En de vrede Gods

Posted by admin | | maandag 16 mei 2011 10:40 am

Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God; En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus, Phil. 4 vers 6-7.

 

Geliefde lezer, wanneer God een verkoren zondaar gaat bearbeiden tot de zaligheid in Jezus Christus, door de Heilige Geest, daar doet Hij dat door een machtige Hand en grote gerichten. Het woord gericht is afgeleid van het woord richten dat duidt op rechtspreken. In een rechtszaak is er altijd een aanklager die een eis van vergelding neerlegt bij de gedaagde. Daarnaast is er een rechter die op grond van een wet recht spreekt. Wanneer de gedaagde geen vergelding kan aanbrengen moet hij op grond van de wet veroordeeld worden. Zo ook geestelijk. De mens heeft gezondigd en Gods heilige wet eist de dood als rechtvaardige vergelding tegen de mens, want de ziel die zondigt zal de dood sterven. Of een mens nu verkoren of verworpen is maakt niets uit. De eis of aanklacht van Gods heilige wet ligt voor ieder mens. God kan Zijn wet niet ombuigen voor Zijn verkorenen, want de Goddelijke deugden van Zijn rechtvaardigheid en heiligheid, van Zijn toorn en gramschap over de zonden, eisen een wraak en een rechtvaardige betaling. God kan vanwege Zijn heilige aard geen gemeenschap met een zondaar(d) hebben, ofwel een mens die zondig van aard is. Dat zijn twee uitersten die niet samen gaan. God had de mens als de kroon op Zijn wonderlijke schepping naar Zijn Beeld geschapen, Gen. 1:26-27, Gen. 9:6b. Naar Zijn Beeld en naar Zijn gelijkenis was de mens in Gods heilige wet geformeerd. God had Zijn heilige wet afgedrukt in zijn geestelijk hart en in zijn geweten, Rom. 2:14-15. Deze heilige wet was de mens in het werkverbond voor de zondeval ten leve gesteld. De mens kon de wet volkomen houden, daartoe werd hij door God in zijn hart en geweten geprezen. God gaf de mens door Zijn heilige wet een recht op het eeuwige leven. Maar de mens is door de zonden in een geestelijke dood gevallen waaruit hij zichzelf nooit kan verlossen. Het gebod (der wet), dat ten leven was, hetzelve is de mens ten dood bevonden. Want de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft de mens verleid, en door hetzelve gedood. Alzo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig, en rechtvaardig, en goed. Rom. 7:10-12.

 

Waarom deze uitweiding? Dat heb ik nodig om bij m’n tekst te komen, en omdat velen helaas nog steeds menen uit hun diensthuis van zonden verlost te kunnen worden buiten de weg van Gods heilige recht om. Maar dat zal niet gaan, lezer. Want God eist van u een rechtvaardige vergelding omtrent uw bedreven kwaad. Dit kwaad der zonden is de oorzaak van de doodstaat waarin u gevallen bent. Willen wij ooit weer gemeenschap met God kunnen hebben, dan zal de oorzaak van de verwijdering tussen God en uw ziel moeten worden weggenomen worden. Daartoe eist God een rechtvaardige vergelding, door u of door een Ander. God eist een leven, door een bloedig offer. Veel mensen willen hier niet meer van weten, maar wanneer u enig rechtsgevoel heeft is het zo moeilijk toch niet. Stel nu eens, u hebt een vriend waar u jarenlang goed mee bevriend bent. U bent met elkaar door dik en dun gegaan, lief en leed gedeeld. Uiteindelijk is er een goede vertrouwensband ontstaan. Op een dag rijdt uw vriend een grote deuk in uw auto, hij parkeert zijn auto en belt bij u aan, en vraagt u vergeving vanwege de grote schade die hij u heeft berokkend. U bent bereid hem te vergeven, want het is uw vriend. Maar toch is daar een gevoel in uw binnenste van onrechtvaardigheid. Uw vriend vroeg om vergeving, maar bood geen vergelding aan. U spreekt hem daar op aan, waarop uw vriend u probeert te ontwijken en daarmee aangeeft dat hij niet wil en/of kan betalen. Met een ontevreden gevoel sluit u de deur, maar ook de deur in uw hart naar uw vriend toe. Er is een breuk gevallen, het vertrouwen is geschaadt. Vanuit zijn rechtvaardigheidsgevoel behoorde uw vriend u dit niet aan te doen. Maar het is gebeurd, en u besluit in uw hart om hem voortaan niet meer op te zoeken. Zie daar een voorbeeld wat u en mij zou kunnen overkomen. Een voorbeeld van twee zondige mensen. Hoe zal het dan zijn tussen een goedertieren God en een zondig schepsel…?? Mag God dan geen vergelding in uw hart opeisen omtrent de schade en de breuk die u en ik jegens Zijn heilige wet gemaakt hebben? Mag God door Zijn heilige wet dan niet de dood van ons eisen? De dood die God eist is namelijk de vergelding, want het loon op de zonden is de dood. Ja lezer, misschien begrijpt u nu het teken van de Heilige Doop. Alvorens een ziel opkomt uit het badwater der wedergeboorte, eist God een rechtvaardige ondergang in dit geestelijke badwater. Door deze ondergang sterft hij de heerschappij der zonden af. Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? (Rom. 6:2-3) Christus is niet alleen een Middelaar van de verwerving des Heils, maar ook een Middelaar van de toepassing van Zijn verworven Heil. Kijk lezer, en dat is nu het heilgeheim wat God Zijn verkorenen doet ondervinden door openbaring, Gal. 3:23. Weet u wat openbaren is? Dat is open en blootleggen dat gesloten is geweest. Maar nu kan Christus dit verworven Heil u niet eerder schenken en/of toepassen, dan wanneer u de zondige heerschappij van uw eerste man bent afgestorven, Rom. 7:1-3. Christus kan geen bruid huwen die nog getrouwd is en onder de heerschappij van vloek en zonde is van haar eerste man. Uw oude zondekleed moet dus eerst uit, alvorens u door God overkleed kan worden door het Kleed der gerechtigheid van Jezus Christus. Niet alleen uw zonden, maar ook uw eigengerechtigheden moeten eerst een wegwerpelijk kleed voor God worden. Want God eist door Zijn heilige wet een volkomen gerechtigheid (=gehoorzaamheid) en heiligheid op in het hart van iedere gevallen zondaar. Hier aan deze zijde van het graf, of straks voor eeuwig aan de andere zijde.

 

Hoe ontkleed God een verkoren zondaar daar dan van? Namelijk, door de geestelijke verdoemende en dodende kracht van Zijn heilige wet. Misschien vraagt iemand mij in gedachten: ‘Schrijver, kunt u iets concreter zijn zodat ik me enigszins kan voorstellen wat u bedoelt te zeggen?’ U moet zich voorstellen dat u bij een streng werkgever aan het werk bent. U kunt geen goed bij hem doen, alles wat u presteert keurt hij af. Hij scheld u de hele dag de huid vol. Hij geeft u geen rust om even te pauzeren, nee, werken, werken en nog eens werken. Des avonds gaat u bedroefd naar huis zonder enige voldoening van uw werk te hebben. De andere morgen probeert u weer zo goed mogelijk uw werk te doen, maar uw baas begint naar verloop van enige dagen zelfs te vloeken wanneer hij uw werk beoordeeld. U voelt dat dit geen doen is, vanwege de onwerkbare situatie. U wordt diep ongelukkig, krijgt uitslag van de zenuwen, en u begint spoedig om te zien naar een andere baas. Het zoeken van een andere baas brengt u echter geen rust. U prijst de dag dat u ontslag neemt, en u in dienst mag treden bij een betere baas die u niet lastig valt. U viert thuis een feestje, en op de dag van afscheid krijgt iedereen van u een bak koffie met een heerlijk gebakje. U geeft iedereen een vriendelijke hand, en u gaat pootje over al fluitende de deur uit. Eindelijk van die tiran verlost! Nog een voorbeeld. U heeft een bedrijf dat op het randje van een faillissement balanceert. U staat in het rood bij de bank, en ziet uw krediet bij de bank alleen maar kelderen. U vraagt meer krediet bij de bank om uw rekeningen te kunnen betalen, maar dat krijgt u niet. U probeert uitstel van betaling bij uw schuldeisers te krijgen, maar daar krijgt u ook geen ruimte voor. U probeert overal waar mogelijk op kosten te bezuinigen, maar niets helpt. Uw schuldeisers vragen zich af wanneer ze hun geld zullen krijgen en stoppen uiteindelijk met leveren. U krijgt boze brieven van incassokantoren waarin betaalultimatums worden gesteld. De zorgen stapelen zich langzaam op, en u doet ’s nachts geen oog meer dicht. U ontwijkt tenslotte de vele telefoontjes, en uw maag draait zich in uw buikwand om wanneer u er aan denkt dat u uw personeel tenslotte ook niet meer kunt betalen. Er komt een moment dat u hen dit eerlijk moet vertellen, waarop het faillissement van uw zaak volgt. De kogel is door de kerk, er valt een last van uw rug. Uw ondervinding is dat het failliet gaan een bangere zaak was, dan het failliet verklaard zijn.

 

Zo ook geestelijk…!! Daartoe brengt God de geestelijke plagen over het diensthuis der zonden waarin Zijn geestelijk verkoren Israël woonachtig is, waardoor Hij Zijn geestelijk Israël begint te verlossen. Deze plagen of geestelijke gerichten volgen elkaar in alle hevigheid op waardoor het innerlijk tenslotte onleefbaar en onhoudbaar wordt. Opdat u onder de vloek van Gods heilige wet tenslotte geen bestaan meer zult hebben. Let wel, in deze heeft God geen strijd tegen Zijn geestelijk verkoren Israël, maar de strijd tegen de driekoppige vijand die deze zondaar geestelijk in de ketenen der zonden gevangen houdt. Namelijk, tegen de satan, tegen de wereld, en tegen het verdorven vlees dat nooit bekeerd wordt omdat het zich der wet Gods niet onderwerpt. God begint dus een heilige twist met het diensthuis waarin die verkoren zondaar geestelijk woonachtig is. Het eerste gericht waardoor God Zijn aardse bondsvolk Israël begon te verlossen was, het treffen van het water de rivier Nijl door het in bloed te veranderen. Om deze rivier draaide gans Egypteland. Wanneer deze rivier met zijn prachtige Nijl-delta in Gosen er niet was, dan was Egypteland een dorre zandvlakte geweest. De oogst was afhankelijk van hoever de Nijl buiten haar oevers trad, en ga zo maar door. Wanneer God dit eerste geestelijke gericht brengt over het diensthuis der zonde waarin een verkoren zondaar woonachtig is, dan doet Hij dat niet anders. God treft een zondaar middels dit eerste gericht in het hart van zijn bestaan. Bij Saulus van Tarsen was dit omtrent zijn vervolging van Gods volk, bij Levi de tollenaar was dit in zijn tolhuis, bij andere van Zijn discipelen in hun vissersbestaan, bij de stokbewaarder was het in zijn gevangenhuis…..en bij de rijke jongeling was het omtrent zijn vele bezittingen. Ja maar schrijver, de rijke jongeling wilde Christus toch niet volgen, merkt iemand mij zeer terecht op? Hij openbaarde toch de vruchten van een verworpeling? Ja dat is zeker waar, lezer. Maar hij kwam tot Christus om Hem te vragen wat hij doen moest opdat hij het eeuwige leven beërven zou. Christus had voor hem geen enkele waarde, om de eenvoudige reden dat hij nog met zijn eerste geestelijke man getrouwd was. Goede werken betrachten vanuit een verbroken werkverbond. Daarnaast was hij er blind voor dat wanneer een mens erft, hij daar nooit voor behoeft te werken. Nu begrijpt u misschien waarom Christus deze rijke jongeling de spiegel van zijn eerste man (heerschappij der wet) voorhield door hem de Wet te preken. Tenslotte treft Christus hem in de rivier de Nijl van zijn bestaan waar alles omdraaide, en dat waren zijn vele bezittingen die hij zeer liefhad. Christus preekte hem Zijn heerlijk Evangelie door hem te zeggen alles te verkopen en het weg te geven aan de armen, en Hem voortaan te volgen zichzelf verloochende. Moeten wij dit dan als een begin van een verlossing beschouwen? Begint God dan ook verworpelingen aanvankelijk te verlossen? Nee lezer, maar op deze wijze heeft Christus Zich van deze rijke jongeling vrijgemaakt. Nooit kon deze rijke jongeling van Hem zeggen dat Hij voor hem niet op de fluit van het Evangelie had gespeeld, want hij wilde zelf niet dansen. Nooit kon deze arme jongeling het Christus verwijten dat Hij hem niet gelijk een hen haar kiekens bijeen had willen vergaren, want hij keerde zich bedroefd heengaand van Hem af, Matth. 23:37, Luk. 13:34. Kan en moet een mens dan zelf door het geloof tot Christus gaan, zou een volgende vraag kunnen zijn? Er staat geschreven: Die in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zichzelven; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon. En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in Zijn Zoon. Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet. 1 Joh. 5:10-12. Het aanbod van genade dat door de prediking van het Evangelie tot een zondaar komt doet altijd één van de volgende twee dingen. Het verhardt een zondaar, zoals in dit geval bij de rijke jongeling, of het verbreekt de zondaar inwendig. Voor de één is deze prediking een reuke des doods ten doden, en voor de ander is het een reuke des levens ten eeuwige leven. Maar wil het een reuke des levens in uw en mijn bestaan kunnen worden, daar zullen wij ons oude zondige bestaan als een dodelijke stank voor God moeten afleggen. Niemand komt en gaat tot Christus tenzij hem dit van God de Vader geschonken wordt door de Heilige Geest, Joh. 6:37-43, en is daartoe in staat vanwege zijn geestelijke doodstaat, dan alleen hij/zij waar de zonden levend geworden zijn (Rom. 7:9), die voortgedreven wordt door een geestelijke schuldeiser en bloedwreker. Niemand smeekt om genade tenzij er een doodsvonnis boven zijn hoofd hangt, zo ook geestelijk. Daarnaast altijd onthouden dat genade en vrijspraak alleen door een Rechter in een rechthuis op grond van een wet geschonken kan worden. Wil dat geschieden daar zal de stank van het diensthuis der zonden onhoudbaar moeten worden, om te kunnen ademen in de liefelijke reuke des Evangeliums. Een mens is onder de wet of onder de genade, Rom. 6:14. Maar om hem onder de heerschappij der vrijheid en der genade te brengen, voert God de gerichten over zijn diensthuis der zonden gedurig op. Nadat de sprinkhanen in dit diensthuis alles opgevreten hebben, en er geen eten meer te vinden is, volgt het negende gericht van de duisternis. En dan tussen het negende en tiende gericht wijst God een Middel aan tot behoudenis en tot ontkoming van het dodelijk verderf dat God over het diensthuis der zonden brengen zal. “Spreekt tot de ganse vergadering van Israel, zeggende: Aan den tienden dezer maand neme een iegelijk een lam, naar de huizen der vaderen, een lam voor een huis”….lees verder in Exodus 12.

 

Hier zetten we even een punt, m’n geliefde lezer. Hier moet ik enigszins gaan separeren. Want, hoevelen zijn Christus niet gevolgd (om de broden) en hebben Hem uiteindelijk verlaten? (Joh. 6:60-67) Hoevelen vonden Zijn rede uiteindelijk niet te hard om deze langer te kunnen horen en te willen verdragen? Wil Christus ons Brood uit de hemel worden, dan moeten wij zelf geen brood tot verzadiging meer hebben, lezer. Dan moet het brood van onze ongerechtigheden en eigengerechtigheden ons niet langer kunnen smaken. Het is van tweeën één. Niemand kan immers twee heren dienen, en geen vrouw kan tegelijk twee mannen als haar heer hebben. Bij hoevelen lijkt het erop dat God een heilige twist tot verlossing is aangevangen. Zielen die geweend hebben over hun zondige bestaan, getracht hebben dit te verbeteren, gevoeld hebbende dat de toorn Gods op hen rust vanwege hun bedreven kwaad, maar geen kracht hadden om te baren of wind hebben gebaard, Jes. 26:18, Jes. 37:3. Deze zielen zijn in de kindergeboorte blijven steken, Hosea 13:13. Nooit heeft God het dodelijke tiende gericht over hun diensthuis der zonden gebracht, nooit hebben zij het Lam geslacht en van Zijn vlees gegeten. Nooit is het bloed aan hun deurposten gestreken geworden, tot behoudenis en ontkoming van het dodelijk verderf, Ezech. 36:25. Het is bij hen nooit een onhoudbare nood en een onleefbaar bestaan geworden. Nooit zijn ze gestorven aan de Gods eis tot betaling. Nooit kregen zij de schoenen aan hun voeten om uit te gaan in vrijheid, om door het water van de Rode Zee te treden en het hemelse manna in de woestijn te gaan eten. Nooit is de toorn Gods over hun zondig bestaan gestild, omdat er geen bloed over hun geweten besprenkt is geworden, Titus 1:15, 1 Tim. 1:19, Hebr. 10:22, 1 Petrus 3:21. Gods wet en hun eigen consciënties blijven hen derhalve aanklagen tot in alle eeuwigheid. Nooit hebben zij de vrede Gods ontvangen, omdat de heilige oorlog tot bevrijding en verlossing in hun zielen nimmer tot een einde werd gebracht. Nooit is de oorzaak van hun geestelijke doodstaat weggenomen geworden, door een weg van recht en gerechtigheid, Jes. 1:27. En daarom zal het tot in alle eeuwigheid oorlog met God in hun zielen blijven. Dat is nu de eeuwige rampzaligheid, lezer. Voor eeuwig oorlog voeren tegen uw Schepper en rechtvaardige Rechter. Deze strijd zult u nooit gewinnen. U zult het tot in alle eeuwigheid van God moeten verliezen, lezer. Dan zal Hij u verwijzen naar uw verdiende plaats alwaar u met het gezelschap der duivelen de vloeken zult gaan zingen vanwege de rook en pijniging die van u op zal gaan tot in alle eeuwigheid, Openb. 14:11. Daar zult u dag en nacht de eeuwige rust in Christus moeten ontberen. Een eeuwige onrust zal daar uw deel zijn. Daar zult ge een rust zoeken te vinden en nooit meer kunnen vinden. Daar zult ge de vloek van Gods heilige wet die als een zware last geestelijk op u drukt trachten te ontvlieden, maar nergens kunnen vinden. Daar zult ge een Borg voor uw zonden zoeken, maar nooit meer vinden. Och m’n geliefde lezer, dat het grote gewicht van de eeuwigheid eens op uw ziel mocht gaan drukken, en dat de schrik des Heeren u mocht brengen tot een waarachtige bekering, 2 Kor. 5:11.

 

Hoe komt het dan dat die heilige twist in veler harten ophoudt, en uiteindelijk nooit in een vrede eindigt die alle verstand te boven gaat, Rom. 5:1, zal iemand mij wellicht vragen? Hoe komt het dan dat velen de enge poort zoeken te vinden om in te gaan, en toch nooit vinden? Hoe komt het toch dat velen enkele schone paarlen vergadert hebben, en toch nooit alles verkocht hebben om die ene Parel van grote waarde op de markt van vrije genade te kunnen kopen? Hoe komt het toch dat velen wel olie hun lampen hebben, maar geen olie in hun vaten met zich mede namen waardoor hun lichten uiteindelijk langzaam doven? Hoe komt het toch dat velen in de akker van Gods Woord gegraven hebben, zelfs een Schat gevonden hebben, maar deze nooit gekocht hebben? Gij dan, hoort de gelijkenis van den zaaier. Als iemand dat Woord des Koninkrijks hoort, en niet verstaat, zo komt de boze, en rukt weg, hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene, die bij den weg bezaaid is. Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort, en dat terstond met vreugde ontvangt; Doch hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt, om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd. En die in de doornen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. Die nu in de goede aarde bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd-, de ander zestig-, en de ander dertig voud, Matth. 13:18-23.     

 

Ja lezer, het zal wat wezen als ge onder liefelijke klanken van het Evangelie gezeten heeft, en deze door allerlei redenen naast u neer heeft gelegd. Betert u dan, en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden; wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heeren, Hand. 3:19. Want, bij wie dat is geschiedt daar is het Lamme Gods geslacht, en is het bloed der verzoening gestreken geworden, en heeft hij/zij Zijn vlees mogen eten tot een eeuwige verzadiging. Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Want Mijn vlees is waarlijk Spijs, en Mijn bloed is waarlijk Drank. Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij, en Ik in hem. Gelijkerwijs Mij de levende Vader gezonden heeft, en Ik leve door den Vader; alzo die Mij eet, dezelve zal leven door Mij, Joh. 6:54-57. Waar een verkoren zondaar alzo van deze hemelse geestelijke spijze heeft mogen eten, aldaar wordt een vrederijk in verloren ziel uitgestort door de Heilige Geest, Die het uit Christus neemt en het Zijn volk verkondigt tot eeuwige zaligheid, Joh. 16:13-15. Daar vloeien de beloftenissen des Evangeliums als een zachte dauw op een de omgeploegde akker van een verloren zondaar. Daar stort Zijn verworven Geest Zijn hemelse liefde uit in uw hart, en denkt u te sterven van die haast ondraaglijke liefde. Daar wordt de moordspelonk van uw verloren bestaan voor God veranderd in een hemels paleis. Hoe geschiedt dit dan, schrijver? Namelijk, door het zaligmakende geloof in Jezus Christus. Lees hier: Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus; Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods, Rom. 5:1-2.

 

En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus, Phil. 4 vers 7. Waar het vrede is, daar is de oorlog voorbij, lezer. Daar volgt wel weer aan andere geestelijke strijd op, dat is de strijd tussen de rode draak (en zijn aanhang) en het geboren Kind dat in de ziel van een geredde zondaar geboren is geworden, Openb. 12:4-5, 1 Joh. 3:13, Joh. 15:18. ‘Welkom in de strijd’, zeiden de oudjes vroeger dan weleens. Maar alvorens deze nieuwe geestelijke strijd volgt, wordt eerst de bevrijding gevierd, lezer. En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting, Exodus 12:14. Toen ons vaderland aan het einde van de tweede wereldoorlog van het juk van Nazi-Duitsland verlost werd, was er overal feest. Iedereen was uitzinnig van blijdschap. Dit heb ik natuurlijk niet meegemaakt, (ben ik te jong voor), maar daar is genoeg materiaal van bewaard gebleven om dat te kunnen weten. De angst en vrees voor represailles was voor goed geweken, het was vrede. Och, wat was Europa verblijdt met de komst van de geallieerde strijdkrachten. Zo ook geestelijk, lezer. Dan is er feest en wordt de vlag gehesen in stad Menschziel. Daar doet Prins Immanuël Zijn intrede door Zijn verworven Geest Die voorgoed komt wonen in de harten van Zijn verkorenen. Daar wordt hij gevolgd door Zijn kapiteins genaamd, geloof, hoop en liefde. Daar ligt een zondaar verslonden in de doorboorde liefdesarmen van de Heere Jezus. Daar beweent hij zijn vergeven zonden aan de doorboorde voeten van Zijn lieve Zaligmaker. Daar is de ziel werkelijk krank van Zijn ingestorte liefde. En deze liefde drijft alle vrees uit, lezer. Daar preekte Saulus van Tarsen terstond de Christus, en ontving hij een nieuwe naam. Daar laat de Samaritaanse vrouw haar kruikje staan en roept zij, die jarenlang een verborgen zondig leven leidde, het uit in het midden van Samaria: “Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?” (Joh. 4:29). Daar verliest de verloste zondares uit Lukas 7 geheel haar vrees en treed zij binnen in het huis van een werkheilige Simon de farizeeër, en ziet zij niemand meer dan Jezus alleen. En begint zij Zijn voeten te wassen met haar tranen, en met haar haren te drogen. Dát zijn nu de liefdewerken des geloofs waar de apostel Jacobus over schrijft, Jac. 2:18-20. Daar wast en zalft de stokbewaarder al wenende de gegeselde ruggen van de apostelen van Jezus Christus, Hand. 16:22-23, Hand. 16:33, omdat hij van hetzelfde Lichaam als de apostel geworden was. Eén Heere, één geloof, één doop, Efeze 4:5. Daar verliest de bloedvloeiende vrouw haar vrees, en neemt de toevlucht door het doorbrekende zaligmakende geloof tot Christus, waarop Christus haar zalig spreekt. Daar ligt de blindgeborene aan de voeten van Christus in aanbidding, Joh. 9:38. Kijk lezer, dat is nu altijd de vrucht. Namelijk, de aanbidding. Weet u wat aanbidding is? Dat is bidden zonder woorden. Geen woorden meer weten van eeuwige dankbaarheid. Daar heeft een verloste zondaar niet alleen vrede met God, maar ook met zijn naasten. Zie daar de vervulling van de eerste en tweede tafel der wet door het volbrachte werk van Jezus Christus. Nooit kan daar meer iets tussen komen, want wie zal ons kunnen scheiden van Zijn eeuwige liefde.

 

Zo viert ons bevrijde vaderland jaarlijks op 5 Mei haar bevrijdingsdag. Mag u daar geestelijk ook van weten, lezer? Die zaak is toch in geen hoek geschied, Hand. 26:26. Was u toen ook uitzinnig van blijdschap, en hebt u toen ook wenend een lofpsalmpje Hem ter ere mogen zingen? Had u zich toen ook wel dood willen wenen aan Zijn voeten? Vroeg u zich toen ook steeds af waarom het op u gemunt was? Kon u toen ook zelfs bidden voor uw vijanden? Preekte u toen ook terstond de Christus, omdat anders eerder de stenen eerder hadden gaan spreken? Kon toen volgens u ook de gehele wereld nog zalig worden, omdat er genade was bewezen aan zo’n zondig monster als u bent, en u zoveel krediet op het reinigende Bloed van uw Zaligmaker mocht hebben? Wanneer u dat weten mag, daar kan geen leed dat meer uit uw geheugen wissen. Voor eeuwig vrij, nooit meer werken zonder enig loon onder de geselslagen van farao en zijn drijvers. Voor eeuwig in Zijn verworven vrijheid mogen wandelen op kosten van Zijn aangebrachte gerechtigheid. Voor eeuwig alles in Hem gaan erven, uit vrije gunst en goedheid. Voor eeuwig Hem prijzen zonder ophouden, want in God in geen einde te vinden, lezer. Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich, Psalm 30:6. Geliefde lezer, toen ik bij mijn tekstje van vrede en blijdschap werd bepaald, moest ik zo denken welk een vrederijk er zal wezen wanneer Israël als natie de bazuin van Gods lof eens aan de mond mocht gaan zetten. Want denk er toch welk een vrede en blijdschap er in de hemel is wanneer één zondaar zich tot God bekeert. Welk een vrede, vreugde en blijdschap zal er op aarde en in de hemel niet zijn wanneer God Zijn aardse bondsvolk aan het einde der wet zal brengen. Wanneer dit hardnekkige volk der Joden nationaal zullen gaan leven op de kosten van een vreemde aangebrachte Gerechtigheid.

 

Ik wil besluiten met een verhaal wat ik enige tijd geleden hoorde uit de mond van een schuchtere man die deze hemelse vrede Gods en uitzinnige blijdschap ook weleens heeft mogen proeven en smaken. Maar door verkeerd onderwijs durfde hij het niet als vrucht van zijn zielsverlossing te houden. Want geliefden, dezulken zijn er meer dan wij weten en voor mogelijk houden. Dit zijn verloste zielen die met een vernieuwde gevoelige dienstbaarheid bevangen zijn geworden, Gal. 5:1b. Zij hebben op de dag van hun verlossing kortelings in de vrijheid gestaan, en bezitten de zaken der woorden maar missen de woorden der zaken om zichzelf en anderen te kunnen verklaren. Maar nu is het een beroofd en geplunderd volk; zij zijn allen verstrikt in de holen, en verstoken in de gevangenhuizen; zij zijn tot een roof geworden, en er is niemand, die ze redt; tot een plundering, en niemand zegt: Geeft ze weder. Wie onder ulieden neemt zulks ter oren? Wie merkt op en hoort, wat hierna zijn zal? (Jes. 42:22-24). Dat zijn zielen die zich van hun vrijheid hebben laten ontroven door de valse leraren, door onkundige ouderlingen die zelf nergens van weten. Waardoor ze zijn wedergekeerd tot de gevangenhuizen en in de holen waaruit God ze in en door Christus zeer genadig heeft willen verlossen. Wie heeft er oog voor deze zielen, zegt den Heere? Wie haalt ze uit deze ruisende kuilen?

 

Zo ken ik een man met een eerbare levenswandel die me eens vertelde wat hem jaren geleden op de fabriek overkwam. Hij vertelde me hoe hij in een onhoudbare zielenood werd gebracht, waarop zijn gehele leven hem als een schandvlek geestelijk werd voorgesteld. God bracht hem in een geestelijk gericht, waar hij moest betalen en niet meer kon betalen. Hij kon het plekje nog aanwijzen waar hij voor God op zijn knietjes viel met een laatste noodschreeuw om redding. Waarop er metterdaad de woorden van heil en vrede in zijn ziel vielen: “De schuld uws volk heb Ik uit uw boek gedaan, ook ziet Gij geen van hunne zonde meer aan….etc.” Nooit van zijn leven zal hij vergeten met welk een kracht deze woorden in zijn hart vielen. Vooral die woorden van ‘ook ziet Gij geen van hunne zonde meer aan…’ bleven hem in zijn ziel steeds nagalmen. Hij kon niet verklaren wat daar was geschiedt, maar hij wist dat daar een hemels wonder was geschiedt en er een geestelijke last van zijn rug gevallen was. Wenend van vreugde en uitzinnige blijdschap kwam hij thuis en vertelde van dit wonder aan zijn vrouw, waarop ze beiden een psalmpje hebben mogen zingen. Hij vertelde me hoe die vrede en blijdschap, en hemelse liefde nog dagenlang bij hem bleef. Ja lezer, dat is toch wat! Daar zit je dan zomaar een zielsverlossing te beluisteren van een schuchtere ziel die (vanuit een valse leer) denkt dat er nog meer gebeuren moet wil het wel zijn voor de eeuwigheid. Natuurlijk raakt een ziel nooit uitgeleerd. Maar het ging in deze nu even om de overgang van de heerschappij der wet naar de heerschappij der genade. “Het was kerstfeest in de z’n ziel geweest maar nu moest het nog Golgotha worden”, hadden zijn onkundige ouderlingen en valse leraren hem verkondigd. Weet u wat den Heere daar bij monde van de profeet Ezechiël over zegt? Lees hier: Mensenkind! profeteer tegen de herders van Israël; profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herderen Israëls, die zichzelven weiden! zullen niet de herders de schapen weiden? Gij eet het vette, en bekleedt u met de wol, gij slacht het gemeste, maar de schapen weidt gij niet. De zwakke sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerst over hen met strengheid en met hardigheid. Alzo zijn zij verstrooid, omdat er geen herder is; en zij zijn als het wild gedierte des velds tot spijze geworden, dewijl zij verstrooid waren. Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand, die er naar vraagt, en niemand, die ze zoekt, Ezech. 34 vers 2-6.

 

Och m’n geliefde lezer, het zal toch wat wezen wanneer we een ambt in de kerk hebben bekleed waar God niet vanaf weet. Waardoor u Gods volk meer tot een last en aanstoot bent geweest dan tot nut. Ik zou niet graag in de schoenen willen wandelen van zulke onkundige onderwijzers die Gods volk niet anders dan tot een ergernis zijn geweest. Anderen de Weg wijzen die ze zelf nooit bewandeld hebben. Anderen op het bloed wijzen wat ze zelf nooit  gedronken hebben, Joh. 6:54-56. Denk er goed om dat God op de dag van Zijn wrake over hen zal toornen, en dan zullen de dag vervloeken dat ze hun ambt aanvaard hebben. Ja lezer, we zijn in een tijd gekomen dat Gods verloste volk terug gedreven wordt tot de holen en tot de gevangenhuizen waaruit God hen heeft willen, zij krijgen stenen voor broden, en diegenen die de vloek aangezegd behoorde te worden, die worden in vrijheid gepreekt. Het is ronduit verschrikkelijk! De wet wordt bij deze overtuigde zielen ten leve en niet ten dode en verdoeming gepreekt, en wanneer een ziel met bewustheid mag weten dat zijn schuld en zonden hem om Jezus wille vergeven zijn geworden dan wordt hij al spoedig door het heersende farizeïsme vervloekte en verdoemt. Ten tijde van de Avondmaalbediening gaan de honden aan en Gods kinderen blijven wenend zitten. Zij gevoelen zich wel verbonden met de Koning van die Tafel, maar kunnen geen gemeenschap hebben met de honden aan die Tafel. Want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? (2 Kor. 6:14) God zal daarom straks op een ontzaggelijke wijze in Zijn toorn en gramschap donderen en bliksemen over Neerlands kerken, en wee hen die dan niet achter het bloed van het Meerdere geslachte Paaslam geborgen. Nederland maakt zich op dergelijke wijzen rijp voor een ontzaggelijke slachting die zekerlijk komen gaat, indien wij ons van deze godsdienstige poppenkast niet hartelijk bekeren en diep in het stof voor God komen. De Ninevieten kregen te beseffen hoe zwaar zij gezondigd hadden, en konden niet meer verder. Zij vernederden zich diep in het stof voor God. En dan lezen we dat God de stad niet omkeerde. Hij wilde Ninevé Zijn genade in Christus bewijzen. Maar Nederland gaat maar door met kerkje spelen, en merkt niet op dat God zeer verre met Zijn Geest van deze gruwelen geweken is. Onlangs hoorde ik het van een behoudende dominee in het oosten des lands die een inleidend woord sprak tijdens een diakenverkiezing. Dit deed hij vanuit de volgende woorden genomen uit Hand. 6 vers 3: Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede getuigenis hebben, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid, welke wij mogen stellen over deze nodige zaak. Hiervan zei deze dominee dat dit mannen moesten zijn met een wijs verstand…etc, maar niet persé bekeerd behoefde te wezen. Och hoe hemeltergend, toch! Weet u wat dat betekend, lezer? Dat onbekeerde mensen ook vol van de Heilige Geest kunnen wezen. Moet ik nog meer noemen, of zal ik maar gaan eindigen? Maar weet wel, dat God al deze dingen straks zekerlijk zal gaan bezoeken. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus, Phil. 4 vers 7. Voor Gods verloste volk, die in dit aardse jammerdal bij tijden weleens moeten treuren van eenzaamheid en van ellende, blijft er straks een eeuwige rust, blijdschap en vreugde over. Zij zullen straks zekerlijk in mogen gaan in die plaats van hemelse vrede. Dan zullen ze voor eeuwig de bazuin aan hun lippen mogen zetten, om Zijn lof voor eeuwig te gaan bezingen. Maar de werkers der ongerechtigheid zullen straks eeuwig buiten moeten blijven. M’n geliefde medereiziger naar de eeuwigheid, bekeert u dan van uw boze wegen. Heb dan geen rust voordat ge die hemelse vrede en uitzinnige blijdschap hebt mogen smaken. Want, wie daar een voorsmaak van heeft mogen ontvangen die hunkert naar meer. Lief kind des Heeren, wanneer ge deze blijdschap en vrede hier op aarde altijd zou hebben, dan zou u gedurig de hemel op aarde hebben en van dit aardse jammerdal niet meer verlost wensen te worden. Weest dan in geen ding bezorgd, want weet toch dat uw Verlosser leeft in de hoge hemelen. Hij zit daar op de Troon naast Zijn hemelse Vader en uw Vader. Weet toch, dat ge in Hem een Vader hebt ontvangen Die altijd voor u zal blijven zorgen. Hij zal nimmer laten varen de werken Zijner handen. Hetgeen uit Zijn lippen tot u ging blijft eeuwig vast en onverbroken. Weet toch dat Hij u heeft overkleed met Zijn gerechtigheid en heiligheid. Er behoeft van u niets meer bij. Nooit meer hoeft u te werken, slechts alleen alles in Hem te beërven uit vrije gunst om niet. Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden, maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. (Psalm 37:9-11) Amen.

 

 ‘k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheen;

Uw waarheid t’ allen tijd, vermelden door mijn reen.

Ik weet, hoe ’t vast gebouw van Uwe gunstbewijzen

Naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen;

Zo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken,

Zo min zal Uwe trouw ooit wank’len of bezwijken.

 

 

DJK