Keer nochtans weder!
Keer nochtans weder!
Al ligt u verloren in zonden en schuld,
Uw hart en uw zinnen met onrecht vervuld …
Toch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
Keer nochtans weder …!
Al zijn ook uw zond’ als scharlaken zo rood;
Uw zonden register oneindig en groot …
Toch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
Keer nochtans weder …!
Al bent u gezonken in modder en slijk;
Uw gruwel en schuld Manasse gelijk …
Toch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
Keer nochtans weder ..!
Al hebt u met Saulus Gods kind’ren gejaagd,
Verdrukt, en gedood, en vervolgd, en geplaagd …
Toch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
Keer nochtans weder ..!
Al hebt u met Rachab uw leven verknoeid,
Gods wetten en normen veracht en verfoeid …
Toch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
Keer nochtans weder ..!
Al bent u een moorder, genageld aan ’t kruis;
Voor u is geen plaats meer in ’t Vaderlijk Huis …
Toch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
Keer nochtans weder ..!
Al hebt u met Petrus uw Meester miskend,
Ook driemaal verloochend, tot ’t bittere end…
Toch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
Keer nochtans weder ..!
Al hebt u uw Herder verlaten, vergeten,
Zodat u al dwalend, de weg niet zou weten …
Toch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
Keer nochtans weder ..!
En leeft nu ’t verlangen naar Hem in uw hart,
Al vindt u uzelf in de struiken verward?
Dan klinkt het u toe, zo nameloos teder:
Keer nochtans weder ..!
Maar hebt u geen voeten om tot Hem te gaan,
Geen oog en geen oor om Zijn stem te verstaan?
Zo smeek het Hem dan, en buig u terneder:
Breng mij toch weder ..!
Want als Hij u roept, o dan moet u wel gaan;
Zijn trekkende liefde kan niemand weerstaan
Zo smeek het Hem dan, ootmoedig en teder:
Breng mij toch weder ..!
Hij is het Die doden doet horen Zijn stem;
Die harten bereidt en doet buigen voor Hem.
Nog staat Hij en roept zo nameloos teder:
Keer nochtans weder ..!
L.G.C. Ledeboer