honden, werpt uw paarlen niet voor de zwijnen, opdat zij ze niet met de voeten vertreden, zich omkeren en u verscheuren.” Laat ze honden en zwijnen blijven; ‘t is toch verloren moeite. Zo ook Sirach 32:6: “Als er niemand is om naar u te luisteren, verspil uw woord niet.” Merkt ge echter, dat diezelfde leugenaars hun gif nog in anderen indruppelen, dan kunt ge ze gerust van u afstoten en hen bestrijden. Zo stiet Paulus Elymas van zich (Hand. 13:10) met harde, scherpe woorden; en Christus noemde de Farizeeën addergebroed (Matth. 23:33). Dat doet ge niet om henzelf; zij luisteren toch niet; maar omwille van hen, die ze vergiftigen. Zo beveelt Paulus Titus, dat hij de onnutte zwetsers en zielverdervers straffen moet. (Tit. 1:10).

 

Ten derde: Er zijn er velen, die van deze dingen nog niet gehoord hebben, maar ze toch wel zouden willen leren kennen, als men ze hun wilde mededelen. Er zijn er ook, die wat dom zijn, zodat ze niet gemakkelijk begrijpen. Zulken moet ge niet te veel te gelijk geven, hen niet overrompelen, maar hen vriendelijk en met geduld onderwijzen en hun reden en grond verklaren; en als ze die niet dadelijk vatten, moet ge een poos geduld met hen hebben. Paulus zegt van zulken (Rom. 14:1): “De zwakken in het geloof zult ge aannemen.” En Petrus (1 Petr. 3:16): Gij zult steeds bereid zijn tot antwoorden een ieder, die met zachtmoedigheid en godsvrucht van u begeert te leren kennen de reden en de grond van uw hoop”. Daaruit ziet ge dus, dat wij het geloof in zachtmoedigheid moeten onderrichten aan een ieder, die dit begeert of nodig heeft.

 

Als gij nu tegenover zulke mensen uw grote geleerdheid eens wilt laten zien, scherp en kort, en uiteenzet, dat ze niet op de goede manier bidden, vasten, de mis bijwonen, e.d., terwijl gij wilt, dat ze vlees en eieren en zo eten op vrijdag, maar gij verteld hun niet zachtmoedig en voorzichtig waarom, dan kan zulk een eenvoudig hart niet anders denken, dan dat gij een trots en brutaal mens zijt (waarin ze dan ook gelijk hebben!) en menen, dat het helemaal niet meer nodig is om te bidden, goede werken te verrichten, de mis bij te wonen e.d. Van zulk een aanstotelijke dwaasheid draagt gij dan de schuld. Daaruit komt dan voort, dat men verkeerd gaat oordelen en spreken over het heilig evangelie, en dan meent, dat men u zulke enormiteiten heeft geleerd. Wat bereikt ge nu met zo uw naaste naar beneden te halen en een belemmering te zijn voor het evangelie? Uw betweterij hebt ge dan een ogenblik gekoeld, maar zij zeggen: wij zullen maar in ons geloof blijven! en ze sluiten hun hart voor de waarheid.

Als ge ze echter met zachtheid en vriendelijkheid, zoals Paulus zegt, het waarom van de dingen aantoont, en gij zegt: lieve vriend! vasten, eieren eten, vlees en vis eten zijn geen zaken, waar uw zaligheid vanaf hangt; ze mogen gedaan worden met goede bedoelingen; ze mogen ook nagelaten worden; alleen het geloof maakt zalig, enz., wat ge dan nog verder meent te moeten zeggen; en dan b.v. de mis is wel goed, als ze maar op de juiste manier wordt opgedragen, enz., dan komen ze wat dichter bij u, ze luisteren, en ten slotte begrijpen ze, dat gij op de hoogte zijt. Maar als ge er u op laat voorstaan, dat gij de dingen weet, dan doet ge als de Farizeeën in het evangelie (Luk. 18:11); gij vindt het verschrikkelijk, dat ze niet hetzelfde weten als gij, en zo valt ge onder het oordeel van Paulus (Rom. 14:15), dat ge niet in de liefde wandelt! – Gij veracht uw naaste, terwijl ge hem toch in vrees en zachtmoedigheid moest dienen.

 

Onthoud deze gelijkenis:
Als uw broeder op een gevaarlijke manier met een strik om zijn hals gebonden was door zijn vijand, en gij wordt, als een dwaas, boos op de strik en de vijand, en gij loopt toe en trekt met grote kracht aan de strik en ge steekt met uw mes er naar, dan hebt ge grote kans uw broeder te worgen of te doorsteken, en gij brengt hem meer schade toe dan strik of vijand. Wilt ge hem waarlijk helpen, dan moet ge op deze wijze handelen: voor de vijand kunt ge niet hard genoeg zijn, maar met de strik moet ge zacht en behoedzaam omgaan, totdat ge hem van de hals hebt bevrijd, opdat ge uw broeder geen schade toebrengt.

 

Zo moet ge ook de leugenaars en de verstokte tirannen hard aanpakken en met hen kunt ge gerust naar hun eigen leer en werken doen; zij willen immers niet horen; maar de eenvoudigen, die op een gevaarlijke manier in de strikken van hun leer gebonden zijn, moet ge op een heel andere wijze behandelen, met vrees en zachtmoedigheid van de leer der mensen losmaken, het waarom en het waartoe meedelen, en zo mettertijd hen bevrijden. Zo deed ook Paulus, toen hij, alle Joden ten spijt, Titus niet wilde laten besnijden (Gal. 2:3) en toch besneed hij Timotheüs! Zo moet gij de honden en de zwijnen anders behandelen dan de mensen, – de wolven en de leeuwen anders dan de zwakke schapen. Voor de wolven kunt ge niet hard genoeg zijn, voor de zwakke schapen niet zachtzinnig genoeg. Wij moeten ons, nu we nog onder de papisten zijn, juist zo gedragen, als leefden wij onder de heidenen. Want eigenlijk zijn zij zevenvoudige heidenen! Daarom moeten wij, zoals Petrus leert (1 Pet. 2:12), een goed voorbeeld geven aan de heidenen, zodat ze ons naar waarheid niets verkeerds kunnen nageven, wat ze wel graag zouden doen. Ze zouden het al te graag horen, dat ge u op uw leer beroemde en een ergernis was voor de zwakken! Dan konden ze de hele leer als ergerlijk en schandelijk uitroepen, terwijl ze die nu niet kunnen afbreken en erkennen moeten, dat ze waar is. God geve ons allen, dat wij leven, zoals wij leren, en onze woorden omzetten in daden. Er zijn nog te velen onder ons, die roepen: Heere, Heere! en de leer prijzen, maar er naar doen! neen, dat gaat hun niet goed af! Laat het ditmaal genoeg zijn tot nieuw vermaan. Hoedt u voor oproer en ergernis, opdat niet door ons Gods heilig Woord ontheiligd wordt! Amen.

 

Dr. Maarten Luther
Uit: “Stemmen uit de Wittenberg” – Deel 3