Die Hij geroepen heeft
En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt, Rom. 8:30.
Betekenisvolle woorden die helaas vaak vanuit een standelijke heilsweg uitgelegd worden. Wat bedoelt ik hiermee te zeggen? Namelijk dit, de verkoren Kerk van de Heere Jezus Christus die eenmaal in en door Hem zekerlijk de zaligheid zal beërven, is door God gekend en geliefd van eeuwigheid. Verkoren door de Vader, gegeven aan de Zoon. Hoe zal ik hen onder de kinderen zetten, en hen geven dat gewenste Land? Zegt den Heere bij monde van de profeet Jeremia. Toen heeft Christus Zich bereid gesteld om hen tot een Borg en Zaligmaker te zijn. Ik draag die Heilige Wet, die Gij den sterveling zet, in het binnenste van Mijn ingewanden, Psalm 40. Naar Gods alwetendheid heeft Goddrie-enig geweten dat Zijn kroon op de schepping middels ongehoorzame hoogmoed moedwillig van Hem af zou vallen. Want Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend. Hoe heeft dit dan kunnen gebeuren, en waarom heeft God dit dan niet verhoed? is een veel gestelde vraag die velen hieraan verbinden. Geliefden, hier staat ons verstand met eerbied even stil. Want, wij kunnen en mogen niet in Gods verborgen raadsbesluiten komen. Het heeft Gode behaagt de mens te scheppen met een vrije wil. God heeft de mens geschapen in Zijn Beeld en naar Zijn gelijkenis, met een heilige natuur. Het Beeld van kennis, gerechtigheid en heiligheid. De mens was in het geloof, in de hoop en in de liefde Gods geschapen, en daarmede met Zijn Schepper verenigd. De mens was bekeerd c.q. tot God gekeerd geschapen. Al deze dingen zijn we in ons bondshoofd de eerste Adam verloren. In Rom.2:14-15 staat zo het volgende geschreven: Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, dezen, de wet niet hebbende, zijn zichzelf een wet; Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende). Naast Psalm 40, een klaar bewijs dat God de mens Zijn heilige wet heeft ingeschapen. God had de mens in de hof van Eden een proefgebod gesteld, middels de boom der kennis des goeds en des kwaads. “En de HEERE God gebood den mens, zeggende: Van alle bomen in deze hof zult gij vrijelijk eten; maar van de boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.” En de mens heeft gegeten, en hij heeft de dood moeten sterven. Was God dan de auteur van het kwade? Dat zij verre…!! Nee, maar het stond God, menselijker wijs gesproken niet in de weg. God heeft het daarom onder de zonde besloten, opdat de genade Gods in Christus Jezus juist temeer verheerlijkt en geprezen zou worden. Liet God dan de mens moedwillig vallen? Heeft Hij daar een plan voor uitgedacht? Nee, niets van dat al. Maar God heeft het wel geweten, en met alle verschuldigde eerbied gesproken, had Hij Zijn werk der verlossing in Christus van eeuwigheid alrede wel uitgedacht. Waarom dan alzo? Omdat het Gode alzo heeft behaagt. Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt? Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp te maken, het ene vat ter ere, en het andere ter onere? Rom. 9:20-21. Stop daarom met vragen stellen en redeneren, en probeer God niet te begrijpen, want daar is uw verstand veel te klein voor. Zou er een zee van oneindige Wijsheid in uw eindige kleine nietige verstandje passen, dan? Probeer daarom God alleen te bewonderen in Zijn almacht en vrijmacht.
De mens heeft het verdorven en gruwelijk verzondigd, maar God wilde Zijn kroon op de schepping in en door het nieuwe gestelde genadeverbond met de Tweede Adam aan het Hoofd, gewassen en gereinigd, geheiligd en volmaakt terug hebben. Daar had God Zelf in Christus alrede voor gezorgd. Maar opdat Zijn heilige deugden niet gekrenkt en onteert zouden worden, heeft de Vader ons hiervan het volgende geopenbaard : Ik zeide wel: Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenste land, de sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen? Maar Ik zeide: Gij zult tot Mij roepen: Mijn Vader! en gij zult van achter Mij niet afkeren, Jer. 3:19. Dit is een profetie aangaande het aardse verkoren volk Israël, maar ook aangaande het geestelijk verkoren Israël, c.q. de geestelijke Joden die eenmaal zalig zullen worden. Mag u daarbij behoren, lezer? God wilde Zijn verkorenen barmhartigheid bewijzen, maar dat kon hij niet buiten Zijn rechtvaardigheid om. Daarom schreef Luther destijds zo treffend: “wie God billijkt en rechtvaardigt en in Zijn toorn over zijn bedreven zonden, die zal God zekerlijk in Christus barmhartigheid bewijzen.” Lees de 40e stelling van Luther eens, waarin bijv. staat dat een waar berouw naar God de schuld en het vonnis mijnt. Gods heilige wet en daarmede Zijn heilige recht moest gehandhaafd blijven. Hoe dan? Door de weg van de vloekdood! Want, de ziel die zondigt zal immers de dood sterven. En daar trad Christus van eeuwigheid tussen bij de Vader, zeggende: Laat Mij die vloek wegdragen, laat Mij de ongehoorzaamheid door Mijn gehoorzaamheid wegdragen, laat Mij de kruisdood sterven, laat Mij begraven worden, opdat deze verkoren kinderen de zegen, de vrijheid en dat beloofde Land door een weg van recht en gerechtigheid zouden beërven. Daarom die liefelijke woorden uit Psalm 40, “Ik draag dien heilige Wet, dien Gij den sterveling zet, in Mijn binnenste ingewanden.” Misschien begrijpt u nu ook beter, waarom de twee stenen tafelen der Wet in de ark des verbonds gelegd moesten worden? Het wees alles heen naar het werk wat Hij in de volheid des tijds zou gaan volbrengen. Deze zaak heeft Christus Jezus dus voor de Zijnen verworven. Maar, Hij is niet alleen een Middelaar van verwerving, maar ook een Middelaar van toepassing. Het moet dus aan al die verkorenen hier in de tijd worden toegepast, geestelijk wel te verstaan, naar Rom. 6:4-8. Kijk lezer, en daar gaat de apostel hier nu heerlijk van getuigen. En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt, Rom. 8:30.
Ik schreef u alrede dat deze woorden nooit vanuit een standelijke heilsleer uitgelegd mogen worden. Waarom niet? Om de reden dat, waar God deze verworven zaak gaat toepassen in het hart van de zondaar, Hij dit doet, op het moment dat de Vader de verkoren zondaar trekt tot de geloofsgemeenschap met Zijn lieve Zoon, den Heere Jezus Christus. Gewrocht en toegepast door de onwederstandelijke werking van de Heilige Geest, die het uit Hem neemt, en het Zijn Kerk verkondigt, Joh. 16:13-15. De Vader roept en trekt de zondaar inwendig, wanneer God naar Zijn rechtvaardigheid, een volkomen betaling van die verkoren zondaar komt af te eisen. Hier wordt de gerechtigheid opgeëist in het hart van die verkoren zondaar, en heeft hij niets meer tot betalen. En moet hij sterven aan alles wat geen Jezus is. Hier gevoelt de zondaar de toorn van God over zijn bedreven kwaad, middels de doemwerking van die Heilige Wet, op zijn arme verloren ziel branden. Hier wordt de zondaar zijn onheiligheid gewaar, in het licht van Gods heiligheid. God kan geen gemeenschap hebben met de zonde, en de verkoren zondaar vergaat daar van zonden. Maar, wanneer het nu alleen de toorn was die hij op zijn ziel voelde branden, kan die zondaar nimmer voor en onder God verloren gaan. Want, de toorn van God en geestelijkheid van Zijn heilige Wet ten dode, werkt slechts een benauwdheid, maar het is de trekkende liefde des Vaders die de zondaar doet wenen voor God vanuit een onhoudbare nood. Vanuit dit berouw wordt de schuld en zijn vonnis gemijnd. Hier is verloren gaan geen benauwde zaak meer. Want, God de Vader wint hem daartoe in door Zijn trekkende liefde. Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage, Joh. 6:44. Geliefden, dit is de inwendige roeping tot de gemeenschap door het geloof met Jezus Christus. Laat u verder niets anders wijsmaken. Hoevelen zijn er niet geweest, ook in onze huidige dagen, die durven te beweren dat, de roeping daar is, wanneer de ziel in beginsel wordt overtuigd van schuld en zonden. Moet dit dan niet gekend worden? Jawel, maar hier heeft die zondaar zijn leven voor God nog niet leren verliezen. Hier is hij die verkoren zondaar dus nog niet verloren gegaan. Hier is de zondaar nog niet afgesneden van zijn oude wortel, en dus nog niet rijp om ingeënt te worden, in die Ware Wijnstok. Hier is die zondaar nog niet (geestelijk) met Jona overboord gegaan. Want, de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zaligen dat verloren was, toch? Mogen we dit nu eens concreet toepassen met een paar voorbeelden vanuit het Woord. Neem nu Zacheüs de tollenaar, lees Lukas 19. Hij klom in een wilde vijgeboom opdat hij Jezus mocht zien. Waarom? Omdat hij van Hem gehoord had, en wellicht omdat hij bedroefd was vanwege zijn vele zonden. Wat moet een mens met de Zaligmaker doen, wanneer hij geen last heeft waarvan hij verlost zoekt te worden? En wat moet Jezus gaan doen bij een ziel die geen last heeft van zonden, schuld, vloek, hel en oordeel. Aan zulk één kan Hij immers niets kwijt. Het was de trekkende liefde des Vaders die Zacheüs tot Hem deed uitgaan, en Christus houdt stil onderaan de boom waarin Zacheüs zit, en zegt tot hem: Zacheüs! haast u, en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven. En Zacheüs ontving zijn Zaligmaker met blijdschap. Waarom? Omdat hij niet kon begrijpen dat Hij nog onder zijn dak wilde inkomen. Omdat Zacheüs niet kon begrijpen dat Christus nog gemeenschap wilde hebben met zulk een verdorven zondige tollenaar. ‘Schrijver hoe weet u dit zo stellig’, vraagt wellicht iemand mij. Dat kunnen we opmaken uit de volgende woorden van de Heere Jezus. En Jezus zeide tot hem: Heden is dezen huize zaligheid geschied, nademaal ook deze een zoon van Abraham is, Lukas 19:9. Geliefde lezer, dit moet u altijd vasthouden, dat waar de zaligheid geschiedt, immer de rampzaligheid aan vooraf gaat. Waar het een zondaar wordt gered, is hij eerst geestelijk verloren gegaan. Waar een zondaar genade wordt bewezen, is hij eerst geestelijk gevonnist door de vloek- en doem die er vanuit Gods heilige Wet uitgaat. Hoe zou een Parel kunnen gaan blinken, wanneer niet wordt getoond tegenover een fluweel zwarte achtergrond, zou J.C. Philpot gezegd hebben. En daarom ontving Zacheüs, die innerlijk getrokken en geroepen was tot de geloofsgemeenschap met Christus, door de Vader, Hem met zeer grote blijdschap. En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt, Rom. 8:30.
Mag ik u nog een paar voorbeelden noemen? Ik denk bijvoorbeeld aan de 3000 pinksterlingen. Petrus verhief zijn stem, en begon tot hen te preken, en komt bij deze woorden, zeggende: Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt. Kijk lezer, middels deze woorden worden er in ene stonde 3000 pinksterlingen geestelijk voor Gods rechterstoel gedaagd. Middels deze preek wordt er geestelijk een betaling, c.q. de gerechtigheid in hun harten opgeëist. Hier wordt het vergoten bloed van Christus in hun zielen opgeëist, en hier kwam nu het recht voor de ingestorte liefde Gods in Christus. Nooit meer vergeten, lezer. Het recht komt voor de liefde. Dat wil zeggen, de toorn over de bedreven zonde komt ook voor de vergevende barmhartigheid over die zonde. Want, als zij niet hadden gezondigd, had Hij nooit aan het vloekhout behoeven te sterven. Hier wordt door God den Heilige Geest het geloof en de bekering tot God in hun harten opgeëist. Hier eist God Zijn volmaakte Beeld terug, van kennis, gerechtigheid en heiligheid. Hier worden die pinksterlingen overtuigd van zonden, omdat zij in Hem nooit hebben geloofd, en daarmede Zijn bloed onrein hebben geacht, van gerechtigheid en van oordeel, Joh. 16:6-8. Daar staan zij voor God, midden in hun oordeel. Daar kijkt God met Zijn heilige ogen in hun verdorven harten, en daar gevoelen zij dat God buiten Christus een verterend Vuur is, Bij Wien niemand wonen kan. Daar wordt een eis in hun harten gelegd waaraan zij niet kunnen voldoen. Zie daar hoe zij door de trekkende liefde des Vaders inwendig geroepen werden, gewerkt door de Heilige Geest. Vandaar hun laatste noodschreeuw om redding! En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen mannen broeders?, Hand. 2:37. Kijk lezer, hier wankelen nu 3000 zielen ten dode. In deze stonden worden zij geestelijk met Christus één plant in Zijn vloekdood, naar Rom. 6:4-5, om de reden dat zij de vloek der wet en de toorn van God, onder dewelke Christus Zijn leven aflegde, op hun zielen voelden branden, maar worden zij ook één plant met Hem in zijn opstanding, wanneer Petrus hen allen in vers 38, het enige Middel tot Behoudenis mag preken. “En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.” Zie daar hoe de Vader zondaren trekt tot de geloofsgemeenschap met Christus. Zie daar hoe de H. Geest plaats maakt, en hen door het zaligmakende geloof met hun Zaligmaker verenigd. En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt, Rom. 8:30.
Geliefden, mag ik u ten laatste de moordenaar aan het kruis naast Jezus nog noemen? Ook deze man werd overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. En toen hij hier door de H. Geest van overtuigd werd, moest hij het tegenover die andere moordenaar belijden, zeggende: “Maar de andere, antwoordende, bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.” Sommigen zeggen dan nog weleens: waar staat dat? Ik lees dat nergens? Allemaal inlegkunde…!! Dan vraag ik u, hoe wist deze moordenaar dat Christus niets onbehoorlijks had gedaan? Wie had hem dit verteld? Wie had hem hiervan overtuigd? Waarom begon die andere moordenaar ook niet van hetzelfde te getuigen, als waar hij zich van kwam te beschuldigen? Juist, lezer! Hier had Gods heilige Wet hem van overtuigd. Waar was dan die Wet? Deze man kon toch die wet niet lezen, daar aan zijn kruis hangende? Ziet u, lezer? Dat doet nu de geestelijkheid van Gods heilige Wet die een zondaar ten dode verloren doet gaan, gewerkt door God de Heilige Geest. Deze Heilige Geest die uitgaat van God de Vader en van God de Zoon. In dit geestelijke licht zag de moordenaar zijn kwaad tegenover Gods heiligheid, en kan hij voor God niet meer bestaan. Kijk lezer, zie daar de trekkende liefde des Vaders. Waarom moet dit nu altijd door de vloekdood heen? Waarom moet een ziel nu altijd verloren gaan? Anders kan God in Christus hem niet tot een Redder wezen. Een halve redder, is immers geen redder! Nee lezer, God doet geen half werk. En waar de moordenaar wordt afgesneden van zijn oude wortel, c.q. van zijn oude bestaan, daar moet hij een nieuw bestaan krijgen, en ingelijfd worden in de nieuwe Wortel des levens. Ja lezer, zo is de moordenaar de geestelijke kruis- en vloekdood met Christus alrede gestorven, aleer Christus deze zaak op aarde, in de volheid des tijds, voor Zijn verkoren volk had volbracht. Want, Zijn werken zijn immers van eeuwigheid tot eeuwigheid. De moordenaar gevoelt dat hij moet betalen, maar hij gevoelt dat hij niet kan. En dat wordt een onhoudbare nood in zijn ziel, lezer. En dan gaat de H. Geest het uit Hem nemen, en het verkondigen in de verloren ziel van die moordenaar, zeggende: “Moordenaar, wat u niet heeft tot betaling, is in Hem volkomen te vinden. Wie tot Hem komt, zal Hij geenszins uitwerpen. Komt dan, gij die vermoeid en belast zijt, en Hij zal u de eeuwige rust geven” Ja lezer, zie daar de trekkende liefde des Vaders. Vandaar de laatste noodschreeuw van die moordenaar tot Jezus: “En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn, Lukas 23:42-43.” Kijk lezer, en hier is het voor een zondaar onmogelijk om niet te drinken van dat Water des levens. Hier is het onmogelijk voor een berooide zondaar om niet geestelijk te eten van Zijn verbroken Lichaam, want Zijn Vlees is waarlijk spijs en Zijn bloed is waarlijk drank. Hier behoefde de moordenaar niets meer te doen, en werd hij door de onwederstandelijke werking van Gods lieve Geest ingelijfd in Zijn verbroken Lichaam, en werd die moordenaar een lid van dat Lichaam. Hier was de moordenaar van zijn eigen hoofd verlost, en kreeg hij een nieuw Hoofd. Namelijk, Christus Jezus, en Dien gekruist. En blijft alleen het wonder van aanbidding over in zijn ziel tot zijn lieve Borg en Zaligmaker. En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt, Rom. 8:30.
Ziet u lezer, allemaal zeer korte stondelijke bekeringen. Alzo is het de discipelen ook vergaan toen Christus hen riep tot Zijn gemeenschap. Zij waren rein om het Woord dat Hij tot hen gesproken had. Alzo is het al de Bijbelheiligen vergaan. Maar hoevelen leren tegenwoordig zo anders. Hoevelen zijn afgeweken van het zuivere Woord Gods. Zij leren dat een ziel inwendig geroepen kan zijn, zonder zaligmakende kennis te hebben aan de Heere Jezus. Ik lees dat echter nergens in Gods Woord. Wat ik wel in deze tekst lees is, dat wanneer een ziel inwendig geroepen wordt, hij daar op dat moment, in die stonde, op dat uurtje der minne door God met God in Christus gerechtvaardigd en verheerlijkt wordt. Maar tegenwoordig kunnen velen wel 10, ofwel 15 jaar in zijn ellende voor God lopen. Ze vermengen hiermee de inwendige roeping en de wedergeboorte met de toeleidende weg tot Christus, als het überhaupt een toeleidende weg tot Hem is. Want, dat zal toch tenslotte maar moeten blijken. Ja lezer, en zo houden zich duizenden zielen op de been met hun geweende tranen, met hun zoete gebeden voor God, met de psalmen waaruit ze weleens vertroost zijn geworden, met hun reformeren, met alles wat geen Jezus is. Ze erkennen wel dat het in Jezus moet komen, wil het wel zijn, maar toch menen ze al levend te zijn gemaakt, vanwege die overtuigingen der wet die hen zo hartelijk voor God deed wenen. Dit houden zij voor die inwendige roeping, en hun wedergeboorte, waarmee ze ook menen van Gods kant alrede gerechtvaardigd te zijn geworden. Kijk lezer, dit hebben die zielen niet van zichzelf, nee, maar dit is hen wijsgemaakt, door bedrieglijke leraren die in hun prediking gedurig Gods heilig recht wensen te omzeilen. Ze gaan af op hun gevoel en op hun tranen. Ze gaan af op hun kerkgang, waar ze vroeger nimmer een lust in hebben gehad. Ze gaan af op hun gebeden die ze met hete tranen hebben gebeden, die ze voorheen nimmer hebben gebeden. “Dit moet toch wel leven zijn, toch? Want een dode ziel gaat immers nooit tot God kermen!” En zo redeneren ze heimelijk nog een poosje verder. Maar ze bedriegen zich voor de nimmer eindigende eeuwigheid! Ligt er dan geen liefde in, wanneer God een ziel in het beginsel komt op te zoeken? Kan het dan nooit eens vol zijn, dat een ziel denkt te kunnen sterven? Jawel lezer, wanneer een ziel voor God in zijn schuld plat in het stof ligt gedrukt, en daar zijn zonden ligt te bewenen, kan het weleens zo zijn dat hij daar een zicht en blik krijgt op de goedertierenheden Gods over hem en zijn leven bewezen, dat hij denkt krank te zijn van liefde. Want, God is in Zijn opzoekende liefde enkel goedertierenheid. De oudjes zeiden hier vroeger weleens van dat God tiert van goedheid. Maar geliefde lezer, weet toch dat dit de liefde Gods in Christus (nog) niet is. God kan alleen Zijn Zoon in u zaligmakend openbaren nadat Hij in Zijn Goddelijke toorn de gerechtigheid in uw ziel heeft opgeëist. En waar God nu de gerechtigheid in u op komt te eisen, daar komt bij u en in u een zee van ongerechtigheid openbaar!! Kijk lezer, en alleen hier verliest de zondaar zijn bestaan voor God. Hier zakt hem geestelijk alle gronden onder voeten weg, en alleen hier zakt de zondaar door de plankenvloer van zijn zgn. bekering voor God. En wanneer er dan met een waar berouw vanbinnen beleefd wordt, vanuit een onhoudbare nood: Uw doen is rein, U vonnis gans rechtvaardig, gaat God een Middel ontsluiten in Zijn lieve Zoon, om voor u te betalen. Daar in die bange- maar ook liefelijke stonde gaat Hij voor u voldoen, hetgeen Hij in Zijn rechtvaardige toorn van u heeft geëist. Geliefden, alleen hier in deze stonde leert een ziel de wonden van Christus Jezus bewenen. Dit is het Evangelische berouw waaruit immer de Evangelische droefheid voortvloeit. Deze droefheid ligt vele malen dieper, en is vele malen bitterder dan de droefheid die gekend wordt, wanneer een ziel in beginsel overtuigd wordt hoedanig hij tegen een goedertieren God heeft gezondigd. Hoevelen zijn hier toch zo verkeerd in onderwezen geworden. Werkelijk ontzaggelijk! De opstellers van de HC hebben vanuit dezelfde leer der Schriften getracht te leren. Zij leerden de HC, en dus de verklaarde waarachtige bekering vanuit die HC, wel degelijk als een stondelijke eenheid. Ellendekennis wordt alleen daar pas gekend, en alleen daar pas doorleefd, waar een zondaar voor en onder God moet omkomen in zijn ellende. Al het andere zijn geestelijke overtuigingen, die (nog) geen overbuigingen zijn, op de toeleidende weg tot Christus. Waar de apostel het volgende van schrijft: “Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende, dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt?” Geliefde lezer, bedenk toch dat wanneer een ziel gelokt wordt, en getrokken wordt, en zijn zonden voor ogen krijgt, in het licht van die goedertierenheden Gods, en hij daarover telkens moet wenen voor God, hij nog immer vastzit aan die oude wortel. Maar schrijver, de apostel zegt toch dat deze tot de waarachtige bekering leiden? Dat is waar, lezer. Maar kunt u dat bekijken dan? Heeft u dan nog nooit gehoord van het nabijkomende werk Gods? Heeft u dan nog nimmer gehoord dat de duivel u ook kan verschijnen als een engel des lichts? U moet hieronder eens lezen wat Jonathan Edwards in zijn boek ‘Religious Affections’ heeft geschreven. Dit boek heeft Jonathan Edwards geschreven in antwoord op de geestelijke opwekking die er in zijn gemeente van Nordhampton USA is geweest. Hij tekent hier een helder onderscheid tussen schijn en zijn. Tussen een waar werk en nabijkomend werk des Geestes. Lees ook Theodorus Van der Groe en Thomas Shepard over deze zaken. Ik citeer Jonathan Edwards:
“Dominee, waarom vindt u het zo belangrijk dat we onderscheid kunnen maken tussen echt en onecht geloof?
Nu, als we hier niet in slagen, zal dat verschrikkelijke gevolgen hebben. Bijvoorbeeld:
1. Velen aanbidden God op een niet-authentieke manier. Het is gewoonweg niet echt. Deze mensen denken dat God hun aanbidding aanneemt, maar dat is niet het geval.
2. Velen worden door satan misleid over hun zielenheil. Op die manier leiden zij eeuwige schade. Soms laat satan mensen ten onrechte denken dat ze een bijzonder heilig leven leiden, terwijl zij in werkelijkheid tot de schijnheiligste mensen behoren.
3. Satan bederft het geloof van ware gelovigen. Hij vermengt hun geloof met misvormingen en verbasteringen. Bovendien brengt hij anderen in verwarring door grote moeilijkheden en verleidingen.
4. De vijanden van het christendom worden aangemoedigd wanneer zij zien dat de kerk zo ontaard en verward is.
5. Zelfs zij die het geloof een warm hart toedragen, worden misleid door valse leringen waardoor zij handlangers worden van de vijanden van het christendom. Zij berokkenen het christendom meer schade dan hen die er lijnrecht tegenover staan, terwijl ze juist menen het een dienst te bewijzen.
6. Satan brengt scheuring onder de volgelingen van Christus en zet ze tegen elkaar op.”
En op een andere plaats schrijft Edwards in ditzelfde boek :
Maar als je nu Gods vertroosting ervaart, dan mag je toch wel geloven dat het goed met je is? Zo´n gevoel komt toch niet van jezelf?
“We moeten niet denken dat al onze gevoelens en ervaringen geestelijk zijn, alleen maar omdat ze niet door ons eigen toedoen tot stand zijn gekomen. Sommige mensen proberen aan te tonen dat hun gevoelens van de Heilige Geest komen met een argument als:´Ik heb deze ervaring niet zelf tot stand gebracht. Het overkwam me gewoon, terwijl ik het helemaal niet zocht. Ik kan het ook niet zelf terug laten komen.´Dit argument is geenszins steekhoudend. Een ervaring die niet uit onszelf komt, kan immers ook van een leugengeest voort komen. Er zijn veel leugengeesten die zichzelf voordoen als engelen des lichts (2Kor.11:14). Ze kunnen de Geest van God heel overtuigend en krachtig nabootsen. Satan kan in ons werken en we kunnen zijn werk onderscheiden van de natuurlijke werking van onze eigen geest. Satan vult de gedachten van sommige mensen bijvoorbeeld met afschuwelijke godslasteringen en walgelijke ingevingen. Deze mensen weten zeker dat die godslasteringen en ingevingen niet uit hun eigen gedachten voortkomen. Ik denk dat het net zo goed in satans macht ligt om ons te vervullen met misleidende troost en vreugde. We weten zeker dat deze troost en vreugde niet uit onszelf komt. Maar dat bewijst niet dat ze van God komt! De extases en verrukkingen van sommige mensen komen niet van God, maar van satan. (Religious Affections by Jonathan Edwards)”
Geliefde lezer, doorzoek uzelf (daarom) nauw, ja, doorzoek nauw, gij volk, dat met geen lust bevangen wordt!, Zefanja 2:1….!!
Een mens is onder de dienstbaarheid der wet, of hij verkeert onder de vrijheid van het Evangelie, c.q. de genade Gods in Christus, Rom. 6:14. Hij moet dus van het zware juk der dienstbaarheid verlost worden, wil hij onder de macht der genade kunnen komen. Hoe dan? Door de weg van de kruisdood, lezer! Door geestelijk te sterven aan hetgeen God van die ziel in Zijn Wet komt te eisen. En waar God dit middels Zijn Goddelijk gericht in de ziel van een verkoren zondaar geestelijk komt op te eisen, voert Hij die verkoren zondaar met smeking en geween, Jer. 31:9. Dit is de inwendige roeping! Hier moet een zaak in de ziel opgelost worden, anders zou die zondaar verteren. Ik vond benauwdheid en droefenis, en ik was uitgeteerd, maar Gij zag op mij neder, zingt de psalmdichter. Hier wordt de verkoren zondaar tot God bekeerd. Hier gaat hij verloren, en wordt hij in Christus behouden. Hoe lang duurt dat? Nooit lang, lezer! Het verloren gaan voor God, gaat over de rug van een scheermes, op de punt van een naald, zeiden de oudjes vroeger. Als het langer zou duren, zou een zondaar voor en onder God verteren. Want, alleen Christus kon ten volle die toorn over die last der zonden wegdragen. Zijn volk gevoelt hier slechts de sprankelen van. Maar, onthoud dit wel voor uw leven! Hoe dieper de nood, hoe groter het wonder van uitkomst. Hoe schrikkelijker de hel, hoe schoner de ingestorte hemelse zaligheid. Daarom is trap en mate van deze doorleving, alleen Gode bekend. Maar, verlost is verlost, en behouden is behouden. Volbracht is volbracht, en daar behoeft dan NIETS meer bij, lezer. De mate van deze doorleving, ziet ook op mate des geloofs waarmee de ziel in Hem wordt ingelijfd. Daarom spreekt het Woord van klein, zwak, sterk en groot geloof. Maar geloof is geloof, want al had ge slechts het geloof van een mosterdzaad. Anderzijds ook niet vergeten, dat een piepklein mosterdzaad ook uitgroeit tot een grote boom waarin de vogelen zich nestelen, Matth. 13:32. Het gezaaide zaad des geloofs, wat niet opwast, is misschien een tijd- of wondergeloof, maar is dus geen zaligmakend geloof, lezer. Geliefden, die Hij inwendig hier op aarde in volheid des tijds, in dat uurtje der minne, die heeft Hij in Zijn lieve Zoon gerechtvaardigd, en die Hij heeft gerechtvaardigd, die heeft Hij ook in Christus Jezus verheerlijkt. Schrijver, hoe kan ik weten of door God waarachtig tot bekering ben gekomen? Geliefde lezer, waar dat in uw leven in gebeurd, daar was u niet meer op aarde, maar kreeg u die hemelse heerlijkheid in uw arme verloren zieltje ingestort. Daar werd dat Kindeke Jezus in de beestenstal van uw vervloekte ziel geboren. Daar werd Hij uw zegen. Daar begon Hij te schitteren, en werd uw arme donkere ziel, een hemels paleis. Daar wilde Hij van vrede en zaligheid tot u spreken, waar u het niet meer waardig was. Daar hoorde u de engelen zingen, en zong u zachtjes al wenende mee: ‘waarom was het op mij gemunt, daar er zoveel gaan verloren. En dat voor mij, voor zo één als ik ben.’ Daar zag u door het geloof uw lieve Koning in al Zijn glorie. Daar zag u die lieve bloed-Bruidegom, Die Zich niet schaamde u Zijn broeder te noemen, Die voor u ter helle is nedergedaald, Die voor u doornageld is geworden, Die voor u gegeseld is geworden. Wie zou dit wonder van genade klein kunnen krijgen, wie zou het kunnen vatten? Wie het kan vatten, heeft het nog nimmer beleefd, lezer! Want, hier zijn onze woorden te arm. Wie zou het ooit uit kunnen schilderen wat Hij heeft verworven, maar ook uit vrije genade heeft toe willen passen, aan een volk dat naar Hem nimmer vraagde, en Hem nog nooit heeft gezocht. Geliefde lezer, wanneer u hier kennis aan mag hebben, weest dan blijde met mij, en verheug u in Uw Koning. Maar geliefde lezer, wanneer u hier nog meent buiten te staan, smeek dan of God het u ook zou willen schenken, uit vrije genade om niet, alvorens u straks voor eeuwig buiten zult moeten staan. Want, nog is het genadetijd. Nog is daar het heden der genade. Nog reinigt het bloed van Jezus van alle zonden. Amen
D.J. Kleen