Het wezen en welwezen des geloofs
Het wezen en welwezen des geloofs
Ezechiel 34 vers 1-6“En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: Mensenkind! profeteer tegen de herders van Israël; profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herderen Israëls, die zichzelf weiden! zullen niet de herders de schapen weiden? Gij eet het vette, en bekleedt u met de wol, gij slacht het gemeste, maar de schapen weidt gij niet. De zwakke sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerst over hen met strengheid en met hardigheid. Alzo zijn zij verstrooid, omdat er geen herder is; en zij zijn als het wild gedierte des velds tot spijze geworden, dewijl zij verstrooid waren. Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand, die er naar vraagt, en niemand, die ze zoekt.”
Een onderwerp wat door de eeuwen heen vele gemoederen heeft verhit en bezig gehouden. Een ieder heeft er het zijne van gezegd, vanuit hetgeen hij uit Gods Woord heeft mogen lezen en verstaan, vanuit zijn eigen zielsbevindingen, maar ook vanuit de ontmoetingen die hij met enkele van Gods lieve volk heeft mogen hebben. Hoe komt dit? Omdat velen deze zaken menigmaal beschouwen vanuit de zienswijze hoe men zelf geleerd en gebakerd is geworden. Hierbij dienen we ook terecht op te merken dat velen Gods Woord toetsen aan hun zielsbevindingen, terwijl men juist hun zielsbevindingen aan het Woord behoorde te toetsen. Het omgekeerde dus! Hier moest u eens een poosje over nadenken. Menigeen denkt dat hij dit gedaan heeft, maar uit hun spreken, of uit hun schrijven blijkt menigmaal het tegengestelde. En daarom juist wat nu te doen, en hoe deze zielen nu te verstaan, wanneer men deze zaken vanuit een zekere dwaalleer beschouwt? En wat nu, wanneer een ziel de zaken van de woorden heeft, maar de woorden van de zaken mist, om deze dingen op een juiste en Bijbelse wijze te kunnen verwoorden? Dit bedoel ik te zeggen met het feit, dat ik weleens denk, dat velen hetzelfde hebben bedoeld, maar dit op verschillende wijze naar voren hebben trachten te brengen. Sommigen zullen hierover misschien opmerken dat, wanneer een ziel geen gaven heeft om deze zaken te verwoorden, hij er beter aan doet om te zwijgen. Maar wie bepaald nu, wanneer iemand genoeg gaven heeft om deze geestelijke zaken te kunnen verwoorden. En er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; En er is verscheidenheid der bedieningen, en het is dezelfde Heere; En er is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God, Die alles in allen werkt. Maar aan een iegelijk wordt de openbaring des Geestes gegeven tot hetgeen oorbaar is, 1 Kor. 12:4-7.
Het kan daarom zijn, dat twee zielen dezelfde zaak bedoelen te zeggen, maar dat de een dit doet vanuit een zekere dwaling waarin hij geboren is, en de ander het op een wat meer Bijbelse wijze mag vertolken, omdat hij het voorrecht heeft in een nest geboren te zijn waarin de dwalingen minder overheersten. Hiermee gaan we de wijze van uitleg, die voortkomt vanuit de dwaling, beslist niet vergoelijken. Integendeel! Maar, wat hebben deze dingen niet een enorme verwijdering gebracht tussen velen van Gods lieve volk. Met de hulpe des Heeren lag het in mijn voornemen, enkele dingen van weerskanten te willen belichten. Eigenlijk moesten we van het wezen en welwezen des geloofs niet spreken. Ik versta wel wat hier bedoeld wordt, maar ook het gebruik van dit soort termen zet aan tot on-Bijbelse ontsporingen. Gods Woord spreekt over de zekerheid des geloofs, de zekerheid des verstands en over de volle verzekerdheid des geloofs. In het geloof zijn trap en mate onderscheiden. In de Bijbel wordt gesproken over klein- en zwakgelovigen, en groot- en sterkgelovigen. Daarnaast spreekt Gods Woord van opwas in het geloof, c.q. opwas in de genade Gods in Christus. Hiervan spreekt de gelijkenis van het mosterdzaad en de gelijkenis der talenten. Het mosterdzaad wast op tot een boom waarin de vogelen des hemels zich nestelen, en de vermeerdering van de talenten zag op de vermeerdering van het geloof en de genade. Het talent wat in de aarde verstopt was, zag geestelijk op een dood geloof wat niet vermeerderde. Daarbij spreekt de apostel Johannes van, kinderen, jongelingen en vaders in de genade Gods in Christus. Toch wilde ik iets zeggen, over de kerkstrijd die onze vaderen destijds gevoerd hebben, over het hekele punt, of de zekerheid des geloofs in het wezen of in het welwezen des geloofs is gezeteld. Hierbij wil ik ook opmerken dat ik in deze nooit het laatste woord kan hebben, noch wens te hebben, en dat we de ware dogmatiek en zuivere theologie nooit mogen vermengen met de zielsbevindingen van Gods verloste volk. Wel te onderscheiden om hieruit te onderwijzen, maar deze nooit te vermengen…!! Wat bedoel ik hiermee…??
Namelijk dit, ik wil u een voorbeeld noemen. Wanneer Petrus bitterlijk wenende naar buiten was gegaan, nadat hij Zijn Meester op een schandalige wijze had verloochend, kon niemand hem vertroosten met die wetenschap dat Petrus toch rein was en bleef om het Woord dat Christus tot hem gesproken had, Joh. 15:3. Wat kon Petrus met die wetenschap…?? Hij was verzonken in een strijd van helse aanvechtingen. Maar waren deze woorden een Waarheid, of niet…?? Wat kon Petrus met die woorden van de Heere Jezus, dat Hij voor hem gebeden had opdat zijn geloof in Hem niet zou ophouden te bestaan…?? Toch immers niets…?? Maar waren deze woorden een Waarheid, of niet…?? Petrus had een statelijke verlossing doorleeft, maar moest standelijk weer in zijn kind- en knechtschap door Christus worden hersteld. Doch gaat heen, zegt Zijnen discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft, Markus 16:7. Dit is ook gebeurd, en wel aan het meer van Tiberias, Joh. 21:15-19. Hier betoonde zijn Zaligmaker Zich als de enige Getrouwe. Waar Petrus ontrouw was, en gewankeld heeft ten dode, is Hij Borgtochtelijk trouw en staande gebleven, ook voor de ontrouwe Petrus.
De doorleving van zielsbevindelijke zaken, kunnen dus nooit gescheiden worden van een zuivere theologische denkwijze. Het een kan niet buiten het ander. Ze zijn niet van elkaar te scheiden, maar toch dienen wij deze zaken, tot nut van ons naasten, nooit met elkaar te vermengen. Wanneer we beschouwen wat Zacharias Ursinus ons leert in zijn onderricht in de H.C. zondag 7 :
Vraag 21 – Wat is een waar geloof?
Antw: Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil.
Hier wordt ons het wezen des geloofs, kort en bondig, maar ook zeer kernachtig verwoord. In het wezen van dit geloof zetelt geen twijfel maar zekerheid, zetelt geen onkunde maar kennis, zetelt geen dwaling maar zuiverheid, zetelt geen wantrouwen maar vertrouwen. Het geloof ziet de dingen zoals God ze ziet en bedoeld heeft. Het waarachtige geloof verenigd met het Voorwerp van het geloof, en doet Zijn weldaden deelachtig worden. Hier behoeft een ziel niets voor te doen, het wordt hem om niet geschonken. Het geloof is gericht op het Voorwerp des geloofs, dat is Jezus Christus en Dien gekruist. Daarnaast is het geloof werkende door de liefde, Gal. 5:6. Daarnaast kunnen we van het geloof zeggen, dat het gewerkt wordt door de Schepper, c.q. de Werkmeester van het geloof, dat is de Heilige Geest. Het geloof wordt geboren wanneer een ziel verlost is uit de banden der dienstbaarheid. Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft, Rom. 10:4. Ik heb het weleens van Kohlbrugge gelezen, dat hij over zichzelf opmerkte, dat zijn geloof in de hel van zijn bestaan geboren werd. En hier moet ik met m’n hele hart bovenop vallen. Misschien mogen we dit eens toepassen op het geloof van de moordenaar aan zijn kruis hangende, naast de Heere Jezus. Ook deze man hing geestelijk in de hel van zijn bestaan. Lees hier: Maar de andere, antwoordende, bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. Lukas 23:40-42.
Hierover wil ik het volgende opmerken :
1. In de andere evangeliën lezen we dat deze moordenaar Hem eerst ook lasterde, maar daarna tot inkeer kwam.
2. Hoe kwam het dat hij hiermee ophield, en de andere doorging met lasteren?
3. Hoe kwam het dat Hij Christus vrijsprak, en zichzelf verfoeide..??
4. Hoe kwam het dat deze man zijn straf en kruisdood kwam te mijnen…??
5. Hoe kwam het dat deze moordenaar zag dat Hij de Heere was…??
6. Hoe kwam het dat deze moordenaar wist dat Hij naar Zijn Koninkrijk zou gaan?
Hier was geloof voor nodig, geliefde lezer. Anders kon hij dit nooit allemaal gezien hebben. Het werd hem geschonken door de Schepper des geloofs, die hem eerst het geloof in de Wet schonk, waardoor hij zijn schuld, straf, en oordeel mijnde, en hem vervolgens het geloof in het Evangelie kwam te schenken, waardoor deze man in de hel van zijn bestaan een blik op Christus kreeg geschonken, getrokken door de trekkende liefde des Vaders. Want, niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage, Joh. 6:44. En al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen, Joh. 6:37. Deze laatste noodschreeuw om redding, gedreven door het toevluchtnemende geloof van deze moordenaar, kon de Heere Jezus dus nooit onbeantwoord laten. Anders was Hij geen Waarmaker van Zijn eigen Woord, en hield God op te bestaan, met alle verschuldigde eerbied geschreven. Hij en Zijn Vader en de Heilige Geest Die van hen Beiden uitgaat, zijn immers een. Want Drie zijn er, Die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn Een. En drie zijn er, die getuigen op de aarde, de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot een. Indien wij de getuigenis der mensen aannemen, de getuigenis van God is meerder; want dit is de getuigenis van God, welke Hij van Zijn Zoon getuigd heeft. Die in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zichzelf; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon. En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in Zijn Zoon. Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet, 1 Joh. 5:7-12.
Hier heeft die moordenaar iets van gezien, geliefden. Hoeveel, en hoe diep, weet ik niet. Hetgeen hij ervan gezien heeft, was hem genoeg tot zaligheid. Hij kreeg op een geestelijke wijze te zien, vanuit een onhoudbare nood van zijn bestaan, dat Hij de Waarheid was, de Weg tot zaligheid en verlossing, en het eeuwige Leven in Hem alleen was. Ook zag hij, dat het zonder Hem voor eeuwig kwijt zou zijn. Dit toonde hem de Heilige Geest, die het uit Hem nam, en in het hart van die moordenaar verkondigde, Joh. 16:15. Vandaar dat hij, nadat hij geestelijk gestorven was aan hetgeen God rechtvaardig in Zijn wet van hem eiste, Gal. 2:19a, getrokken door de Vader, tot Hem uitging middels het toevluchtnemend geloof. Daarop kwam zijn Behouder ten leven Zich over hem zeer liefderijk te ontfermen, en wekte de hem geestelijk op ten uiterste dage, uit zijn graf van dood, uit zijn verdoemenis en zonden, zeggende: En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn, Lukas 23:43. Het zal niet te zeggen zijn, welk een mate van aanbidding er in zijn ziel overbleef tot Goddrie-enig. Dat is altijd vele malen beter te bewonderen dan te omschrijven. Dit is namelijk altijd de vrucht op het zaligmakende geloof, de dankbaarheid, de aanbidding en de lofprijzing in het tot God. Voor deze moordenaar was het in die stonde werkelijk geen misschientje of hij met Hem naar het Paradijs zou gaan. Nee, daar was die man van verzekerd. Dit was door de Heilige Geest immers in zijn ziel gegrift. Hij was geestelijk immers alrede in het Paradijs gezet, nadat zijn Zaligmaker Zich aan hem had willen openbaren. Hiermee kreeg hij de hemel en de zaligheid in zijn verloren ziel gestort, geliefden. Geen leed konden die woorden van Christus ooit meer uit zijn geheugen wissen. Opdat wij, door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden. Welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste van het voorhangsel, Hebr. 6:18-19.
Na de woorden van de Heere Jezus uit Lukas 23 vers 43, lezen we echter van een drie-urige duisternis. Zou deze moordenaar in deze drie uren dan niet met ongeloof bestreden zijn…?? Zouden de helse legermachten hun ontroofde prooi dan niet in vertwijfeling hebben willen brengen..?? Ik geloof vast en zeker van wel. Uit het feit dat de Heere Jezus zeer kort na deze drie-urige duisternis Zijn leven aflegde, en Zijn Geest bevool in de handen van Zijn hemelse Vader, kunnen we opmaken dat die moordenaar iets langer geleefd moet hebben dan zijn lieve Borg en Zaligmaker. De krijgsknechten dan kwamen, en braken wel de benen des eersten, en des anderen, die met Hem gekruist was; Maar komende tot Jezus, als zij zagen, dat Hij nu gestorven was, zo braken zij Zijn benen niet, Joh. 32-33. De krijgsknechten braken dus de benen van beide moordenaars, opdat ze spoediger zouden sterven. Werkelijk een vreselijke dood om te sterven, lezer..!! Maar, uit deze woorden blijkt duidelijk dat dus ook die gerechtvaardigde moordenaar langer geleefd heeft dan de Heere Jezus. Hoe weten we dan zo zeker dat het geloof van deze man zeer zeker door de duivel en zijn trawanten is aangevochten geworden? Lees hier in Openbaringen 12:1-5. En er werd een groot teken gezien in den hemel; namelijk een vrouw, bekleed met de zon; en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren; En zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en zijnde in pijn om te baren. En er werd een ander teken gezien in den hemel; en ziet, er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden. En zijn staart trok het derde deel der sterren des hemels, en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, opdat hij haar kind zou verslinden, wanneer zij het zou gebaard hebben. En zij baarde een mannelijken zoon, die al de heidenen zou hoeden met een ijzeren roede; en haar kind werd weggerukt tot God en Zijn troon. In het beeld van deze barende vrouw ligt de gehele verkoren Bruidskerk van Christus besloten, lezer. Al diegenen die in een geestelijke sterfweg aan het einde van de wet zijn gebracht, hebben Christus Jezus door het geloof mogen aanschouwen, als hun Borg en Zaligmaker. Door deze sterfweg, is door het geloof in de wet en vervolgens het geloof in het Evangelie, met pijnlijke smarten, een geestelijk Kind in hun ziel geboren geworden. Doch eer het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden. Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. Maar als het geloof (in Christus) gekomen is, zo zijn wij niet meer onder den tuchtmeester. Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus, Gal. 3:23-26. Dit is meteen ook de reden waarom deze moordenaar niet eerder in Christus geloven kon, dan pas op het moment dat God hem uit de banden der dienstbaarheid (=Wet) kwam te verlossen. Deze moordenaar was dus door het geloof ook een kind van God geworden. Hier heeft hij zelf NIETS voor behoeven te doen, de zaligheid in Christus is hem uit vrije genade om niet geschonken geworden, door het geloof, gewerkt door de onwederstandelijke werking van de Heilige Geest. Maar allen die met pijnlijke smarten en barensweeën het Kindeke Jezus in hun ziel gebaard hebben, zullen vervolgd worden door de draak. Dit heeft de Heere Jezus aan de apostel Johannes op het eiland Patmos willen openbaren. Maar zo lezen we dan, de draak kon die vrouw wel benauwen, maar uit-eindelijk niets doen, want haar gebaarde Kind was van haar weggerukt geworden, tot God en Zijn troon, Openb. 12:5. Wat wil dit zeggen? Namelijk dit, lezer. De zaligheid in Christus(= het gebaarde Kind), wordt voor de verloste Kerk in de hemel bij God door God Zelf bewaart. Nooit kan de hel hen deze zaken meer ontroven. De hel kan dit verloste volk wel bevechten en benauwen, maar kan hen wezenlijk geen schade meer aandoen, om de reden dat zij voor rekening van Christus Jezus liggen. Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den boze, Joh. 17:15. Zie daar de reden waarom de hel hen niets meer kan aandoen, lezer…!! Maar dat wil niet zeggen dat zij niet door vele verdrukkingen in zullen gaan, Rom. 8:35, 1 Petr. 4:12. Dat wil ook niet zeggen, dat zij niet door de wereld en de hel gehaat zullen worden, Joh. 17:14, Matth. 24:9. Zie daar de redenen en bewijzen, waarom ook de moordenaar van deze zaken niet vreemd is gebleven.
Ook deze moordenaar is door de helse kracht van het ongeloof aangevallen, nadat in zijn ziel een geestelijk Kind geboren was geworden. Maar, deze helse aanvallen deden werkelijk niets af van de zekerheid en het vertrouwen des geloofs, waarmee hij met Christus verenigd was geworden. Deze dingen daarom altijd goed van elkaar onderscheiden. Zoals ik hierboven heb opgemerkt, ligt er in het wezen des geloofs de volgende zaken:
1. de zekerheid door het geloof
2. het vertrouwen in het Voorwerp des geloofs
3. de vereniging met het Voorwerp des geloofs en Zijn verworven weldaden
4. de kennis van rust, blijdschap, licht en vrede van het gemoed
5. de kennis van Gods gerechtigheid en heiligheid
6. de bewuste kennis van vergeving des zonden(=kennis der gerechtigheid)
7. het geloof in God kan vanuit zijn nieuwe natuur niet zondigen(=heiligheid)
8. het geloof gelooft de toegepaste beloftenissen in Christus Jezus
9. het Voorwerp van het geloof is Christus Jezus
Ik noem nu maar even een paar zaken. Deze lijst zou wellicht veel verder uitgebreid kunnen worden. Ik wil hier slechts mee aantonen, welke dingen in het zaligmakende geloof zetelen, c.q. besloten liggen. Het ging mij in deze om de natuur van het geloof te willen verklaren, ten opzichte van het ongeloof. Voor het wezen van het ongeloof is dit precies het omgekeerde. In het ongeloof zetelt:
1. vertwijfeling, onzekerheid en onvrede
2. verwoesting, duisternis en droefenis
3. de verduistering van de kennis der schuldvergeving
4. de verduistering van de zekerheid en de genoten hemelse vrede
5. het ongeloof houdt God voor een Leugenaar
6. het ongeloof gelooft daarom niet in God en Zijn beloftenissen
7. het voorwerp van het ongeloof is de vader aller leugenen
Ik noem nu maar even een paar dingen die het ongeloof behelzen. Zij die de kracht van het geloof niet kennen, kennen ook de kracht van het ongeloof niet. Want, een dood mens weet niet met al, hij hoort maar merkt niet op, omdat hij horende doof is. Hij ziende blind, omdat zijn hart geestelijk nog niet is besneden. Zij die daarom, door het geloof, nog nimmer zijn ingelijfd in het Voorwerp van hun geloof, moeten daarom ook nimmer spreken van geestelijke aanvechtingen door de kracht van het ongeloof. Want, waar geen geloof in Christus Jezus, kan het immers ook niet aangevochten worden. Waarom leg ik hier zozeer de nadruk op…?? Om de reden dat sommige zogenoemde overtuigde zielen, die in het beginsel hun schuld en zonden voor God hebben leren bewenen, ook weleens menen aangevochten te zijn door de wereld, door de hel, en zelfs door de kracht van het ongeloof. Dit is een vreselijke misvatting, van zielen die met een ingebeelde hemel ter helle varen, als God het niet zou verhoeden. De duivel kan een mens immers ook dingen wijsmaken, en zgn. aanvechten, waardoor een ziel denkt de benodigde zaak deelachtig te zijn, terwijl zijn ziel niet anders dan op een fundament van zandgrond is gebouwd. Op een fundament van tranen, van reformeren, van kerkgang, van boeken lezen, van bidden, van vroomheid, vul deze reeks verder maar aan. Het zijn er in onze dagen werkelijk niet weinigen die van deze dingen (heimelijk) hun Zaligmaker gemaakt hebben. Maar zij die de helse kracht van het ongeloof wel kennen, weten welk een geestelijke druk dit op hun geloof uit kan oefenen. Ik heb het ds. Joh. Van der Poel weleens horen zeggen: “het ongeloof zou het geloof wensen te vermoorden..!!” Maar het omgekeerde is natuurlijk ook waar, want wanneer bijv. Thomas bevangen is geworden met de gevoelige dienstbaarheid van het ongeloof, en hij bij vernieuwing zal handen mag leggen in de doorboorde handen van de Heere Jezus, dan mag hij het door het geloof uitroepen: “Mijn Heere, en mijn God..!!” Hier vermoorde het geschonken geloof van Thomas, de macht en de kracht van het vervloekte ongeloof waarmee hij bevangen was geworden, tot in de helse afgrond toe. Wie het verstaat, die verstaat het. Gods volk kan daarom het ongeloof nooit deelachtig zijn, om de reden dat hun geloof in Christus door niemand verbroken kan worden. Maar naar hun gevoel, kan dit wel zo zijn. Vandaar dat Paulus aan de verloste gelovige Galaten deze volgende woorden schreef: “Christus is u ijdel geworden, die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; gij zijt van de genade vervallen, Gal. 5:4” Kan het Voorwerp des geloofs dan Gods volk ijdel worden…?? Wel naar hun gevoel, omdat ze menigmaal door de kracht van het ongeloof worden aangevallen. Maar wezenlijk kan het NOOIT, want zegt de apostel in Rom. 6:14, de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade. Vrij vertaald zegt de apostel hier, de macht der zonde zal over u niet meer heersen; dat is geen heerschappij meer hebben, c.q. gij zult geen slaaf der zonden meer zijn, want gij zijt niet meer onder de heerschappij der wet(= heerschappij van uw eerste man, Rom. 7:1-3), maar onder de genade (=heerschappij van uw Tweede Man). Daarmee is Gods volk onder de heerschappij der genade, der verlossing, der hemelse blijdschap, der vrede, des lichts, der liefde, gebracht. Maar, dat wil niet zeggen, dat de verloste gelovige Galaten niet, bijv. door pure onkunde, of door valse leringen, of door onwaakzaamheid, met een gevoelige macht en kracht van ongeloof en dienstbaarheid bevangen konden worden.
Kan dat dan, schrijver…?? Ja natuurlijk kan dat gebeuren, m’n geliefde lezer. Het gebeurt helaas maar al te vaak. Er is daarom in onze dagen geen zendbrief zo actueel, als de Galatenbrief van de apostel Paulus. Deze verloste Galaten hebben de zekerheid, het vertrouwen, en de vrede des geloofs dus ook gekend. Zij waren de Geest van Christus deelachtig geworden, omdat zij met pijn en smarten, door geestelijke barensweeën een Kind in hun ziel hebben gebaard. Het een is immers nooit zonder het ander. Lees hier wat de apostel over hen kwam te betuigen: O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde? Dit alleen wil ik van u leren: hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs? Zijt gij zo uitzinnig? Daar gij met den Geest begonnen zijt, voleindigt gij nu met het vlees?, Gal. 3:1-3.
Nu ben ik dan eindelijk gekomen, wat ik over het wezen en het welwezen des geloofs wilde opmerken. Wanneer een ziel, na zijn zielsverlossing, in een tijd komt waarin hij bevangen wordt door valse leringen, in geestelijke duisternis terecht komt door aanvechtingen des ongeloofs, in een gevoelige dienstbaarheid terecht komt, en daarmee zijn zekerheid verliest, zijn vrijmoedigheid kwijtraakt, waardoor hij somtijds Christus zijn Zaligmaker niet meer durft te noemen. Is die ziel dan daarmee zijn geloof verloren. Welnee, want de zekerheid ligt niet vast in die gerechtvaardigde zondaar, maar in het Voorwerp van het geloof van die gerechtvaardigde zondaar. Het geloof is daarom geen werktuig waarmee de verloste zondaar kan werken. Nee, het geloof is en blijft een werktuig, c.q. een instrument van de Heilige Geest, waardoor die verloste zondaar, ten alle tijden verenigd blijft, met het Voorwerp van zijn geloof. Maar wanneer de hel een poging wil doen, om door de macht en door de kracht van het ongeloof, om die verloste zondaar het heldere en zuivere zicht op Christus te doen ontnemen, wordt het zicht op Hem steeds vager en troebeler. Tenslotte kan het zicht op Hem geheel ontnomen worden. Deze aanvallen kunnen gepaard gaan met zulke een geestelijke overmacht, dat een zondaar denkt, dat er nooit iets tussen God en zijn ziel is geschiedt, terwijl er wel degelijk een vast Fundament in zijn ziel is gelegd tot de eeuwige zaligheid. Deze aanvallen nemen het zicht weg, maar kan die zondaar het wezen van zijn geloof nooit afnemen. De zekerheid in dit geloof ligt vast en verankerd in Hem, ondanks dat het zicht op Hem door een waas van ongeloof vertroebeld is geworden. Ik heb het eens bij een oudvader gelezen, die dit voorbeeld hierbij noemde. Hierbij vergeleek hij het geloof met een kamer, ingericht met de meubels. Deze meubels zagen op de kenmerken van het geloof, nl. de zekerheid, de kennis, het vertrouwen etc. Wanneer het licht uit deze kamer ontnomen wordt, omdat men de ramen van deze kamer bijv. geblindeerd heeft, zien we opeens de meubels in deze kamer niet meer staan, maar dat wil niet zeggen dat de meubels eruit verdwenen zijn. Zie daar een beeld, wanneer een verloste zondaar wordt aangevallen wordt door de macht van het ongeloof. De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen, en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven. En na acht dagen waren Zijn discipelen wederom binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam, als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden! Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand, en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig. En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God! Joh. 20:25-29.
Ja lezer, zie daar de macht van het ongeloof, maar ook de allesoverwinnende kracht van het zaligmakende geloof in de Heere Jezus Christus. Mag ik u bij deze nog een paar voorbeelden noemen van verloste zielen die bevangen waren geworden door de gevoelige heerschappij der dienstbaarheid. Hier betreft het dus zielen, die op een geestelijke wijze, c.q. door geestelijke barensweeën heen, een Kind hebben gebaard.
1. Ten eerste, noem ik u de Galatenbrief van de apostel Paulus, die hij schrijft aan een verlost volk van God, die door valse lering onder de gevoelige dienstbaarheid der wet terecht waren gekomen.
2. Ten tweede, noemde ik u het voorbeeld van Thomas, de discipel van de Heere Jezus.
3. Ten derde, wil ik u de twee Emmausgangers noemen, waarvan de Heere Jezus opmerkt: En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben! Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was, Lukas 24:15-33.
4. Ten vierde, wil ik u het verloste volk in Jesaja 42:22-25 noemen dat verstrikt zat in holen en gevangenhuizen. Maar nu is het een beroofd en geplunderd volk; zij zijn allen verstrikt in de holen, en verstoken in de gevangenhuizen; zij zijn tot een roof geworden, en er is niemand, die ze redt; tot een plundering, en niemand zegt: Geeft ze weder. Wie onder ulieden neemt zulks ter oren? Wie merkt op en hoort, wat hierna zijn zal? Wie heeft Jakob tot een plundering overgegeven, en Israel den rovers? Is het niet de HEERE, Hij, tegen Wien wij gezondigd hebben? Want zij wilden niet wandelen in Zijn wegen, en zij hoorden niet naar Zijn wet. Daarom heeft Hij over hen uitgestort de grimmigheid Zijns toorns en de macht des oorlogs; en Hij heeft ze rondom in vlam gezet, doch zij merken het niet; en Hij heeft ze in brand gestoken, doch zij nemen het niet ter harte.
Allemaal verloste zielen die de kracht van het geloof moesten ontberen, omdat ze:
1. verleidt waren geworden door de macht van het ongeloof
2. door pure onkunde hun geschonken vrijheden waren verloren
3. door innerlijke tegenspraak en tegenredenen van eigen verstand, waardoor ontvangen weldaden verdacht worden gemaakt, en verdraaid worden
4. door valse leringen verstrikt waren geworden in duivelse holen en moordspelonken
5. door onwaakzaamheid en biddeloosheid zich hadden laten beroven van de gevoelige genade Gods in Christus die ze deelachtig waren geworden.
Misschien mag ik u een paar voorbeelden noemen wat ik o.a. door lezen en bij eigen ondervinding in mijn leven heb ondervonden :
1. In de levensbeschrijving van ds. J.H. Koster, “Deze ellendige riep, en de Heere hoorde”, staat een kernachtige anekdote (onderaan) op bladzijde 40 en 41, waaruit zeer duidelijk blijkt dat ds. Koster deze dingen ook niet vreemd waren. Ik citeer: “In een brief aan de familie Wiersma blikte ds. Koster op de intrededienst terug. Hij schreef toen over zijn kerkenraad in Montfoort: ‘In de kerkenraad zitten wel levende personen, maar allen in gevangenissen, Jes. 42:22. Mijn intrede preekte ik over 1 Korinthe 2:2 en ik ben naar aanleiding van deze woorden begonnen wat over de apostel Paulus te prediken, eerst over Handelingen 9:1. Ik besloot met te zeggen, dat de wolven in zachte schaapsklederen, de zachte vleselijke liefde voor Gods volk, de waarheid enzovoort, ook in onze dagen niet anders poogden, dan om vrijgemaakte zielen terug te slepen naar het Jeruzalem der tegenwoordige godsdienstige kerkelijke wereld om ze met een juk van dienstbaarheid te vangen en ze in wettische gevangenissen te brengen. Want dat is hier veel de toestand.’
2. Dit fragment las ik (DJK) eens in een boekje van GPPB: Het water des Levens.
“Ik had een tante (M). Zij juicht reeds voor de troon. Zij was in haar jeugd tot bekering gekomen. Ze was lid van de Ger. Gem. en is onder een ‘open-schuld-leer’ gebakerd. Ongeveer drie jaar voor haar sterven is ze in de schuld gekomen, vanwege het feit dat zij steeds beweerde nog een open schuld te hebben, terwijl ze kennis had aan de vergeving der zonden. Toch zei ze vaak dat haar schuld nog open stond… ’t Was haar altijd zo geleerd, maar toen ze de ongerijmdheid van die leer had leren kennen, weet u wat ze toen beleed? “Ik heb God altijd voor verdacht gehouden door mijn ongeloof!” Denk niet, lezers, dat ik onzin verkoop, want ik ben er zelf getuige van geweest en ik wist ook hoe ze gebakerd was. Wat van doorslaggevende waarde is dat God er Zelf Getuige van is geweest. De eeuwigheid zal het openbaren! Tijdens de rouwdienst werd echter vanaf de preekstoel gezegd dat tante M. drie jaar voor haar sterven de Vader had leren kennen. Het feit dat ze de Vader al vele jaren eerder had leren kennen werd wijselijk verzwegen, laat staan dat de dienstdoende predikant durfde te zeggen dat tante M. omtrent haar ‘open schuld’ in de schuld gekomen was vanwege haar ongeloof. Dat feit kon ook niet openbaar gemaakt worden, want dan zou de ‘open-schuld-leer’ der G.G. in diskrediet gekomen zijn… ”
3. Ik ken een man die de zekerheids des geloofs op zijn 37e levensjaar deelachtig mocht zijn, en het er ook voor gedurende 3 jaar lang niet voor heeft durven houden. Ook vanwege dat hij verstrikt zat in de valse heersende leerdwalingen. Ook aan hem was deze zaak meerdere malen bevestigd geworden. Wanneer hij deze zaak van verlossing had ontkent, dan hadden eerder de stenen gaan spreken. Deze man kon ervan getuigen hoe en met welk een kracht, en door welke geestelijke barensweeën, Christus Jezus in zijn verloren ziel geboren was geworden. Maar, ook hij redeneerde teveel vanuit de standenleer van : “Advent is nog geen Kerstfeest, en Kerstfeest is nog geen Goede vrijdag, en Goede vrijdag is nog geen Pasen.” Ja lezer, een ziel moet er maar in verstrikt zitten. Hoe zou hij er ooit uit komen, indien God Zelf hem niet uit deze boze netten kwam te verlossen. Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker, na het eten des avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed. Doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis, 1 Kor. 11:24-25. Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven…!!
4. Ik ken een ouderling waarmee ik vrij goed bevriend mag zijn, die van achteren bezien, op zijn 26e levensjaar de zekerheid des geloofs deelachtig mocht zijn, maar het er, door de valse leringen, voor gedurende 17 jaren lang, nooit voor heeft durven houden. Toch heeft God hem deze weldaad meerdere malen willen bevestigen, en kon hij deze zaak niet ontkennen, omdat ook hij door de geestelijke barensweeën met smarten en pijn een Kind had mogen baren. Tot het moment dat God hem uit de dwalingen kwam te verlossen, en hem herleidend licht kwam te schenken. Toen pas durfde hij in de vrijheid te gaan staan, waarmede Christus hem in vrijheid had willen zetten, uit vrije genade om niet. Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. Ik schrijf u, vaders! want gij hebt Hem gekend, Die van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt den boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den Vader gekend, 1 Joh. 2:12-13.
5. Ik ken een vrouw die me weleens gebeld heeft, ergens uit het midden des lands, waarvan ik mag geloven dat ook zij deze zaak deelachtig is geworden. Een vrees-achtige ziel tot wie Christus in de nood en dood van haar bestaan zeer liefelijk deze woorden kwam te spreken: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom! Ze vertelde welk een hemelse vrede er toen in haar ziel af begon te dalen, die alle verstand te boven ging. Uit haar bekering was zeer duidelijk op te luisteren, hoe God haar kwam te verlossen uit haar ellende, toen zij in haar ellende voor God moest omkomen, waarop de vrede en de aanbidding tot God overbleef. Ze vertelde me dat in deze liefde van het Hooglied nog dagen had mogen wandelen. Maar ook zij durft het er, vanwege de vervloekte dwalingen, niet voor te houden.
6. Daarnaast ken ik meerdere zielen uit m’n vriendenkring, waar ik voorheen veel kwam, waarvan ik mag geloven, en zelfs persoonlijk op heb mogen luisteren, hoe God hen uit diensthuis der zonden over heeft willen zetten in de heerschappij der vrijheid en der liefde. Dit zijn er geen tientallen mensen, die ik alzo heb mogen leren kennen. Slechts maar enkelen, achtenswaardige oude mensen met een eerbaar leven. Maar ook zij durven het er, omwille van de vervloekte heersende dwaal-leringen, niet voor te houden. Wat heb ik over hun banden geweend tot God, en getracht deze zielen vermanend te onderwijzen vanuit de Galatenbrief van de apostel Paulus. Maar nu is het een beroofd en geplunderd volk; zij zijn allen verstrikt in de holen, en verstoken in de gevangenhuizen; zij zijn tot een roof geworden, en er is niemand, die ze redt; tot een plundering, en niemand zegt: Geeft ze weder. Wie onder ulieden neemt zulks ter oren? Wie merkt op en hoort, wat hierna zijn zal? Jes. 42:22-23.
7. Ik mag het voorrecht hebben, twee jonge mannen te kennen, waarmee ik inmiddels enkele jaren bevriend ben geworden. Ook zij zijn op vrij jeugdige leeftijd tot bekering gebracht geworden. Deze zaak die God in hun zielen heeft willen verheerlijken, was werkelijk niet in een hoek geschiedt. Zij konden ervan getuigen met welke woorden God tot hun helwaardige zielen van heil en vrede had gesproken. Maar toen kwamen de wolven in schaapsklederen op bezoek, om hen te benauwen, waardoor zij bij vernieuwing in de banden werden gebracht. Maar, ook zij hebben een ellenlange zoektocht achter de rug, wat daar toch geschiedt mocht zijn. Zij waren door onkundige onderwijzers in vertwijfelingen gebracht, waardoor ze zich innerlijk af begonnen te vragen of dit wel de zaak der verlossing in hun ziel geweest was. De Heere heeft hen nooit verlaten, en ook hen, herleidend licht en vernieuwde genade willen schenken, om hen te tonen, de rijkdom en weldaden die zij in Christus Jezus, hun lieve Borg en Zaligmaker, deelachtig waren geworden.
8. Ik heb een dierbare oude vriend ergens in het zuiden des lands, die ook deze verlossing in Christus niet vreemd is, maar die er ook zeer lang over heeft gedaan, voordat hij in de vrijheid durfde te staan waarmede Christus hem in vrijheid had willen zetten, Gal. 5:1. Op hoeveel kerkbodes hij welniet geabonneerd is geweest, weet ik niet precies. Maar dit deed hij om onderwijs te krijgen, om hopelijk bevestigd te krijgen of hij die zaak der verlossing wel deelachtig was geworden, hetgeen hij daaruit nimmer kreeg. Ook hij heeft voor zeer lange tijd onder een dienstbare leer vertoeft, waaruit God hem genadig heeft willen verlossen, waarop God Zelf hem deze zaken persoonlijk vanuit Zijn Woord kwam te bevestigen. Want ik weet, Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag, 2 Tim. 1:12.
9. Tenslotte mag ik u zeggen, dat ik kennis heb mogen krijgen aan een wat oudere vriend, ergens uit het oosten des lands, die wel meteen mocht verstaan wat hij in Christus deelachtig was geworden. Hoe kwam dat? Omdat hij onder een vrij zuivere leer heeft mogen verkeren. Hoe schoon en hoe zuiver mocht hij ervan vertellen hoe hij geestelijk verloren was gegaan, zijn vonnis mocht mijnen, maar ook met Christus uit het graf der zonden mocht opstaan uit de doden, ten eeuwige leven. Ik zat te wenen van verwondering, toen ik hem dit hoorde vertellen. Later mocht zijn vrouw ook tot bekering komen. De verdrukkingen en de haat om Zijns Naams wille, zijn hen daarom ook werkelijk niet bespaard gebleven. Hij is gerechtvaardigd geworden middels een groot geloof, zijn vrouw middels een zwak geloof. Maar geloof is geloof, en genade is genade. Want, al het ge maar het geloof ter grootte van een mosterd-zaad, zegt de Heere Jezus. En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods, Joh. 6:69.
Ja lezer, deze dingen hebben mij tot nadenken gebracht. Al deze mensen zijn door Gods wonderlijke voorzienigheid op mijn levenspad terecht gekomen. Het zou een arm portie zijn, wanneer we deze dingen niet in het Woord terug zouden kunnen vinden. Ik heb u er vier voorbeelden van genoemd. Met name het voorbeeld van de onkundige Emmaüs-gangers ben ik nimmermeer vergeten. Toen de Heere me uit de heersende leerdwalingen kwam te verlossen, en me daarbij op een zeer liefelijke wijze voor de tweede maal kwam te bevestigen, hetgeen ik in Christus deelachtig was geworden, toonde Hij me ook het verloste onkundige volk in Nederland, door de gestaltenissen van de twee Emmaüsgangers. Toen zag ik in de geest, al dat verloste volk verstrikt liggen in geestelijke banden van dienstbaar-heid, schreeuwend om onderwijs en innerlijk roepende zonder vele woorden, om een verklaring van hun verloste zielen. Wat heb ik zitten wenen, toen ik deze woorden op een geestelijke wijze mocht toepassen op de huidige toestand in behoudend kerkelijk Nederland. En Hij zeide tot hen: Wat redenen zijn dit, die gij, wandelende, onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig? En de een, wiens naam was Kleopas, antwoordende, zeide tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen, die dezer dagen daarin geschied zijn? En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazarener, Welke een Profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk. En hoe onze overpriesters en oversten Denzelven overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben. En wij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israel verlossen zou, Lukas 23:17-21.
Geliefde lezer, weet oprecht van mij dat ik deze dingen niet heb gezocht, maar ze zijn me van Gods wege overkomen, en daarmede als een geestelijke last op mijn rug gelegd. Ik heb deze last proberen af te schudden, maar het begon m’n leven en zelfs m’n gebed te beheersen. Wat was ik verblijd toen ik deze dingen ook in het boekje van ds. Koster uit Montfoort mocht lezen. Ik was kennelijk niet de enige, die deze zaken op mocht merken. Ook hierin is een gedeelde smart, een halve smart. Hoewel de smart over deze zaken nooit weg is gegaan.
Wat werd ik bepaald bij die woorden uit Ezechiel 34:1-6.
En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: Mensenkind! profeteer tegen de herders van Israël; profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herderen Israëls, die zichzelven weiden! zullen niet de herders de schapen weiden? Gij eet het vette, en bekleedt u met de wol, gij slacht het gemeste, maar de schapen weidt gij niet. De zwakke sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerst over hen met strengheid en met hardigheid. Alzo zijn zij verstrooid, omdat er geen herder is; en zij zijn als het wild gedierte des velds tot spijze geworden, dewijl zij verstrooid waren. Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand, die er naar vraagt, en niemand, die ze zoekt.
Hoe kwamen deze woorden overeen met de laatste vier verzen uit Jesaja 42:22-25. Wie onder ulieden neemt zulks ter oren? Wie merkt op en hoort, wat hierna zijn zal?
Er zijn helaas maar zeer weinig leraren die deze zaken op mogen / kunnen merken. Wanneer een mens niet weet wat het is, om na een zielsverlossing in banden van dienst-baarheid te moeten verkeren, door eigen schuld, door ongeloof, door pure onkunde, door te weinig Schrift-onderzoek, door gebrek aan goede bakers en onderwijzers, door…., vul de reeks verder zelf maar aan, dan kan hij deze dingen bij anderen ook niet opmerken. Hierbij moet een geroepen leraar oppassen om niet een zekere drijver te worden. Want, wanneer wij Gods verloste volk gaan drijven met bepaalde dogmatische leringen en zaken, die ze alrede deelachtig zijn, dan zijn we hen niet tot nut, maar tot geestelijk onnut. Maar, hoe zouden we hen tot nut kunnen zijn, wanneer we zelf nooit in zulk een toestand hebben verkeerd…?? Het oog van de meester maakt immers het paard vet. Dit nuchtere Hollandse spreekwoord, is op dit punt, beslist ook geen onwaarheid.
Ik heb hier zelf enkele dingen over willen schrijven, lees hier :
http://www.dewoesteweg.nl/artikelen-meditaties/zwakgerechtvaardigden/
http://www.dewoesteweg.nl/vraag-antwoord/gods-volk-in-donker/
Nadat ik u eerst enkele voorbeelden uit het Woord heb willen noemen, en daarna mijn persoonlijke ondervindingen bekend heb willen maken, wil ik u ook noemen wat sommigen van onze vaderen over deze dingen op hebben willen merken. Ik wil beginnen met de gebroeders Erskine. Zij spraken in hun werken wel van de zekerheid des geloofs en de zekerheid des verstands. Na mijn uitvoerige uitleg van zaken hierboven verklaard, begrijpt u nu wellicht wat beter wat zij hiermee bedoeld hebben. De zekerheid des geloofs is de zaak der verlossing, in en door het geloof in de Heere Jezus Christus, toegepast en geschonken door het toegepaste reinigende bloed van Hem. Dit bloed wordt toegepast door de geschonken beloftenissen des Evangeliums, gewerkt door de onwederstandelijke werking van de Heilige Geest. Dit is dus het wezen des geloofs, waarin de zekerheid, de vrede, de rust, de vrijheid, de liefde, en het vertrouwen is gezeteld. Want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in vele verzekerdheid; gelijk gij weet, hoedanigen wij onder u geweest zijn om uwentwil, 1 Thess. 1:5.
Maar wanneer een ziel, door voornoemde oorzaken van deze zaken, naar zijn gevoel, ontrooft is geworden, dan moet de Heere hem vernieuwde genade, herleidende genade, en vernieuwd geloof in zijn vernieuwde gemoed schenken, wil die ziel ook werkelijk met bewustheid, voor zijn gevoel, in de vrijheid van Christus durven staan. Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen, Gal. 5:1.
Wanneer een ziel hiertoe wordt verwaardigd, dan heeft hij ook de geloofsbaten leren zien, omdat hij meerdere malen door God in dit geschonken geloof bevestigd en onderwezen is geworden. Hier krijgt de ziel te zien, wat hij bij wijze van spreken in HC zondag 7 deelachtig is geworden. Dit herleidende licht, en dit vernieuwde geloof, is geen rechtvaardigmaking, maar eigenlijk meer een bevestiging op zijn rechtvaardigmaking. Dit nu is het welwezen des geloofs. Hierbij dienen we dus nogmaals op te merken dat de zekerheid van het geloof niet gezeteld is in het welwezen des geloofs, maar juist in het wezen des geloofs. In het welwezen des geloofs krijgt de ziel zijn geschonken zekerheden in Christus Jezus, bij vernieuwing te zien door hetzelfde oog des geloofs, wat hij in hem alrede deelachtig was geworden, in die dodelijke stonde, dat God zijn ziel in Christus heeft willen verlossen. Het welwezen des geloofs, is dus de bevestiging op de geschonken zekerheid des geloofs. Hoevelen in onze dagen denken niet, dat Jacobs’ ziel gered en gereinigd is geworden bij Pniel. Maar niets is minder waar. Want, bij Pniel werd Jacob het zgn. welwezen des geloofs pas deelachtig, omdat hij door een weg van geloofsbeproevingen en zielslouteringen, daar was opgewassen tot een vader in de genade.
Lees hier in Genesis 32 vers 24-30 :
Doch Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat de dageraad opging. En toen Hij zag, dat Hij hem niet overmocht, roerde Hij het gewricht zijner heup aan, zodat het gewricht van Jakobs heup verwrongen werd, als Hij met hem worstelde. En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. En Hij zeide tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israel; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht. En Jakob vraagde, en zeide: Geef toch Uw naam te kennen. En Hij zeide: Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En Hij zegende hem aldaar. En Jakob noemde den naam dier plaats Pniel: Want, zeide hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest.
Met de volgende kanttekeningen daarbij :
hij zegende
Dit was het, wat Jakob begeerd had, Gen. 32:26, en hem nu ten volle verzekerde dat God hem verschenen was; zie het volgende vers Gen. 32:30.
Pniël
Dat is, Gods aangezicht, of het aanzien van God; zie 1 Kon. 12:25; in het volgende vers Gen. 32:32. Pnuel.
God gezien
Niet in zijn goddelijk wezen, maar in zulk een gedaante, waardoor Hij zich klaarder aan mij geopenbaard heeft dan immer tevoren.
Geliefde lezer, lees dit nu eens in het verband van de H.C. zondag 23 :
Vraag 59 – Maar wat baat het u nu dat gij dit alles gelooft?
Antw. Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een erfgenaam des eeuwigen levens.
Vraag 60 – Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?
Antw. Alleen door een waar geloof in Jezus Christus; alzo dat, al is het dat mij mijn
consciëntie aanklaagt dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genademij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, in zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem.
Vraag 60 – Waarom zegt gij dat gij alleen door het geloof rechtvaardig zijt?
Antw. Niet dat ik vanwege de waardigheid mijns geloofs Gode aangenaam ben; maar daarom, dat alleen de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus mijn gerechtigheid voor God is, en dat ik die niet anders dan alleen door het geloof aannemen en mij toeëigenen kan .
Velen zullen hierbij opmerken, en me de vraag stellen, waar en op welk moment Jacobs ziel dan gerechtvaardigd is geworden. Naar mijn bescheiden mening, alrede in de schoot van zijn moeder Rebekka. Want, zijn moeder gevoelde alrede de strijd in haar schoot tussen het beloofde Vrouwenzaad en het slangenzaad. En de kinderen stieten zich samen in haar lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om den HEERE te vragen. En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen, Gen. 25:22-23.
Alreeds in de schoot van zijn moeder Rebekka werd de geboren Christus in Jacobs ziel, niet door Ezau verdragen. Hierover merkt de apostel Paulus het volgende op :
“Want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? En wat samenstemming heeft Christus met Belial, of wat deel heeft de gelovige met den ongelovige? 2 Korinthe 6:14b -15.”
Al lezende en al gravende in het Woord, en biddende om licht en wijsheid van God, ging ik meer en meer de zendbrieven der apostelen geestelijk verstaan. Wat hadden die mannen een ontzaggelijke diepte van apostolische wijsheden van God verkregen. Wat waren zij wijze zielenherders en voorname en bekwame leraren. Wat hebben ook zij uit hun persoonlijke leven met de Heere Jezus, maar ook in de gemeente waar ze kwamen, herkend dat een kind in de genade, door geestelijke opwas, nog niet is opgewassen tot een vader in de genade. Wat bedoel ik hiermee…?? Namelijk dit, beiden kennen zij Christus als hun Borg en Zaligmaker, beiden kennen zij genade en vergeving van schuld en zonden. Maar een vader in de genade heeft door geloofsbeproevingen en zielslouteringen, dieper in zijn geschonken genade geestelijk mogen blikken, waardoor hij meer verwonderd over zijn Zaligmaker is geworden. Hij kan dieper en klaarder vertellen hoe hem deze zaken geschonken zijn en eeuwig blijven. Door deze wetenschap wordt hij niet rijker, maar juist armer in zichzelf. Misschien mag ik het als volgt verwoorden:
Een kind in de genade, wandelt zijn geestelijke levensweg : ik met Christus
Een jongeling in de genade, wandelt zijn geestelijke levensweg : Christus met mij
Een vader in de genade, wandelt zijn geestelijke levensweg : Christus alleen
Misschien begrijpt u na deze hele uitweiding, nu ook de woorden van de apostel Petrus uit zijn tweede zendbrief wat helderder en wat klaarder, lees ook de kanttekeningen daarbij :
Genade en vrede zij u vermenigvuldigd door de kennis van God, en van Jezus, onzen Heere; Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles, wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, nadat gij ontvloden zijt het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid. En gij, tot hetzelve ook alle naarstigheid toebrengende, voegt bij uw geloof deugd, en bij de deugd kennis, en bij de kennis matigheid, en bij de matigheid lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid godzaligheid, En bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde, liefde jegens allen. Want zo deze dingen bij u zijn, en in u overvloedig zijn, zij zullen u niet ledig noch onvruchtbaar laten in de kennis van onzen Heere Jezus Christus. Want bij welken deze dingen niet zijn, die is blind, van verre niet ziende, hebbende vergeten de reiniging zijner vorige zonden. Daarom, broeders, benaarstigt u te meer, om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen, 2 Petrus 1:2-10.
roeping en verkiezing
Hoewel de roeping ten opzichte van den tijd de verkiezing volgt, die van eeuwigheid is, Ef. 1:4; daar de roeping in den tijd geschiedt, zo wordt nochtans de roeping hiervoor gesteld, omdat wij uit deze van onze verkiezing verzekerd worden; Rom. 8:30.
vast te maken
Namelijk niet ten opzichte van God, Jes. 14:27, en Jes. 46:10; Rom. 11:29; 2 Tim. 2:13; maar ten opzichte van onszelf, om te vaster verzekerd te mogen zijn, dat wij door God tot de zaligheid zijn uitverkoren. (Dit heeft Jacob bij Pniel mogen doen – DJK) In sommige boeken staat er nog bij: door de goede werken; namelijk als door de vruchten, waaruit een goede boom bekend wordt; Matth. 7:17,18.
nimmermeer struikelen
Namelijk zo, dat gij van de genade Gods gans zoudt uitvallen. Zie Ps. 37:24; Jud.:24; want anderszins struikelen wij allen in velen; Jak. 3:2; een gelijkenis, genomen van degenen, die in een loopbaan lopen. Zie 1 Cor. 9:24.
Lees hier nog meer wat enkele van onze vaderen over deze dingen geschreven hebben :
Thomas Boston in zijn boek : De viervoudige staat
Theodorus Van der Groe : Uit meerdere van zijn bekende werken
John Owen : Uit meerdere van zijn bekende werken
Wilhelmus a Brakel in zijn boek : De redelijke godsdienst
Ik wil besluiten met een kort citaat van ds. G.H. Kersten, waarmee vele in onze dagen werkelijk vergiftigd zijn geworden, en waardoor velen van Gods volk in geestelijke banden terecht zijn gekomen. Dit zal u een weinig aantonen, waarom Kersten dacht dat de zekerheid in het welwezen des geloofs gezeteld is, en hoe ver we zijn afgedwaald van de zuivere leer der apostelen. Kersten waande zichzelf wel een theoloog, maar was het niet. Hij was eigenlijk meer een selfmade man, met een on-Bijbelse selfmade-theologie, die zijn redeneringen en gedachten als in een dogmatische leer heeft willen verwoorden. Het veelvuldig beroep van Kersten op Alexander Comrie moet wellicht gezocht worden in de Verbondstheologie, die meer gericht was op de catechismus van de Westminster dan op de leer der Reformatie. Hoewel Kersten zich z’n leven lang heeft afgezet tegen Kuyper en de Gereformeerde Kerken, gaan ze beiden terug op dezelfde autoriteit: Alexander Comrie. Hierbij wil ik opmerken dat, G.H. Kersten en later dr. C. Steenblok, veel verder en veel dieper zijn gaan filosoferen, c.q. door geborduurd hebben op de leerstellingen en filosofieën van Alexander Comrie, waardoor het zuivere licht der Reformatie alleen maar meer en meer verduisterd is geworden. Werkelijk niet onbelangrijk om te weten, lezer…!!
Kersten preekte eigenlijk meer de bevinding der heiligen, maar geen zuivere theologische waarheden. Was hij dan geen kind Gods, en heeft dan nooit kostelijke dingen gezegd? Ik geloof zeker van wel, maar Kersten is er een schoon voorbeeld van, dat lang niet alle kinderen Gods, ook zuivere theologen zijn. Dat zijn er helaas maar zeer weinigen. Hoe komt dat? Omdat men meer naar de bevinding der heiligen luistert, en van daaruit een bepaalde dogmatiek opstelt, dan dat men doet gelijk destijds de Bereëers deden aangaande hetgeen Paulus hen verkondigde, Hand. 17:11. Met zijn dogmatiek heeft Kersten de zuivere leer voor velen bedorven. Kijk, dan doet het eigenlijk niet meer ter zake, of iemand bij tijden ook kostelijke bevindelijke zaken mag preken. Het is beslist geen onwaarheid, wanneer we stellen dat Kersten geheel voorbij is gegaan aan de rechtvaardigingsleer van de apostel Paulus, met name verwoord in de Galaten en Romeinenbrief. Kersten heeft van deze leer, een veronderstelde wedergeboorteleer gefabriceerd. Waarin hij durfde te stellen dat een ziel :
1. Wel levend gemaakt kan zijn, maar nog niet gerechtvaardigd is.
2. Wel geloof kan hebben, maar nog een open schuld heeft.
3. Wel wedergeboren kan zijn, maar nog geen vergeving van zonden…etc”
Lees hier wat ds. G.H. Kersten over het begin van de wedergeboorte schrijft :
“Die wedergeborene, die Christus ingelijfde, kent zich zo gans ellendig; het zielsproces hier doorleefd is zo anders dan wat de historieel gelovige beredeneert. De levend gemaakte klaagt over zijn zonden; weent over zijn ongeluk; gelooft, hoopt en vreest; ziet zich zonder God en Christus in de wereld en vreest niet anders dan een eeuwig verloren gaan. Hij roept om genade en werkt tegelijk om zalig te worden buiten Christus om. Hij geraakt van de zaligheid steeds verder af, naarmate hij zijn ellende klaarder ziet; en hij weet niet van de Zaligmaker, al geniet hij Diens weldaden.” Uit: De Heidelbergse Catechismus in 52 predikaties” pag. 326.
Kijk lezer, zulke leerstellingen druisen geheel tegen de Schrift in. Lees bijv. hier :
“En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden, en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende. Uitgewist hebbende het handschrift, dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende, Kolossensen 2:13-14.”
mede levend gemaakt
Zie Efeze 2:5 met kant:Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden)
vergevende
Of, genadiglijk vergevende, of vergeven hebbende. Want door het geloof worden ons onze misdaden en zondige aard uit kracht van Christus’ verdiensten vergeven, en wordt het lichaam der zonde, of de oude mens, in ons ook gedood, van welke beide weldaden de doop, een teken en zegel in het Nieuwe Testament is, gelijk de besnijdenis in het Oude was; Rom. 2:29, en Rom. 4:11.
Uitgewist hebbende
Dat is, doorgetrokken en uitgeworpen, of ten enenmale vernietigd, gelijk wij spreken.
Volgens de leer der apostelen en der reformatoren wordt een verkoren ziel door God in het uur der minne, middels het geloof in Jezus Christus gerechtvaardigd. Comrie was er echter beducht voor dat in die opvatting het geloof te veel aan de mens wordt toegeschreven. Dat grensde voor hem aan het Remonstrantisme. Daarom liet hij de rechtvaardiging aan het geloof voorafgaan. Comrie’s bedoeling was het genadekarakter van het geloof te accentueren. Het geloof is een gave van God. Maar, zo redeneerde hij, God kan die gave alleen schenken aan de mens die met Hem in een verzoende relatie staat. Die relatie kan er alleen zijn in Christus, dus zonder enige zonde. In feite zag God dus de mens al van eeuwigheid aan in Christus. Op die manier is er niet alleen een verkiezing van eeuwigheid, maar ook een rechtvaardiging van eeuwigheid! Het beslissende is eigenlijk al gebeurd. Wat er in de tijd nog geschiedt, is een kopie van de besluiten van God van eeuwigheid. Allen die door de Vader aan Christus zijn gegeven, zijn gerechtvaardigd in de opstanding van Christus. Aan de uitverkoren zondaar wordt in de tijd het geloof geschonken. Dat is nog slechts een ‘habitus’, een vermogen om te geloven. Pas in de ‘actus’, als het geloof actief wordt, is er, volgens Comrie, de rechtvaardiging in de vierschaar van het geweten, in feite de bekend-making van het besluit van God van eeuwigheid. Hoevele dwalingen zijn daar niet uit voort gevloeid…!!
Het is duidelijk dat de beduchtheid voor enige activiteit van de mens voortkomt uit vrees voor het doe-het-zelf Remonstrantisme. Vanuit deze gedachten, heeft later dr. Steenblok de boete / het berouw en de bekering als voorwaarde gesteld met betrekking tot het aanbod der genade. Eerst moest er een waar berouw en ontdekking (= wedergeboorte volgens Steenblok) zijn, alvorens men een zondaar het Evangelie van Jezus Christus mocht verkondigen. Hoe zuiver waren bijv. de Erkines op dit punt, en hoe blijkt maar weer waarom Steenblok, die zijn kerkelijke wortels in het Remonstrantisme had, van hen altijd gedacht en gevonden heeft, dat zij een half-remonstrantse leer predikten. De bron van al deze gedachten lag helaas bij Comrie, hoewel zijn volgelingen het vele malen erger gemaakt hebben dan hijzelf. Lees hier wat Van der Groe gezegd heeft omtrent de prediking van het aanbod van genade:
Theodorus van der Groe:
Gaat en wendt u dan, als zulke blinden en verstokte zondaars tot de Heer Jezus; zet en legt u neer voor Zijn voeten, bidt Hem gelovig, ernstig, aanhoudend om Zijn licht en Geest, roept tot Hem, dat Hij u van uw blindheid en verstoktheid geneze, laat Hem geen rust, voordat hij gehoord en geholpen heeft, neemt in Zijn mogendheid voor en besluit ernstig, om aan Zijn deur te blijven liggen en wachten totdat Hij u genadig is. Jezus wacht nog om alle ellendige zondaren, die tot Hem komen te helpen en genadig te zijn’. (Th. van der Groe, De waarachtige bekering, blz. 104)
Tenlotte geliefde lezer, hoe ver, hoe ontzaggelijk ver weg, zijn we afgedreven van de zuivere leer der apostelen en reformatoren. Ik heb u een tipje van de sluier op willen lichten, waarom velen in de Nadere Reformatie, vanuit een pastorale gedachtegang, gemeend hebben te moeten zeggen, dat de zekerheid in het welwezen des geloofs gezeteld is. Dat is geheel tegen de Schrift, geliefde lezer! Maar, daarna hebben velen het nog erger gemaakt, door de wedergeboorte te scheiden van de rechtvaardigmaking. De wedergeboorte zoals hierboven geciteerd is een wedergeboorte die de toets Gods Woord niet kan doorstaan. Dat is niet meer dan enige geestelijke ontdekking die onder de vloek en doem der Wet ondervonden wordt, wanneer het gebod der wet de zonden in het hart van de zondaar heeft levend gemaakt, Rom. 7:8-9, en NIET de zondaar. De ontdekking der wet kan een ziel niet levend of levendig maken, omdat de wet niet uit het geloof is, Gal. 3:12. Thomas Boston noemt het overtuigende werk van de Geest des Heeren : “de Geest der dienst-baarheid”. Alexander Comrie spreekt hier zelfs van in zijn boekje, De eigenschappen des geloofs. Het werk van de Geest der dienstbaarheid gaat altijd vooraf, aan het werk van de Geest der levendmaking. Maar, wanneer het werk van de Geest der levendmaking niet volgt op het werk van de Geest der dienstbaarheid, als zijnde een verlossingswerk in Christus door recht, dan zegt bijv. Theodorus Van der Groe, dat deze ontdekkingen de gemene werkingen des Geestes kunnen zijn. Met gemeen wordt hier : verdacht, c.q. nabijkomend genadewerk, mee bedoeld. Lees hier :
Wij waren bevrucht, wij hadden de smarten, [maar] wij hebben [niet] dan wind gebaard; wij deden het land geen behoudenis aan, en de inwoners der wereld vielen niet neder, Jes. 26:18.
Gij zijt vermoeid door uw grote reis, maar gij zegt niet: Het is buiten hoop; gij hebt het leven uwer hand gevonden, daarom wordt gij niet ziek, Jes. 57:15.
En zij zeiden tot hem: Alzo zegt Hizkia: Deze dag is een dag der benauwdheid, en der schelding, en der lastering; want de kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte, en er is geen kracht om te baren, Jes. 37:3
Gods Woord spreekt telkens van een kindergeboorte. In deze geboorte wordt Christus door barensweeën in de ziel gebaard, Openb. 12:2-6. In deze geboorte is de verloren zondaar door de geboorte van Christus in zijn ziel, c.q. door Zijn kruisdood geestelijk gestorven, en door de geestelijke kracht van Zijn opstanding, wedergeboren geworden, Rom. 6:3-8, Rom. 7:1-6, Gal. 2:19-20. Dat is dus heel wat anders, als wanneer men beweert dat een zondaar door ontdekking wedergeboren is geworden. In Hosea 13 spreekt Gods Woord er ook van, dat het mogelijk is om in de kindergeboorte te blijven staan/steken. Dan wordt er niets dan lucht en ijdelheid gebaard, en komt de zondaar niet tot de gemeenschap met Christus, en ook niet tot de zaligmakende kennis van Hem die alleen kan geschieden door geloofsgemeenschap. Lees hieronder met kanttekening wat er met een ziel geschiedt, wanneer hij uit vrije genade om niet, wel een Kind geestelijk mag baren. Smarten ener barende vrouw zullen hem aankomen; hij is een onwijs kind; want anders zou hij geen tijd in de kindergeboorte blijven staan. Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal ze vrijmaken van den dood: o dood! waar zijn uw pestilentien? hel! waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn, Hosea 13:13-14
Smarten ener barende vrouw
Dat is, zeer grote nood en bangheid, gelijk elders dikwijls.
Doch Ik zal hen
Hier voegt de Heere wederom tussen in een schone Evangelische genadebelofte, tot troost zijner uitverkorenen en boetvaardigen. Vergelijk boven Hos. 12:10,11 met de aantekening. Alsof de Heere zeide: Des volks ontrouw en langwijlige onboetvaardigheid zal evenwel mijne trouw en de waarheid mijner verbondsbeloften niet beletten, noch breken. Zie Rom. 3:3, en Rom. 11:1, enz.
geweld der hel verlossen
Hebreeuws, van de hand der hel; dat is, van het graf. Zie Job 5:20; Ps. 49:16. De zin is: Ik zal mijn uitverkoren Israël door den Messias Jezus Christus, verlossen van al hun geestelijke vijanden en uit den dood, die het geweld over hen had door de zonde, doen opstaan tot de heerlijkheid van het eeuwige leven. Zie 1 Cor. 15:54,55.
Lees in het verband van deze laatste kanttekening ook vers 23 uit de zendbrief van Judas : Maar behoudt anderen door vreze, en grijpt ze uit het vuur; en haat ook den rok, die van het vlees bevlekt is.
door vrees
Grieks, in vreze; dat is, zoekt hen te verschrikken met voorstellingen van het vreselijk oordeel Gods, dat over zodanigen zal gaan, indien zij zich niet bekeren; 2 Tim. 4:2.
grijpt ze uit
Dat is, trekt hen zonder vertoeven uit het openbaar gevaar van de zaligheid te verliezen, gelijk men doet als iemand in het vuur gevallen is. Want een bekeerd zondaar is als uit het helse vuur getrokken.
De Heere zegene dit eenvoudige onderwijs, uit vrije genade om niet, om Jezus wille. Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden. Amen
DJK