Gezelschapsleven
Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen. Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de smaadheden dergenen, die U smaden, zijn op mij gevallen, Psalm 69 vers 9-10.
Kant. 11) Ik ben
Dat is, niemand wil mij kennen, zelfs ook niet mijn naaste vrienden.
Vergelijk; Job 19 vers 13-16 en Psalm 27 vers 10 met kanttekeningen.
Geliefde lezer, het is al weer enige tijd geleden dat ik de moed kreeg om iets neer te mogen schrijven. Zoals velen praten zonder iets te zeggen, zo is het putten in een uitgedroogde put een zwaar werk, en schrijven zonder enige inhoud ook ijdelheid. Ik ben de laatste tijd gebukt gegaan onder een geest van moedeloosheid waardoor ik haast werd verteerd. Een geest die me innerlijk zei: “Wat heeft het allemaal nog voor zin, men wilt u toch niet horen?” Een geest die me op m’n eigen benen deed zien, waardoor ik begon te verdrinken, in plaats van mij aanspoorde de kracht, de moed en wijsheid bij God vandaan te verlangen. Ik wist wel wat ik behoorde te doen, maar kon hiermee voor lange tijd niet bij God komen. Ja lezer, toen Petrus op z’n eigen voeten keek vreesde hij te verdrinken, maar toen hij op Christus zag kon hij op het water wandelen. En ook ik heb voor te lange tijd op m’n eigen benen gezien, waardoor ik begon te zinken. Ik gevoelde me als een roepende in de woestijn, en als een prediker tot dooie doodsbeenderen. “Mensenkind! zullen deze beenderen levend worden? En ik zeide: Heere HEERE, Gij weet het! (Ezech.37:3)” Totdat ik er bij vernieuwing bij bepaald werd dat ik zonder Hem niets doen kon, en nergens heen kon gaan. Ik weet niet hoe het kwam, maar m’n weg werd zo geleidt dat ik op enkele gezelschappen van Gods volk in den lande terecht gekomen ben. Zelf heb ik dit niet gezocht, maar ben door anderen aangespoord ook eens mee te gaan. Gedane zaken nemen geen keer, ik heb er zeker moeten wezen, maar toch dacht ik achteraf weleens: “had ik maar nooit gegaan.” Ook van deze gezelschappen geldt, dat alle dingen wel oorbaar maar niet alle dingen tot stichting zijn. De bevinding van sommigen was voor mij best oorbaar en tot stichting, maar hoe zij die bevinding bij tijden vanuit een on-Bijbels leer voorstelden was voor mij een kwelling om aan te horen. Deze gezelschappen (op een enkele na) waren voor mij dus beslist niet tot verfrissing en verkwikking, maar stelden mij eerder tot droefenis en ontsteltenis. Ik was bedroefd vanwege het weinige ware geloof in Christus dat er in Nederland nog te vinden is, en ontsteld vanwege de onkunde onder Gods ware volk. Wat bedoel ik met Gods ware volk? Zij die hun leven verloren door de vloek en doding van Gods heilige wet, waarna Christus hun leven, hun gerechtigheid en hun heiligheid werd, door het geschonken geloof in Hem, uit vrije genade om niet. Ik wist wel enigszins wat er loos was, vanwege de dwalingen die op vele kansels verkondigd word, maar ben nu aan den lijve tegen de gevolgen van die leugenleringen aangelopen. Dat heeft een grotere impact op me gehad dan ik mij ook maar enigszins kon voorstellen.
Het begon allemaal met een ontmoetingsdag ergens in het zuiden des lands. Des morgens deed een dominee die me lief en dierbaar is een korte meditatie over Ezechiël 36:24-28, Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven…etc. waarna hij aan sommigen die vrijmoedigheid hadden om iets te vertellen het woord gaf. De meditatie was naar het Woord, de gezongen psalmen die gezongen werden, het getuigenis van sommigen, en de leiding door de dominee, was zeer aangenaam. De dominee vertrok in de pauze, en des middags sprak een oefenaar over de wedergeboorte naar aanleiding van Johannes 3 vers 5, Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan. In zijn rede brak hij de leer af die des morgens geleerd en uitgesproken was. Deze oefenaar leerde een wedergeboorte met een verondersteld geloof zonder Christuskennis in de harten van zielen die hunkeren naar de vergeving der zonden door het reinigende bloed van Jezus Christus. Zijn lering probeerde hij te staven vanuit de Dordtse leerredenen, en zelfs vanuit de Titusbrief van de apostel Paulus, “Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; Dewelke Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus, onzen Zaligmaker”. Toen ik hem zo een uurtje aanhoorde, moest ik denken aan de worden uit de zendbrief aan Timotheus: “Willende leraars der wet zijn, niet verstaande, noch wat zij zeggen, noch wat zij bevestigen, 1Tim.1:7.” Deze man stond daadwerkelijk vanuit de dwaalleringen van dominee G.H.Kersten de leer der apostelen en der reformatie te verkrachten en te bezoedelen. En dan het ergste van alles, zij die ’s morgens met tranen in hun ogen zaten luisterden, zaten nu ook met grote instemming te luisteren. Hoe is het toch in de wereld mogelijk, dacht ik. Toen hij uitgesproken was, vroeg ik het woord en zei hem uit liefde (en niet uit de hoogte), zo voorzichtig als mogelijk, dat ik bang was dat hij toch een verkeerde toepassing gemaakt had door te zeggen dat een wedergeboren zondaar een ziel is die hunkert naar het bloed en de vereniging met Christus. Ik zei hem dat de apostel in zijn brief aan Titus leert dat de wedergeboorte een geestelijk badwater is waardoor de Vader een verkoren zondaar inwendig tot de geloofskennis en gemeenschap met Christus roept. Door de vloek en donder van Zijn heilige wet ten dode maakt Hij de verkoren zondaar vatbaar voor de gerechtigheid en heiligheid van Christus. Dit is de ondergang in het geestelijke badwater, en onderin dit water ligt de zondaar (met Jona ) in aanbidding in de buik van die Vis die door God gezonden werd tot zijn behoudenis. In de buik van die Vis wordt een wonderlijke ruil gedaan, de zonden van die overtreder begraven en veroordeelt in het vlees van die gestuurde Vis (Rom.8:3), waarna de Vis de gerechtvaardigde zondaar uitspuugt of neerlegt op de oevers van Gods vrije genade, de Vis zwemt weg met de overtreding zijn buik en zie daar eens een (in Christus) gehoorzaam gerekende zondaar met Jona op de kant staan. En zo sprak ik nog even voort. Ik wees hem ook op het feit dat de kanttekenaren van onze Statenvertaling niet alleen de Bijbel vertaald hebben maar ook de medeopstellers van de Dordtse Leerredenen waren aangesteld, en dat hij daarom vanuit hun kanttekeningen bij Rom.6:3-9, bij Gal.3:27, bij Kol.2:11-13, bij Titus 3:5-7, bij Efeze 1:13, bij Efeze 5:25-26, bij 1Petr.1:3, bij 1Petr.3:20-21, bij 1Kor.15:42-45, en bij 2Kor.5:17-18 moest verstaan wat de synode van Dordt met hun formulering over de wedergeboorte bedoelden te zeggen. Ik zei hem ook dat zijn leer ook de volle Avondmaaltafels baart met zielen die Christus niet kennen, hetgeen een vloek over de gemeenten en ons land haalt. Toen ik uitgesproken was het even stil. Velen zaten mij met verbazing en argusogen aan te kijken. Ik kreeg ze op een enkele stilzwijger bijna allemaal tegen. Ik was niet goed wijs, want ik verwarde de wedergeboorte met de rechtvaardigmaking die volgens velen van hen pas jaren later volgde….etc. Het bleek duidelijk dat ik de sfeer had bedorven. Verschrikkelijk!
Maar ik kon niet meer zwijgen, lezer. Ik moest hen eerlijk waarschuwen en mezelf van hun bloed en deze verderfelijke leer vrijmaken. De spreker die naar mijn bescheiden mening even de kluts kwijt was, had op mijn inbreng weinig te zeggen en liet derhalve het gesprek maar even voortgaan onder hen die mij het zwijgen wensten op te leggen. Volgens sommigen had ik mijn tot ergernis leidende weerlegging ook niet openlijk uit mogen spreken, maar later even tussen vier ogen uit moeten spreken. Wat openlijk en publiek geleerd werd, mocht ik niet openlijk en publiek weerleggen op grond van Gods Woord. Ik moest telkens maar denken aan die moedige monnik uit Wittenberg, in wiens schaduw ik niet kan staan, die met zijn publiek getuigenis voor vele roomsen ook tot een grote ergernis was. Ik moest weg en was niet meer gewenst. Dat zeiden ze evenwel niet, maar dat kon ik uit de ogen van velen oplezen. Maar toch niet van allen. Want er waren enkelen die zich aan mijn inbreng geheel niet geërgerd hadden. Aan het einde van de middag draaide ik na de afsluiting nog even m’n stoel om, om met sommigen die achter mij zaten nog even na te praten. Ik zei hen dat ik niet gekomen was om de rust en orde onder hen te willen verstoren, maar dat ik uiteindelijk niet meer kon zwijgen. Een vrouw die mij zo voor een poosje had aangehoord begon te spreken vanuit haar eigen leven. Het was een jonge vrouw met een helder en schoon getuigenis van Christus, maar ook zij vertolkte haar bevinding vanuit die valse leer. Ik probeerde haar te onderwijzen vanuit de gelijkenis over de koopman van schone paarlen, en vroeg haar wat het eerste pareltje was dat ze had mogen kopen. Ze begreep me niet helemaal, en dacht even na. Ik hielp haar even op weg, en zei haar: “was dat niet toen u begon te zien dat u gezondigd had tegen een goeddoend en heilig alwetend God in de hemel, en toen u voor het eerst uw zonden begon te bewenen?” Ze kreeg tranen in haar ogen, en vulde mij aan en begon te vertellen welke pareltjes zij nog meer had mogen kopen. Maar toen kwam daar die dag dat ze die ene grote Parel van grote waarde mocht vinden. Ik vroeg haar of ze die Parel toen meteen kon kopen. Ze bekende eerlijk dat ze betrekking op Hem kreeg en begon af te zien van haar eigen gerechtigheid. Maar….ik zei haar, dat ze die Parel pas kon kopen, nadat zij was heengegaan (gelijk de koopman deed) en alles verkocht wat zij had. “Kijk mevrouw en dat is nu het badwater der wedergeboorte. Het heengaan en alles verkopen, daarmee gaat een ziel ten onder in dat water en verdrinkt in zijn bedreven ongerechtigheden voor God, als in een punt des tijds. Maar toen u door het geschonken geloof op uw Zaligmaker mocht zien mocht u met Hem opstaan uit dat badwater ten eeuwige leven.” Ja dat was wel waar, daar was ze geen vreemdelinge van, maar ze moest bekennen dat zij het nog nooit op deze wijze had horen verklaren. Ik vroeg haar of mijn onderwijs tegen Gods Woord indruiste of dat het overeenkomstig was. Ze kon alleen maar instemmen, en betuigde ook op de hoogte te zijn van de uitleg van Comrie en Van der Groe. Maar door dit gesprek gevoelde ze kennelijk dat haar kerkje en de leer van haar dominee waaronder zij kerkte in het geding begon te komen. Ook deze vrouw die de Heere mocht vrezen bleek niet onverschoond van het afgoderij bedrijven van kerkverbandjes en bepaalde domineetjes. Vandaar haar kribbelige opmerking jegens mij of ik het dan alleen meende te weten? Nee hoor, zei ik, maar we hebben het Woord dat betrouwbaar is. Ik gaf haar een hartelijke rechterhand, en nam afscheid. Ik beminde haar bevinding, maar verfoeide haar dwalingen waarin ze verstrikt zat. Aan de oefenaar waarover ik u schreef heb ik enkele stukken over de waarachtige wedergeboorte van Luther, Van der Groe, en Calvijn toegestuurd. Hopelijk tot opscherping in de leer. Later hoorde ik uit een betrouwbare bron dat hij geen zin had om de moeite te willen nemen om deze stukken eens aandachtig door te lezen, en te bestuderen hoedanig we zijn afgeweken van de leer der apostelen en reformatie. Wat is het toch jammer en zeer bedroevend dat velen een bepaalde kerkleer verheffen boven de leer der apostelen. Dat de farizeïsche godsdienst dit doet is voor mij geen vraag. Als ze dit niet deden, hebben ze uiteindelijk niets meer.
Maar wat wenste ik toch dat zij die dat heilgeheim zielsbevindelijk hebben mogen leren kennen, de zuivere bazuin van Gods Woord eens aan lippen mochten zetten. Soms werd ik hier zeer moedeloos van, hoewel ik nooit twijfelde over mijn uitleg van de Schriften. Hoewel ook ik maar ten dele weet, en profeteer. Maar het gaat mij in deze om de fundamentele leerstukken waarmee de kerk valt of staande blijft. Soms is het best zwaar om als een onbegrepene eenzame zwerver door het leven te gaan. Dan moet je ook nog bewaard worden om je geduld niet te verliezen en zeker niet te gaan drijven. Kijk, als iemand je geheel niet begrijpt is dat iets geheel anders als dat men je vanuit de heersende dwalingen monddood probeert te maken. Dit was trekken aan een dood paard. Toch heb ik hieruit moeten leren, dat niet ik, maar alleen God de Heilige Geest door de hamer van Zijn Woord zielen van Zijn Goddelijke Waarheden kan overtuigen. Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt het Woord. Is Mijn Woord niet gelijk een Vuur en gelijk een hamer die een steenrots te morzel slaat? zegt den Heere bij monde van de profeet. Ook wanneer het gaat over het opgescherpt worden in de leer, opdat onze onkunde en dwalingen te morzel geslagen worden. Ik moest alleen maar getuigend mijn brood op alle wateren werpen, mijn zaad blijven zaaien en niet teveel op de maaikar letten. Want, wie op de wolken acht geeft zal niet zaaien, en wie op de wind acht geeft zal niet maaien. Het maaien en oogsten is immers Gods werk. Ik vroeg eens aan een oude vrind van me, die de zaken ook best helder mag zien, wat hij meestal doet nadat hij sommigen die zijn pad kruisten enkele malen onderwezen had en nog niet verstonden, of niet wilden verstaan. Hij zei heel kort tegen me: “gewoon door marcheren, Daan! God doet met Zijn Woord wat Hem alleen welbehagelijk is.” Dat was nog eens een helder en nuchter antwoord waar ik iets aan had. Dat wist ik wel, maar het bleek nodig om hier weer eens op gewezen te worden. Maar voor mij was het een duidelijk teken hoedanig de wijze maagden met de dwazen in slaap gevallen waren. Sommigen verweten mij dus dat ik deze oefenaar met mijn tegenspraak openlijk voor schut had gezet. Dit waren zij niet zo gewend, en had ik derhalve nooit mogen doen. Deze mensen waren gewend om liever gezapig door te blijven sluimeren. De rust en de vrede was volgens velen door mij verstoord geworden. Of het een valse rust en vrede was, deed kennelijk niet ter zake. Het scheen me toe dat veel van deze mensen hun smaakvermogen en voelhorens verloren waren door de onkunde waarin zij verstrikt zaten. Ze aten alles maar op. Of er af en toe een lepel azijn over dit geestelijk eten gegoten werd, waardoor het oneetbaar begon te worden, deed niet terzake. Weet u hoe dit komt, lezer? Veel van deze mensen hadden hun zinnen nooit geoefend waardoor zij het goed en het kwaad niet van elkaar konden onderscheiden. “Want gij, daar gij leraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node, dat men u lere, welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden, als die melk van node hebben, en niet vaste spijze. Want een iegelijk, die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid; want hij is een kind. Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads, Hebr.5:12-14.” Behalve een godvrezende vrouw, en enkele anderen die stilletjes mee had zitten luisteren. Deze mensen kenden de zaken die ik zielsbevindelijk bedoelde te zeggen, maar misten de woorden om dit duidelijk naar voren te brengen.
Toen ik naar huis wilde gaan kreeg ik tot mijn verbazing (maar ook tot blijdschap) van enkelen die stilletjes mee hadden zitten luisteren toch een hartelijke rechterhand. Zij hadden geen afkeer van hetgeen ik verteld had, zij waren de stille toestemmers die zwegen omwille van de vreze der Joden, Joh.19:38-39. Wij hebben natuurlijk niet allen de gaven en vrijmoedigheid om deze zaken kortelings, zakelijk en bondig uiteen te zetten. Toen ik eenmaal buiten naar m’n auto liep, kwam er een auto naast me rijden met daarin een man en twee oudere vrouwen. Hij vroeg me eens bij hem thuis langs te komen op de koffie, omdat zijn vrouw nog eens verder wilde spreken over de zaken die ik die middag naar voren had gebracht. Deze vrouw was/is een vriendin en metgezel van allen die den Heere ootmoedig vrezen, en bleek een wijze geoefende moeder in Israël. Ook zij had die dag enkele malen klaar en bijzonder schoon gesproken van hetgeen den Heere in haar ziel heeft willen verheerlijken. Een week later kwam ik bij haar en haar man op bezoek. Zes uren lang hebben we (soms wenende) van hart tot hart mogen spreken over de dingen van de eeuwigheid. Dat heb ik in m’n leven niet zo vaak meegemaakt. De Heere opende de hemel, en Zijn Geest der vrijheid was in ons midden. Uiteindelijk vind ik zulke ontmoetingen veel aangenamer dan de ontmoetingsdagen waarover ik u vertelde. Ik wees haar heel bescheiden uit liefde op de heersende leerdwalingen, waar ook zij in haar spreken en haar vertolkingen niet helemaal los van bleek. Ze was gelukkig niet te hoogmoedig om door een lekenprediker onderwezen te willen worden, maar ook ik mocht die middag aan de voeten zitten van een oude geoefende christin die over geloofsoefeningen sprak waar ik nog geen kennis aan had. Ze vertelde me bijvoorbeeld hoe ze licht kreeg over hoe zeer liefelijk Christus haar terug had gebracht aan het veilige Vaderharte Gods. Ze was daar geen gearriveerd christin mee geworden. Nee, haar rijkdom was alleen in Christus. In en van zichzelf bleef ze een arme zondares die voor dat hemelse genadebrood dagelijks op haar knietjes moest. Ze vroeg me vanuit de liefde wat ik mocht kennen van God de Vader. Ik zei haar dat ik in het verborgene God m’n Vader weleens had mogen noemen, en dan wenen moest van verwondering dat ik een Vader had Die altijd voor me zorgen zou. Ik vertelde haar ook dat ik God de Vader ook heb mogen leren kennis vanuit de gelijkenis van de verloren zoon. Ze vroeg me wat ik bedoelde te zeggen. Ik vertelde haar hoe ik tot mezelf kwam, en opstond en tot m’n Vader ben gegaan. Dat was toen Hij me in Zijn hemels gericht trok en mij zeer liefelijk begon te kussen. Door deze liefdeskussingen werd ik ingewonnen en verwaardigd om in aanbidding verloren te gaan, als in een punt des tijds. Door de vloek en doem der wet ten dode, trok toen mijn Vader m’n vieze zondaarskleed uit en deed mijn een Kleed der gerechtigheid en heiligheid aan, en mij een ring om m’n vingers tot verzegeling. Want nadat Hij Zijn enig Lam voor mij had geslacht, en ik Zijn vlees tot geloofsvereniging gegeten had, was ik verzegeld door God den Heilige Geest Die het uit Hem nam en het mijn verloren ziel tot zaligheid en vrede verkondigde. Ik zei haar heel eerlijk dat, toen dat zielsbevindelijk pas gebeurd was, ik dat nog niet zo zakelijk kon verklaren als nu. Maar toen ik m’n roeping en verkiezing mocht vastmaken, en nader licht ontving over die ontvangen weldaad in Christus, heb ik daarin God als mijn Vader mogen herkennen en bewonderen. En zo hebben we urenlang een zeer aangename christelijke samenspreking mogen hebben, lezer. “Dat dit nog bestaat, en dat dit er in dit aardse jammerdal nog mag wezen”, dacht ik, toen ik van hen beiden afscheid nam. Deze vrouw scheen me toe als Mary Winslow, de godvrezende wijze moeder van Octavius Winslow. Ze was een moeder in Christus, en ondanks haal vele geloofsoefeningen bleef ze een arme zondares die den Heere in alle dingen dagelijks nodig had. Onderweg moest ik telkens denken aan de dingen waarvan zij zo liefelijk mocht getuigen. Bij haar vergeleken was ik nog maar een kind of misschien een jongeling in de genade. “Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan het mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid; hetwelk wel het minste is onder al de zaden, maar wanneer het opgewassen is, dan is ’t het meeste van de moeskruiden, en het wordt een boom, alzo dat de vogelen des hemels komen en nestelen in zijn takken, Matth.13:31-32.” Waar zijn de bomen in onze dagen gebleven waarin de vogelen des hemels komen en kunnen nestelen in hun takken, lezer? Waar zijn die wijze vaders en moeders in Israël gebleven die de kinderen en jongelingen in Christus geestelijk opvoeden, bakeren en onderwijzen…??
Door deze ontmoeting was ik een weinig verfrist en bemoedigd geworden. Het was gelukkig nog niet helemaal weg, dacht ik. De Heere werkt nog in Nederland. Of Hij er nog zeven duizend heeft die de knieën voor Baal niet gebogen hebben weet ik niet, ik hoop het van ganser harte. Maar wat zou het een verademing zijn wanneer dit volk eens de zuivere bazuin van Gods Woord aan hun lippen mochten zetten. Het tegendeel ondervond ik echter onlangs op een gezelschap ergens in de kop van Overijssel. Een oude vrind van me belde me op en vroeg me eens mee te gaan. Op dit gezelschap ondervond ik de inhoud van m’n tekst: “Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen. Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de smaadheden dergenen, die U smaden, zijn op mij gevallen.” Het was een gezelschap van gemoedelijke mooipraters, op een enkeling na, waar een zekere mijnheer Jan Praatgraag de leiding had. Een man die graag aan het woord was, graag zichzelf hoorde praten, slecht kon luisteren, en door zijn onkunde de schapen Christi niet wist te weiden. Hoe kan een lamme de blinde tot een leidsman wezen? Deze man die zichzelf een koppensneller noemde, bleek een vijand van de leer der apostelen, en sprak derhalve vanuit een valse levendmaking, en van een valse inwendige roeping en wedergeboorte middels een verondersteld geloof. Hij legde het beginnende leven onder de vloek en doem der wet. Het was daarom dood of leven, want een dode zondaar beweent zijn zonden immers niet…, zo redeneerde hij. Dan was de apostel zeker een beetje in de war toen hij schreef dat de wet de zonden in de consciëntie van een zondaar levend maakt, Rom.3:20, Rom.7:8-10…?? Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? Dat zij verre; want indien er een wet gegeven ware, die machtig was levend te maken, zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn, Gal.3:21. Deze man leerde de wet niet ten dode maar ten leven, niet tot afsnijding maar tot inlijving. Dus vandaar, als je dodelijk verwond was getroffen dan was je volgens deze Jan Praatgraag alrede genezen, en als je zag dat je in een kerker van zonden gevangen zat dan was dat alrede de bevrijding. Daar is de zondaar zich nog niet bewust van, maar aan Gods kant was alles alrede in kannen en kruiken op het moment van die (valse) levendmaking waar een zondaar zijn schuld voor God aanvankelijk begint te bewenen. Ja, de zondaar moest natuurlijk later nog wel in het gericht worden gebracht, maar van eeuwigheid is die zondaar toch alrede gerechtvaardigd dus wat dat betreft…….geen vuiltje aan de lucht. Want, eenmaal ‘levend gemaakt’ door de overtuigingen en vloek der wet, kan nooit meer verloren gaan. Werkelijk een kwelling om aan te horen! Deze man langde geld uit voor hetgeen geen Brood is, en arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan, Jes. 55:2. Bij deze Jan Praatgraag kon een zondaar met zijn eerste en Tweede Man tegelijk getrouwd zijn, Rom.7:1-3. Dat een zondaar onder de heerschappij der wet of onder de heerschappij der genade is, wist deze man werkelijk niets van, Rom. 6:14. Lot kwelde zijn ziel in het zondige Sodom, maar ik kwelde mijn ziel door het aanhoren van deze gemoedelijke Jan Praatgraag. Maar goed, ik zat daar omdat ik was meegekomen met m’n oude vrind. Na een uur vroeg deze man hoe het met mij gesteld was. Mijn hart sloeg dicht bij deze gestelde vraag. Dan te bedenken dat we diezelfde middag bij een oude christin van 92 jaar op bezoek waren geweest. Door haar liefelijk en schoon getuigenis van Christus zaten m’n oude vrind en ik te wenen aan haar tafeltje. Maar enkele uren later was alles opgedroogd en weg. Toch stelde deze man een eerlijke vraag die om een eerlijk antwoord vroeg. De apostel zegt: “Heiligt God, den Heere, in uw harten; en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop, die in u is, met zachtmoedigheid en vreze”. Toch kon ik maar moeilijk vrijmoedigheid krijgen om iets uit m’n leven te vertellen. Omdat m’n hart op slot zat, heb ik maar enkele dingen vanuit m’n verstand verteld. Voor het eerst heb ik kortelings m’n bekering, niet vanuit m’n hart maar, op een verstandelijke wijze verteld. Ook daar kreeg ik het benauwd van, omdat er naar mijn gevoel geen reuk en geur aan was. Mijn verstandelijk getuigenis kon immers niemand tot een heilige jaloersheid verwekken? Toch waren na afloop met afscheid nemen, enkelen verblijd met hetgeen ze uit mijn mond hadden vernomen. Dat had ik geheel niet verwacht. Vroeger kon ik uren vertellen over hoe ik in m’n ongeluk voor God liep te wenen over m’n zonden…etc, maar toen Christus mijn bekering en zaligheid werd kon en wilde ik daar niet zoveel woorden meer aan spenderen. Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan?, zegt den Heere bij monde van de profeet Jesaja. Waarom zouden wij hier dan nog zo uitgebreid aandacht aan besteden in het vertellen van hetgeen God aan onze ziel in Christus heeft willen verheerlijken? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen, Jes.55:2. Ik vertelde hen vanuit de Schriften die van Hem getuigen, hoe ik licht over ontvangen genade kreeg, en nader onderwezen ben geworden, en hoe nuttig het is dat we onze zinnen oefenen in de woorden der gerechtigheid. Met name vanuit de gelijkenissen van de Heere Jezus, en de zendbrieven van Zijn apostelen. Zoals ik dit in m’n geschreven stukken vaak doe, zo probeerde ik deze dingen op dat gezelschap ook voor te stellen. Maar ik kreeg het gevoel dat ik niet begrepen werd. Ik sprak volgens hen geen on-Bijbelse taal, maar toch waren ze het niet gewend om op deze wijze onderwezen te worden. Deze mensen waren betoverd geworden door de dwaalleer van dominee G.H.Kersten. Kende dominee Kersten dan geen genade? Ik geloof zeker van wel, maar hij heeft de heilsleer verpest en geheel verdorven met zijn nagelaten dogmatiek waarin hij veel (goedbedoelde) on-Bijbelse valse leringen heeft durven te stellen. Vanuit deze valse leer worden op de gezelschappen bekeringen verteld, zielen opgeluisterd, zielen onderwezen en opgevoed. Daar werd ik op dit gezelschap heel duidelijk mee geconfronteerd.
Vooral toen ik de tweede (en voor mij de laatste) keer meeging, zaten enkelen vanuit hun gemis maar wat aan te praten. Deze mensen waren met hun overtuigingen en tranen al een aardig eindje op weg. Er werd gesproken vanuit een verondersteld geloof zonder enige kennis van Christus. Ik hoorde van inlijving en inwendige roeping, zonder geestelijke afsnijding, van dankoffers zonder brandoffers. Uitgenomen een echtpaar en de baas des huizes die niet alleen hun klederen, maar ook hun hart gescheurd hadden voor God door middel van een geestelijke besnijdenis. Maar ook zij waren voor wat betreft de leer in een diepe slaap gevallen. God mocht ze er eens uit willen halen, opdat ook zij hun zinnen mochten oefenen in de woorden der gerechtigheid, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads, Hebr.5:12-14. Na een uur luisteren heb ik uit liefde enkele dingen tot opscherping en waarschuwing tegen te vroege en stiekeme bekeringen gezegd. Ik heb naar niemand in het bijzonder gewezen, maar probeerde in het algemeen te blijven spreken. Ik kreeg geen gehoor, en werd geheel niet begrepen. Men schudde het hoofd, en vooral die mijnheer Praatgraag gaf veel tegengas en ging er vanuit de kerkleer van Kersten zeer vijandig tegenin. Hij noemde mij een rechtvaardigingsdrijver, die de kleinen graag wegsloeg. Omdat ik geen ruzie en ophef in een andermans huis wilde maken, heb ik de rest van de avond maar verder gezwegen. Toch heb ik ze ernstig gewaarschuwd en mezelf vrijgemaakt. Na deze korte onderbreking en verstoring van deze gemoedelijkheden, werd de volgende uit de kring gevraagd of hij iets wilde vertellen. Weer een heel verhaal van de vals en te vroeg bekeerde christen, maar niets van het bloed van Christus dat reinigt van alle zonden. Na afloop heb ik iedereen een hand gegeven. Wanneer er kleine kanonnen in de ogen van sommigen van hen op dat gezelschap gezeten hadden, dan had ik die avond zekerlijk met een paar gaten in m’n hoofd of zelfs geheel zonder hoofd naar huis gekund…(glimlach). Och mensen, waarom toch? En toch heb ik hen allen uit liefde willen waarschuwen, ondanks dat het niet in liefde werd ontvangen, omdat ik geen van hen met een ingebeelde zaligheid naar de eeuwigheid wilde laten afreizen. Eén bezorgde vrouw hield me buiten nog even aan omdat ze het zo erg vond dat ik me zo gruwelijk had laten betoveren. Ze had me er niet voor over, en had derhalve met mij te doen. Wat een blinde vijandigheid toch. Het deed me denken aan deze uitspraak van Maarten Luther: “Wel, wat moeten wij beginnen? Zij [de valse broeders] doen ons de grootste schade en versterken ook onze vijanden tegen ons, die roepen dat men wel zien kan wat onze leringen zijn, omdat wij hetzelf onder elkaar niet eens zijn, en dat de Heilige Geest daar niet bij kan zijn, omdat wij elkaar zelf vervolgen, uitschelden en lasteren. Dan moeten wij verdragen dat de vijanden door deze ergernis versterkt en wij verzwakt en gelasterd worden en dus beiden zowel onze vijanden als onze broeders onze tegenstanders zijn. Dit is zeker wel de grootste verzoeking in de christenheid.” Ik merkte dat het bij de meesten niet meer ging om de zuivere leer, of om een zuivere bekering die naar het Woord is, en aan het Woord getoetst kan worden. Nee, het kwam in het kort hier op neer: ‘geloof jij het van mij dan geloof ik het van jou’. Ik kon uit de ogen van sommigen oplezen, dat als het waar was wat ik op grond van Gods Woord beweerde, zij hun te vroege stiekeme bekering wel bij de vuilnis konden zetten. En ik wenste wel dat ze dit eens mochten doen, voordat het voor eeuwig te laat is. Nu weet ik niet alleen wat de heersende leerdwalingen zijn, maar heb ook de kwade gevolgen ervan aan den lijve ondervonden. Ik heb hen die avond uit liefde gewezen op het onderscheid tussen het vinden van de Parel van grote waarde, en het heengaan en kopen van die Parel uit vrije genade om niet, vanuit deze onderstaande woorden van de godzalige puritein Thomas Shepard, waarmee ik deze overdenking wil besluiten. “Shepard noemt in zijn boek ‘de ware bekering’ vier oorzaken van een valse onechte vrede, die in het hart gewerkt kunnen worden:
1. door satan
2. door valse leraren
3. door een valse geest
4. door een valse toepassing van ware beloften
Punt drie en vier, laat ik nu in dit onderstaand citaat volgen:
Een valse geest als bewerker van een valse vrede
Een valse geest is de derde oorzaak die een valse vrede voortbrengt. Zoals er een ware Geest is. ‘Die met onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn, Rom. 8:16, zo is er ook een valse geest die, net als de ware Geest, getuigt dat ze kinderen Gods zijn(1 Joh. 4:1). Ons wordt geboden om de geesten te beproeven. Nu, als deze geesten niet zouden lijken op Gods ware Geest, waarom zou het dan nodig zijn ze te beproeven? Waarom moet iemand beproeven of slijk gelijk is aan goud, die helemaal niet op elkaar lijken? En van deze geest wordt, naar ik meen, gesproken in Matth. 24:23. Nu, let erop dat zoals de ware Geest getuigt, zo getuigt ook de valse geest, omdat hij erop lijkt.
1. De Geest Gods vernedert de ziel. Dus voordat mensen de getuigenis van de valse geest hebben, worden ze machtig terneergeslagen en bedroefd van geest, en daarop bidden ze om rust en nemen ze zich voor een nieuw leven te gaan leiden, hun wapens weg te werpen en zich te onderwerpen, Psalm 66:3.
2. De Geest Gods in het Evangelie openbaart Jezus Christus en Zijn bereidwilligheid om te behouden. Zo ontdekt ook de valse geest de uitnemendheid en bereidwilligheid van Christus om Hem te ontvangen, als hij maar binnen wil komen. Het gaat met deze ziel als met landmeters, die de grond van andere mensen precies in kaart brengen, al zullen ze er zelf nooit een voet van bezitten. Zo deed Bileam (Num.24:6). Deze valse geest toont hun de heerlijkheid van de hemel en van Gods volk.
3. Hierna wordt de ziel aangedaan en gaat ze de goedheid en zoetheid van Jezus Christus smaken, zoals die mensen deden die genoemd worden in Hebreeen 6. En de ziel breekt dan in vurige bewondering: ‘O, dat er ooit enige hoop zou zijn voor zo’n vuil ellendig mens als ik ben en als ik ben geweest!’ En zo verheugt hij zich buitengewoon, als een mens die half opgenomen is in de hemel.
4. Hierna noemt de ziel die getroost wordt, nadat ze verwond was, God ‘mijn God’ en Christus ‘mijn lieve Heiland’. En nu twijfelt ze er niet aan of ze zal behouden worden. Waarom twijfelt ze niet? ‘Omdat ik’, zegt ze, ‘veel troost ontvangen heb na veel smart en twijfel; (Hosea 8:2-3). En toch is zij nog steeds een misleid, ellendig schepsel. Maar hier kunnen we het verschil opmerken tussen het getuigenis van elke geest. De valse geest doet een mens geloven dat hij in de staat der genade is en dat hij zalig zal worden, omdat hij Christus gesmaakt heeft, en zo vertroost is en dat nog wel overvloedig. Maar de ware Geest overtuigt een mens ervan dat zijn staat goed en zeker is, omdat hij niet alleen deze Christus gesmaakt heeft, maar Hem ook heeft gekocht, zoals die wijze koopman in het Evangelie die zich verheugde dat hij de parel gevonden had, maar het daarbij niet liet, maar die alles verkocht en de parel kocht. Het is als met twee marskramers die wijn komen kopen. De een proeft ervan en gaat weg in een roes en komt zo tot de conclusie dat de wijn van hem is. Zo doet een mens die de valse geest heeft, maar de man die de ware Geest bezit, proeft de wijn niet alleen, maar hij koopt hem, al drinkt hij de wijn niet helemaal op wanneer hij ervan gaat proeven. Nadat hij echter door het proeven ertoe aangezet is om de wijn te kopen, kan hij nu zeggen dat de wijn van hem is. Zo verzaakt een kind van God, dat iets geproefd heeft van God en iets van Christus, en iets van de beloften bij zijn eerste bekering, al proeft het niet al de zoetigheid die er in Gods is, toch alles voor God en voor Christus. En zo neemt het God en Christus wettig aan als zijn eigen bezit.”
Ik heb die lieve oude baas des huizes nog een brief nagezonden, hopelijk tot opscherping en nadere onderwijzing in de leer die naar de godzaligheid is.
Mijn broed’ren ben ik vreemd, door elk onteerd,
En onbekend den zonen mijner moeder.
‘k Vind onder hen noch schutsheer noch behoeder;
Want d’ ijver van Uw huis heeft mij verteerd.
Ik draag den schimp, den smaad en overlast
Dergenen, die, alziende God, U smaden;
Ik heb geweend, mijn ziel heeft steeds gevast,
Maar ‘k word te meer met smaadheid overladen.
D.J. Kleen