De tien maagden
Artikel in pdf : klik hier
De gelijkenis van de tien maagden
Mattheus 25 : 1-13
“Alsdan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, welke haar lampen namen, en gingen uit, den Bruidegom tegemoet…”
Geliefde lezer, het was al geruime tijd onze begeerte om deze gelijkenis, met Gods’ hulp, eens een weinig te willen overdenken. Een gelijkenis, lezer, welke een aardse inkleding is van een hemelse gedachte. Een hemelse gedachte van Hem en uit Hem tot wie alle dingen zijn, en ingekleed door Hem die de eeuwige Wijsheid Gods’ Zelve was, voor hen die enkel duisternis waren en geen enkel licht in zichzelf hadden. God uit God, en Licht uit Licht, van eeuwigheid tot eeuwigheid, geliefde lezer. Zoals u misschien weet sprak Christus middels gelijkenissen, om Zich verborgen te houden voor de wijzen en de verstandigen tot hun eeuwig oordeel(Joh. 9:39-41), opdat zij zich niet tot Hem zouden bekeren en genade over hun zonden zouden ontvangen, en Zich tegelijkertijd van heil, troost en vrede te openbaren aan Zijn verkoren volk. (Markus 4:9-13) Mocht u hier uw vloek, uw doem, uw hel en uw oordeel eens in lezen, geliefde lezer. Want dan zou het vanbinnen in uw arme verloren vervloekte ziel voor God gaan schreeuwen: “Voor mijn ziel is dat verborgen Woord Gods’ nog nimmer geopenbaard geworden, voor mij is Hij tot op heden nog immer een grote verborgenheid gebleven, omdat ik nimmer begerig was om naar Zijn gepredikte Woorden te willen horen, wee oh wee daarom toch mijner….” Tot zulk één zou God in Christus nog wat kunnen en willen spreken, en aan zulk één zou Hij nog wat kwijt kunnen, indien het naar Zijn eeuwige verborgen Raad kan bestaan. Nu kunnen en mogen wij niets met die verborgen Raad des Vredes, dan alleen dat het voor Gods’ uitverkoren volk, van achteren bezien, een eeuwig onuitsprekelijk wonder is en was, dat zij besloten lagen onder het zegel van deze eeuwige verkiezing. Ons is echter wél Zijn geopenbaarde wil geopenbaard, welke ons predikt dat wij ons dienen te bekeren, en vruchten dienen voort te brengen der bekering waardig.
Zoekt eerst het Koninkrijk der Hemelen, en alle dingen zullen u worden toegeworpen.
En ook in Mattheus 13:9-11 staat er geschreven :
“Wie oren heeft om te horen, die hore. En de discipelen tot Hem komende, zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen door gelijkenissen? En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen, die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen;”
Kanttekening SV : “wie oren heeft”
Dat is, die van God de geest des verstands ontvangen heeft, lette hierop met aandacht
Maar geliefde lezer, wie heeft nu oren om te horen? Oren om te horen hetgeen Hij heeft te zeggen tot onderwijs, bestraffing, vermaning, stichting, troost, zegen, heil, zaligheid en vrede. Namelijk, dat volk dat in het uur hunner rechtvaardigmaking door het zaligmakende geloof, hun oren door God tot God doorboord zijn geworden, en hun geestes- en zielenogen zijn geopend geworden, middels de onwederstandelijke levendmakende werking van Gods’ Heilige Geest, die het Bloed van Christus toepast aan de harten van Zijn volk in het uur der minne van hun wedergeboorte.
En geliefde lezer, wie is nu machtig en bekwaam om deze gelijkenissen uit te leggen, dan die mens die door dat goddelijke Licht beschenen is geworden en Wijsheid van God bekomen heeft. De apostel Paulus betuigde het immers ook van zichzelf in zijn tweede brief aan de gemeente van Korinthe, schrijvende : “Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God;”(2 Kor. 3:5)
Hier kan ik alleen maar AMEN op zeggen, geliefde lezer. Want ook ik weet niets van mezelf, en ook mijn hart en ook mijn verstand is niets anders dan een donkere en duistere moord- spelonk en een stinkende beestenstal. Maar lezer, nu roept God bij tijden nog mannen, van nature even slecht als anderen, welke rein geworden zijn krachtens toerekening van het toegepaste reinigende bloed van Jezus Christus aan hun verdorven zielen, om dat Goddelijke Woord te gaan verklaren, te gaan leren, te gaan prediken en te gaan proclameren, dat is : bekend maken, opdat de zondaren zich nog tot Hem zouden bekeren. Mannen die in Hem, volkomen rechtvaardig zijn voor God. Mannen die in Hem die heilige onfeilbare Wet volbracht hebben. Mannen die gestorven zijn aan de Wet der Wet, opdat zij Gode in Christus leven zouden(Gal.2:19-20). Mannen die aan hun eigen wijsheden, geestelijk gestorven zijn, omdat zij de Wijsheid Gods’ in Christus, uit vrije genade ontvangen hebben, en door God afgezonderd en bekwaamt zijn geworden tot dat grote ontzaggelijke voorname werk. Mannen die in de bressen moeten staan, en deel mogen/moeten nemen aan de goede strijd des geloofs, doch in zichzelf nimmer goede strijders zijn, maar in Hem echter volmaakte strijders zijn. Mannen die God de opdracht geeft hun brood uit te werpen op de wateren van vrije genade, om het na vele dagen tot Zijn eeuwige eer, glorie en heerlijkheid te mogen vinden(Pred. 11:1). Mannen die niet meer zijn dan een vuile goot waardoor en waarlangs bij tijden dat levende Water mag stromen. Dat levende Water, hetwelk het gestorte Bloed van Christus Jezus en dien gekruisigd, is, dat slechten wijsheid leert, dat blinden de ogen opent, dat lammen en kreupelen doet opstaan, dat armen met Zijn goederen vervult en rijken ledig doet wederkeren, dat Bloed dat reinigt de zonden van hen die zich als een uitgewerkte verloren goddeloze zondaar hebben leren kennen.
“Alsdan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, welke haar lampen namen, en gingen uit, den Bruidegom tegemoet…”
Christus sprak zo vaak van het Koninkrijk der hemelen dat gelijk was aan een koopman van schone paarlen, gelijk was aan een wijze- en een dwaze bouwer, gelijk was aan iemand die een schat vond in een akker, gelijk was aan een zaaier die uitging om te zaaien, gelijk was aan een zuurdesem in een brood, gelijk was aan een heer die zijn dienstknechten enkele talenten gaf, gelijk was aan een vader met twee zonen, en in deze gelijkenis wordt dat Koninkrijk der hemelen vergeleken met tien maagden, waarvan er vijf wijs waren en vijf dwaas. Het Koninkrijk der hemelen wordt door Christus met beeldende woorden ingekleed, om aan te geven hoedanig de Heilige Geest werkt in zondaarsharten, om uit te beelden welk een schat er in Hem, van eeuwige waardij te vinden is, om af te schilderen hoedanig het snode van het kostelijke gescheiden zal worden, om aan te geven hoe het de mens zal vergaan als Hij eenmaal terug zal komen op de wolken, wanneer het koren van het kaf gescheiden zal worden, eeuwig wel of eeuwig wee, geliefde lezer. En daarom altijd een vergelijkend beeld met twee kanten. De Heere Jezus predikte hiermede altijd twee wegen, de brede weg welke leidt tot het eeuwige verderf, en de smalle weg welke leidt tot de eeuwige zaligheid. Daarom was het Goddelijke Woord wat uit Zijn lippen kwam, immer dat scherpsnijdende en tweesnijdende zwaard, waar ook de apostel in zijn zendbrief aan de Hebreen over schrijft, ons tot lering : “Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel, en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten.” (Hebreen 4:12) Kwam dit niet zeer scherp openbaar middels Zijn spreken door gelijkenissen?
De profeet Jeremia omschrijft dat Goddelijke Woord, als volgt : “Is Mijn woord niet alzo, als een vuur? spreekt de HEERE, en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat?” (Jer.23:29) Mag u dit alzo kennen, geliefde lezer? Is dit nu ook uw ervaring? Heeft die Goddelijke kracht die er van dit Woord uit gaat, u geestelijk ook al vermorzeld? Nee, zegt u! Wel, dan moet ik het u aanzeggen, dat u waarschijnlijk nog nimmer iets van dat Goddelijke Woord heeft verstaan. Want als dit Goddelijke getuigenis u er nog nimmer heeft buiten geplaatst, dan zult u ook nimmer middels dat zelfde Woord, worden binnen gesloten. De oudjes zeiden het vroeger nog wel eens : “Wie Gods Woord leest zoals het is, valt er voor eeuwig mee in de verdoemenis.” Gedenk daartoe ook de prediking van de profeet Jona aan de stad Ninevé. Welke inhoud had die prediking? Wel, het was een prediking van : “Hel, vloek en donder !!” Een geestelijk en zeer zuiver beeld van de geestelijke bediening der Wet ten dode, welke een ziel immer ontdekt, ontkleed en van alles ontledigt. Waarop de Ninevieten in het stof kwamen voor God, berouw hebbende over hun zonden, en God smekende om genade en vergeving van hun zonden. Kijk lezer, en nu ligt er in het ware berouw immer ‘een mijnen van de schuld’ en ‘een mijnen van het vonnis’, waarmee de zondaar het voor God uitweent, innerlijk gevoelende : “Verloren, verloren, voor eeuwig verloren…” Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig!” Maar Heere, gedenk nog mijner dat ik zo gezondigd heb….” Kijk, en met deze laatste noodschreeuw gaat de zondaar verloren, en valt hij in de Liefdesarmen van de Heere Jezus, geliefde lezer. En dáár hebben de Ninevieten die tot bekering kwamen, nu wat van leren kennen, geliefden. Mag ik dat nu tussendoor eens vragen? Hoe staat dat nu in uw en mijn leven, lezer? ‘Maar schrijver’, zult mij vragen, ‘zullen er dan velen zalig worden?’ Dan moet ik het u eerlijk zeggen, met de woorden van de Heere Jezus : Wat gaat het u aan, lezer!! “Strijdt gij om in te gaan door de enge poort; want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen”(Luk. 13:34) — waren woorden van de Leraar der leraren!!
En wie zijn het nu die door die enge poort zijn in gegaan, en wie zijn het nu die straks eeuwig zalig zullen worden, en hoe weet ik nu of ik daarbij behoor, zijn de vragen van iemand met een ongerust geweten, van iemand die wel eens een kneep in zijn consciëntie heeft gehad, van iemand met een ontwaakte ziel, van iemand die de aardse rust is opgezegd, van iemand die zijn schuld- en doodsbrief thuis heeft gekregen, van iemand die er gedurig over tobt hoe en in welke weg hij nu Gods’ kind moet worden en God zijn Vader. Welnu, dát predikt Christus ons nu juist middels de gelijkenissen. Maar wie is nu machtig om bij God vandaan deze gelijkenissen recht en zuiver, met name vanuit de brieven der apostelen, te mogen verklaren. “Verstaat gij ook hetgeen gij leest?” vroeg Fillipus aan de kamerling uit Candacé. “Hoe zou ik kunnen, indien ik geen uitlegger heb…!”— was het eerlijke antwoord van die moorman aan Fillipus. Hoe zou een mens de verborgenheden Gods kunnen verstaan indien ze hem niet bijbels verklaart worden. Zelfs de discipelen van Christus vroegen Hem wat toch de gelijkenis van het zaad betekende. En om nu deze gelijkenissen recht, zuiver en bijbels te verstaan, dienen wij Gods’ Woord met Gods’ Woord te gaan verklaren, en dan met name uit de zendbrieven van de apostelen. Want hoe en waarom zijn deze zendbrieven namelijk geschreven en tot stand gekomen? Namelijk vanuit de nood, geliefde lezer! Eigenlijk net zoals de synode van Dordrecht in anno 1618-1619 destijds tot stand kwam, tegen de remonstranten. Er kwamen dwaalleraren in de gemeenten van klein-Azië, gestuurd door de vorst der duisternis, die andere dingen verkondigden dan de apostelen van Christus Jezus hen gepredikt hadden. Denk bijv. aan de Judaïsten in de gemeente van Galatië. De dwaalleraren in de gemeente van Kollosse, enzovoorts.
Kijk, en toen voelden de apostelen zich genoodzaakt en geroepen de zuivere leer van Jezus Christus, welke inhoud : ‘de rechtvaardiging van de goddeloze door het zaligmakende geloof in Jezus Christus’, die zij zelf van Hem gehoord hadden en waar zij dus zelf levende getuigen van zijn geweest, en waar zij allen zelf bevindelijke kennis in hun harten van omdroegen, te moeten gaan verdedigen als vechtende en strijdbare helden en leeuwen voor de Waarheid, middels de zendbrieven, opdat de gemeenten konden lezen en herlezen wat deze leer nu inhield. En vanuit deze zendbrieven kunnen wij nu leren en lezen, hoe en wanneer een ziel gerechtvaardigd en wedergeboren is geworden middels het zaligmakende geloof, en dan wel met name vanuit de zendbrieven van de apostel Paulus aan de Galaten en aan de Romeinen. En al deze zaken van het allergrootste gewicht en belang vinden we terug in de gelijkenissen van Christus. Hierom mogen wij die gelijkenissen nooit zomaar naar ons eigen inzicht en goeddunken gaan verklaren, indien wij de inhoud van de zendbrieven der apostelen niet recht kennen, weten of verstaan. Want het zijn namelijk deze mannen geweest die met bijzonder veel helder en zuiver Geesteslicht beschenen zijn geworden. Hier over staat geschreven : “Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften, (die van Hem getuigden,) zouden verstaan” (Lukas 24:45) Geliefde lezer, ik hoop zo van harte dat u er nu eens een weinig van overtuigd bent geworden, waarom het zo belangrijk is dat wij de zendbrieven der apostelen nooit voorbij zullen mogen gaan, en zonder deze brieven Gods’ Woord nooit recht zullen verstaan. En dit is eigenlijk meteen ook de verklaring waarom er zoveel dwaalleringen onder ons heersen, misschien wel zonder dat u daar ooit erg in heeft gehad, noch minder acht op heeft geslagen. Wij zullen dan nu gaan trachten om, met de hulpe des Heere, deze gelijkenis, kon en mocht het zijn, op een eenvoudige wijze te willen gaan verklaren.
“Alsdan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, welke haar lampen namen, en gingen uit, den Bruidegom tegemoet…”
De Leraar der leraren noemt hier het beeld van een maagd, welk duidt op reinheid en kuisheid. Een beeld van heiligheid, gereinigd van zonden. Een beeld van Gods volk in de Hemel zingende van Gods lof, eer en glorie. Een beeld van de Godzaligheid, die daar is in het Bloed van Jezus Christus, naar het nieuwe geboren Leven uit en door Hem. Christus schildert ons hier dus een beeld voor van tien zielen voor de eeuwigheid, welke alle tien een dus een gestaltenis omdroegen van Godzaligheid. Aan de buitenkant bij alle tien hetzelfde.
“En zij namen hun lampen…”, deze lampen zagen op het geloof in hun Bruidegom, en de liefde die zij allen tot Hem koesterden. Wat voor soort geloof, horen we later nog. Deze lampen werden echter gevoed met olie, liefdesolie om die lampen brandende te houden. En deze olie is nu eigenlijk hetzelfde beeld als het gestrooide zaad des Woords, wat in hun aller harten gezaaid was geworden. Denk hierbij aan de uitleg van de gelijkenis van de Zaaier. Het zaad wat in de harten van die wijze maagden gestrooid was geworden, was gaan sterven, 1Kor.15:36, Gal.2:19-20, Rom. 7:4-6, Rom.6:7-8, waardoor het ging leven, vanuit het vernieuwde leven in Christus Jezus, door het geloof in Hem.
Dit zaad kon daardoor ook gaan kiemen, en begon de diepte in te groeien om zich wortelen in de goede aarde, waarna het ook mocht opwassen, groeien en vrucht mocht dragen. Maar blijkbaar was dit bij die dwaze maagden nimmer gebeurd, want, zo staat er dan geschreven, de wijze maagden namen olie mee in hun vaten, maar de dwazen niet. Kennelijk achtten deze dwaze maagden het niet nodig om met olie in hun vaten op reis te gaan, de Bruidegom tegemoet te treden. Wat betekent dit, geliefde lezer. Namelijk dit! Het zaad des Woords wat in hun harten was gevallen, was nimmer in de goede aarde gevallen. Het was wellicht gevallen, op de rotsachtige plaatsen, tussen de doornen en distelen, hetgeen zag op een tijdgeloof en een wondergeloof. Want zij hadden wel degelijk geloof. Want dit was namelijk het beeld van de olie en hun lampen. Echter het zaad des Woords (Christus) was nimmer in hun harten gestorven, waardoor dit gezaaide zaad ging verrotten, verdorren. Het zaad in hun hart heeft geprobeerd te groeien, maar het kon niet, vanwege dat het verstikt werd en nimmer wortel schoot. Dit ziet dus op de olie in hun lampen, die maar kortelings hebben geschenen. Hun lampen gingen uit, vanwege het gebrek aan olie in hun vaten, geliefde lezer. Wel geloof in het hoofd, maar niet in het hart.
De olie in de vaten, is het beeld van het zaligmakende geloof in de Heere Jezus Christus en de inwoning van de Geest der vrijheid, welke immer alleen van het volbrachte werk van Christus, uitgaat, Johannes 16:13-15, Rom. 8:9, Gal. 4:6, en de vaten zijn het beeld van het menselijke onsterfelijke stenen hart/ziel, waarmee wij in Adam geboren zijn geworden, en waarmee wij van nature immer tot God uitroepen : “Wijk maar van mij, want aan de kennis van Uw wegen heb ik geen lust…(Job 21:14)” En al deze tien maagden hadden dus het zelfde verdorven zondige hart voor God, alle tien hadden zij een vat, welke alleen maar uitging tot de zonden en verderfelijkheden dezer wereld. Een hart wat liever naar de hel gaat, als naar de hemel, geliefde lezer. Liever naar de eeuwige rampzaligheid op uw tong kauwen van de helse pijnen en verdriet, dan voor eeuwig verslonden te mogen liggen in Liefde aan de voeten van de Heere Jezus. Dit is nu ons aller beeld van nature, lezer? Heeft u dit al eens geestelijk zo mogen aanschouwen? En wat heeft het u en mij dan gebracht? Want daar moeten we altijd maar op letten. Nooit alleen maar kijken naar een beginnend besef van eeuwigheid, sterven is God ontmoeten… Want dit besef hadden die dwaze maagden namelijk ook. Maar, wat heeft het hen gebaard? Niets, helemaal niets. Want zo staat er geschreven : “En die dwaas waren namen geen olie in hun vaten…” Hier moet u nu eens poosje bij stil proberen te staan. Wat zou dit nu betekenen?? Waarom namen die wijze maagden nu wel olie mee, en die dwaze maagden niet??? Wel, heel eenvoudig, geliefde lezer. Het nemen van de olie in hun vaten, zag op het verkrijgen van dat zaligmakende geloof in Hem, uit vrije genade om niet. Deze dwaze maagden hebben nimmer op de markt van vrije genade hun olie gekocht, zonder prijs en zonder geld. Zij achten dit namelijk niet nodig, geliefde lezer. Want zonder die olie van vrije genade, ging het volgens hun namelijk ook wel. Ontzaggelijk, geliefde lezer!! Nimmer geweest op die markt van vrije genade, om daar die liefelijke nodiging te horen, uit de kelen van die verkopers : “O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!” (Jes. 55:1)
Want, wanneer krijgt een ziel dan deel en kennis aan die olie in de vaten, geliefde lezer? Wanneer wordt nu die olie uitgestort in zijn verdorven verloren helwaardige zondaars hart? Wel, dan moeten we de o.a. de Galaten- en de Romeinenbrief van Paulus gaan lezen, maar ook gaan opmerken wat Christus hier Zelf over heeft gezegd. En wat lezen we daar dan, aangaande dat geloof in Hem : “Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.”(Joh. 6:54) (1Joh.5:1-13) Ik geef u de volgende Schriftgedeelten, ter overdenking:
1. Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus;(Rom. 5:1)
2. Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven;(Rom. 6:7-8)
3. Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.(Gal. 2:19-20)
4. Doch eer het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden. Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. Maar als het geloof gekomen is, zo zijn wij niet meer onder den tuchtmeester.(Gal. 3:23-25)
‘Wel schrijver’, zult u mij misschien opmerken, ‘ik geloof dat ik nu begin te begrijpen dat het geloof, rechtvaardigend van karakter is, én dat een ziel geestelijk dient te eten van Zijn verbroken Lichaam, wil het wel zijn voor de eeuwigheid. Nooit kan een ziel in Hem geloven zolang hij nog onder de doem en tucht der Wet verkeerd. Daarnaast lees ik in Rom. 6:7 “Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonden.” Kunt u mij dat een weinig nader verklaren, schrijver.’ Heel graag, lezer! Maar dan moeten we beginnen bij Rom. 7:1-6, waarin Paulus ons heel eenvoudig leert, dat een vrouw in Israel pas weer mag hertrouwen, indien haar eerste man is gestorven. Dit voorbeeld grijpt Paulus aan, om de christenen in Rome destijds te onderwijzen, dat een ziel pas de bruid van Christus kan zijn, wanneer die ziel aan haar eerste man, de Wet in Adam, is gestorven. Hoe dan, schrijver…”? Wel geliefden, door de kruisdood met Hem te sterven onder die doem- en vloekeis van Gods heilige Wet(Gal. 2:19), in het dodelijkst tijdsgewricht(Ps. 116) , wanneer de zondaar getrokken is geworden voor dat heilige Goddelijk Recht des Vaders, middels Zijn trekkende liefde, Joh.6:44. Hier staat een zondaar volkomen schuldig jegens dat heilige Goddelijke Recht, en heeft niets meer tot betaling. God eist Zijn beeld terug, waarmee Hij die zondaar volmaakt in adam heeft geschapen. De zondaar wordt hiermee terug geleid in Adam, en krijgt het met David in psalm 51 te bewenen en te belijden : “ Het is niet alleen dit kwaad wat roept om straf, maar ‘k ben in ongerechtigheid geboren, uw doen is rein u vonnis gans rechtvaardig..”
Want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad;
Mijn zonde zie ‘k mij steeds voor ogen zweven.
‘k Heb tegen U, ja U alleen, misdreven.
Uw wil en wet, hoe heilig, stout versmaad,
Ik heb gedaan, wat kwaad was in Uw oog;
Dies ben ik, HEER’, Uw gramschap dubbel waardig!
‘k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog.
Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig.
’t Is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf;
Neen, ‘k ben in ongerechtigheid geboren.
Mijn zonde maakt mij ’t voorwerp van Uw toren,
Reeds van het uur van mijn ontvang’nis af.
Zie, Gij hebt lust tot waarheid in ’t gemoed;
Gij, HEER’, Die weet, al wat ik beb misdreven;
Gij, die mijn geest met wijsheid hadt gevoed,
En in mijn ziel Uw Godd’lijk licht gegeven.
In dit berouw en in deze droefheid over zijn zonden, en in dit liefelijke wenen tot en naar God, mijnt de zondaar zijn schuld, straf, vonnis en oordeel, en gaat de zondaar verloren in een weg van Gods’ heilig Recht, als in een punt des tijds, en in dat oordeel vangt Christus hem op, in Zijn liefdesarmen middels de uitlatingen van de beloften Zijn heerlijk evangelie. Deze beloften mogen dan worden geloofd en heerlijk worden aangenomen door het zaligmakende geloof in Hem, en door dit geloof wordt de zondaar ingelijfd in Zijn verbroken Lichaam tot levendmaking en wedergeboorte, en blijft er in het hart van die gerechtvaardigde en geheiligde zondaar niet anders dan het wonder van aanbidding over tot Hem. Want het zaligmakende geloof in Hem, is altijd werkende door de liefde Gods in Christus. Lezer, begrijpt u nu een beetje waarom dat verloren gaan geen bange en vreselijke zaak is….?? Nee, God wint Zijn volk hier voor in door de trekkende liefde des Vaders. Waarom schrijf ik dit? Omdat, er nogal eens mensen zijn die dat lieve zoete recht Gods’ des Vaders vaak zo afschilderen als een zeer bang en schrikkelijk recht. Nee lezer, Gods’ heilig recht is een lief recht, lezer. Al hoewel het waar is en blijft, dat Jona het banger had boven en in de golven, als onder de golven. Bankroet gaan is een bangere zaak, dan eenmaal bankroet zijn. Verloren gaan door recht is een veel bangere zaak, dan verloren door recht te zijn, geliefde lezer. Als dit niet waar was, dan kon God in Christus geen eeuwig wonder van genade bewijzen aan het verdorven goddeloze hart van de zondaar. Want er staat geschreven : “Zo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden.”
Kijk lezer, en hier hebben die vijf dwaze maagden nimmer deel aan gekregen. Nimmer gestorven aan hun eerste man, Rom. 6:7, Rom. 7:4, waardoor ze ook nimmer op rechtsgronden konden trouwen met hun tweede Man. Nimmer aan de wet der wet gestorven, opdat ze Gode in Christus leven zouden, Gal. 2:19-20. Immer onder de bewaring van de tucht der Wet gebleven, en hierdoor ook immer besloten geweest tot op het geloof, Gal. 3:23-25. Nimmer in Hem hebben kunnen geloven, vanwege hun onvermogen en hun onwil. Want zo staat er geschreven : “Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen geen olie met zich…” Dat zal toch wat wezen lezer, als dit van ons ook gezegd moest worden. Deze dwaze maagden dachten dat ze zonder de olie in hun vaten ook eenmaal wel in konden gaan.
En dan staat er : Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig, en vielen in slaap.
Kanttekening SV bij : ‘allen sluimerig’
Dat is : Namelijk zowel de wijzen als de dwazen. Want ook de ware gelovigen sluimeren wel somtijds, doch hun geloof en liefde worden daarna wederom wakker.
Dat is nu een kenmerk van het ware zaligmakende geloof in Hem, lezer. Dit geloof in Hem, en deze liefde tot Hem gaat altijd weer branden als het Voorwerp van dat zaligmakende geloof in aantocht is. Terwijl ik dit schrijf moet ik denken aan twee mannen op weg naar het plaatsje Emmaus, welke ook sluimerden. Zij sluimerden van vertwijfelingen, vanwege alle dingen die gebeurd waren, die zij niet konden verklaren. Totdat daar zich een Man bij hen voegde, die hun innerlijke nood en vertwijfelingen kende, en Hij hen de Schriften van Mozes en de profeten ging verklaren, aangaande hetgeen er geschreven stond van de Christus der Schriften. “Moest de Christus niet alzo lijden, verbrijzeld worden, en sterven…?”, sprak Hij zeer liefelijk doch vermanend en vertroostend tot hen. “Heeft Jesaja in zijn 53e hoofdstuk hier niet zeer helder over geprofeteerd. En nu is het gebeurd, en nu verstaan jullie het niet. Nu is Zijn Lichaam verbroken geworden, en nu bewondert u dit wonder van genade, bewezen aan Zijn lieve volk, nog niet….??” Maar toen zij Hem dwongen om met hen in hun huis te gaan, brak Hij het brood, en vielen de schellen van hun ogen, en mochten zij het wonder bij vernieuwing bewonderen, hetgeen ook aan hun verdorven goddeloze zielen toegepast was geworden. Deze Emmausgangers waren nu werkelijk, dwaze wijze maagden. Wijs in God, maar dwaas, onwetend en onkundig in zichzelf, lezer. En daarom lezer, Gods’ volk moet verklaard worden!! Want, zo zeiden zij later hierover: “Waren onze harten niet brandende in ons, toen Hij met ons sprak…?” En zo nu ook precies hetzelfde aangaande de wijze maagden in deze gelijkenis, geliefde lezer. Want, zo staat er dan geschreven : “En ter middernacht geschiedde een geroep: Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet! Toen stonden al die maagden op, en bereidden haar lampen.”
Kijk lezer, al waar die hemelse Bruidegom Zijn voetstappen zet, daar druipt het al van vet. Als Hij in aantocht is, dan wordt het zaligmakende geloof van Gods volk weer aangewakkerd, bemoedigd en versterkt. Want door dit geloof zijn ze immers met Hem verenigd geworden, middels inlijving. Wat schreef Salomo ook al weer over die hemelse Bruidegom in zijn Hooglied?? “Mijn liefste is gelijk een bundeltje mirre, dat vernacht tussen mijn borsten…!” Hetgeen geestelijk betekent, dat het bundeltje mirre, gehuld in was, ging smelten tussen de borsten van de bruid, wanneer de Bruidegom in aantocht was. Een oosters beeld, lezer. Om ons de liefde en het geloof in die Bruidegom een weinig meer te verduidelijken. Destijds in het Midden Oosten sierde de bruid zich vaak op voor haar bruidegom, met zo’n bundeltje mirre. En wanneer dan haar bruidegom in aantocht was, dan ging het hart van de bruid sneller kloppen, vanwege de liefde die zij jegens haar bruidegom koesterde. Dit sneller kloppen van haar hart, gaf een temperatuursverhoging rond haar hartstreek, bij en rond haar boezem, waardoor de was welke om de mirre gehuld was, ging smelten, en de liefelijke reuke van de mirre zich langzaam maar zeker over haar gehele lichaam verspreidde. Wat een prachtig en treffend beeld uit Salomo’s Hooglied, lezer…
Psalm 133:2 – berijmd
Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen, Als d’ olie, die, van Arons hoofd gedropen,
Zijn baard en klederzoom doortrekt; Z’ is als de dauw, die Hermons kruin bedekt,
Die Sions top met vruchtbaar vocht besproeit, En op zijn bergen nedervloeit.
Dan lezen we verder in het 8e en het 9e vers:
“En de dwazen zeiden tot de wijzen: Geeft ons van uw olie; want onze lampen gaan uit.
Doch de wijzen antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkopers, en koopt voor uzelven.”
Psalm 49 : 2-3 (ber.)
Wat zou mij toch doen vrezen in een tijd, Waarin het kwaad, het onrecht mij bestrijdt, Als ik omringd, benauwd ben door ’t geweld; Dat in mijn val zijn hoogst genoegen stelt? Wat hem betreft, die op zijn schat betrouwt, En al zijn roem op groten rijkdom bouwt, Zijn schat behoudt zijn broeder niet in ’t leven; Hij kan daarvoor aan God geen losgeld geven.
Hij kan dien prijs der ziele, dat rantsoen, Aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen; Hij wenst vergeefs hier altoos ’t licht te zien, En door zijn schat, het naar bederf t’ ontvlien. Hij ziet elk uur der wijzen levensend; Der dwazen dood blijft hem niet onbekend; Hij ziet, dat hun in ’t sterven niets kan baten, Maar dat zij ’t al aan and’ren overlaten.
“Geeft ons van uw olie; want onze lampen gaan uit…”
Hieruit kunnen we nu leren dat genade, en het zaligmakende geloof in Jezus Christus geen erfgoed is. Nee, het is persoonlijk en particulier. Want, wat staat hier bijvoorbeeld over opgetekend aangaande de herders in de velden van Efratha. Namelijk dit:
“En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde. En ziet, een engel des Heeren stond bij hen,en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids. En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe.”
Niet (voor) een ander geboren is, nee, u is Hij heden geboren…!! Gal. 4:4-5.
Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; Opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden.
En zo is Christus voor Zijn verkoren volk, gekomen in de volheid des tijds. Om een vloek te worden voor Zijn volk, opdat zij de zegen uit Hem zouden ontvangen. Om de vloekdood te sterven, en deze dood te overwinnen, om hieruit op te staan, opdat Zijn volk het leven uit Hem zouden ontvangen, middels dat zaligmakende geloof. Dat zaligmakende geloof, waar de dwaze maagden ook dachten deel aan te hebben… Maar tot hun schrik gingen hun lampen uit. Wel olie in de lampen, maar niet in de vaten, lezer. Wel geloof in het hoofd, maar niet in hun zielen ingestort gekregen, omdat ze nimmer aan hun eerste man gestorven waren geworden. Weleens de vloek en de doem der Wet ervaren in hun leven, maar nimmer aan die vloekeis der Wet gestorven, lezer. Weleens wonderen en uitreddingen hier in het aardse leven mogen hebben ontvangen, en daar een bekering van gemaakt, maar nooit het Wonder van zalig worden in Hem gezien, lezer. Weleens wettisch geweend over hun bedreven zonden, maar nog nimmer evangelisch geweend over de wonden Christi. Vaak een lust gehad om op te gaan naar Gods’ huis, maar nimmer uitgestoten geworden van de vrome godsdienst. Vaak de tale Kanaans gesproken, maar nimmer in Kanaan geboren geworden, lezer. Vaak een liefde gehad tot Gods’ volk, maar zelf immer een kind des satans gebleven. Altijd een dienst- en werkslaaf gebleven in het diensthuis der zonden. Bedenk wel, dat het volk Israel eens in vrijheid van haar diensthuis uittoog en verlost werd, middels een weg van bloedstorting en gerechtigheid, Exodus 12. Ik ken zo’n vrouw van wie aanvankelijk gedacht werd dat zij ook olie meenam in haar vaten. Een vrouw welke een liefde kende tot Gods’ volk, ja zelfs bij hen woonde. Zij had zelfs tranen, en deed een goede belijdenis, samen met haar zwagerin : “Wij zullen zekerlijk met u wederkeren…” De gestaltenis van een wijze maagd. Zij gingen op reis naar Israel, het land Kanaan. Eenmaal aan de grens werd zij gecontroleerd, en beproefd door haar schoonmoeder, of zij wel degelijk olie in haar vaten had, maar wat bleek. Wel olie in haar hoofd, wat haar soms deed wenen over haar zonden, en Gods volk deed liefhebben, maar geen olie in haar vaten, lezer. Ontzaggelijk!! Ook haar geloofslampje ging, toen daar bij die grens, uit. Geen geldig paspoort! Wie was deze vrouw, lezer? Orpa…!! Heeft u het gelezen, lezer. Eenmaal gekomen op de grens van dood en leven, op weg en reis naar dat Hemelse Kanaan, zullen wij allen eenmaal gecontroleerd op de aanwezigheid van de olie in onze vaten. Want niets dat onrein is zal dat Land binnen komen, lezer. Ontzaggelijk zal het wezen, als u of ik het eenmaal uit Zijn heilige mond zal moeten horen: “En zeide tot hem: Vriend! hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? En hij verstomde. Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden.” (Mattheus 22:12-13)
“Schrijver’, merkt iemand mij op, “heeft u nog meer van zulke schrikkelijke voorbeelden uit de Bijbel? Want, als ik dit lees wordt ik toch wel een beetje bevreesd…!” Geliefde lezer, ge kunt nooit bevreesd genoeg zijn, want het gaat immers op een ontzaggelijke nimmereindigende eeuwigheid aan. Gods Woord leert ons immers: “onderzoekt uzelf nauw, ja zeer nauw!” Maar wat bemerken we tegenwoordig helaas meer en meer; diegenen die behoren te vrezen, vrezen niet, en diegenen die gedurig vrezen, die behoeven niet te vrezen. Maar eigenlijk is er wat dat betreft niets nieuws onder de zon, want ook in de Bijbel werd degenen die behoorden te vrezen, het oordeel gedurig aangezegd, en degenen die gedurig vreesden, bijv. de discipelen, de vader en moeder van Simson, de herders in de velden van Efratha etc…, werd gezegd : “Vreest niet!” Ik zal u nu nog enkele voorbeelden noemen welke allen typen waren van het beeld van de dwaze maagden, die geen olie in hun vaten namen, namelijk: Kaïn, Ezau, de vrouw van Lot, Korach-Dathan-Abiram, koning Saul, Achitofel, koning Darius, Gehazi, de rijke jongeling, Judas, de Farizeeërs, Simon de tovenaar, Demas, koning Agrippa enz…
“Doch de wijzen antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkopers, en koopt voor uzelven.”
“Gaat liever tot de verkopers, en koopt voor uzelven…”
Lezer, mag ik u de volgende vraag stellen? ‘Tot welke verkopers bent u heengegaan om olie voor uzelven te kopen…??’ Of wordt ik nu iets te persoonlijk…?? Maar, genade is toch een persoonlijke zaak, lezer. Wij zijn hier toch niet op aarde om elkander op een bedriegelijke wijze gedurig in te zegenen, lezer…?? ‘Wat bedoeld u hiermee te zeggen, schrijver?’ Wel dit, ‘onder welke prediking heeft u in dit aardse leven gezeten, en hoe wist u dat dit geen zielsbedriegelijke prediking was…??’ ‘Wel’, zult u misschien zeggen. ‘Mijn ouders gingen daar ter kerke, en dat zijn toch wel nette behoudende oppassende mensen. Zelfs mijn bekeerde opa, ging er bij tijden naar de kerk.’ ‘Ja maar lezer, dat is geen antwoord op mijn vraag.’ Mijn vraag is eigenlijk deze: ‘heeft u het wel eens Schriftuurlijk onderzocht en beproefd, of u onder de ware en zuivere leerverkondiging verkeerd, en wat betreft uw bekeerde opa, weet u dat Gods’ volk een zuivere zielsbevinding kan doorleefd hebben, maar nog wel degelijk kan dwalen in de leer, ondermeer vanwege dat zij gedurig onderwezen, verklaard en vertroost zijn geworden, door dwaalleraren…?’ Denk in dit geval ook aan de Emmausgangers. Geliefde lezer, hieraan kunt u weten of u zich onder een zuivere woordbediening begeeft, namelijk of er Wet & Evangelie gepredikt wordt. De Wet onderscheiden, en het Evangelie onderscheiden, geleerd en gepreekt.
Sterven aan de Wet, en Gode leven door de beloften van het heilig Evangelie..!!
Waarom benadruk ik dit zo vaak. Wel hierom lezer, er zijn tegenwoordig zoveel zgn. bekeerde zielen die het leven al hebben, aleer zij de kruisdood met Christus hebben leren sterven, Rom. 7:4. Maar als je ze vraagt, of ze Christus kennen, weten ze het antwoord niet. Als je vraagt of hun zonden zijn vergeven, durven ze ook vaak geen eerlijk antwoord te geven. Maar wel al wedergeboren zijn in Hem. Wel al in Hem ingelijfd door het zaligmakende geloof, en wel al uit Hem het vernieuwde leven mogen ontvangen. Ra, ra, hoe kan dat toch…? Wel hierom. Het komt dat men zich heeft laten bedriegen. Bedrogen door dominees uit de zgn. zwaarste en behoudendste kerkverbanden. Gods’ Woord leert ons heel duidelijk dat pas achter de dood het leven in Christus ligt. Hoe vaak heeft Christus het niet gezegd op aarde: “gedenk aan het teken van Jona en de Vis” , hetgeen geestelijk betekent dat Jona(het beeld van de zondaar) met alles overboord moest om rechtvaardig de verdrinkingsdood te gaan moeten sterven. Voor Jona was het omkomen. Jona zag geen Vis zwemmen tot behoudenis. Voor Jona was het verloren, geheel en al. Maar tegenwoordig zijn er velen vaak al in Hem (die Vis) behouden, aleer het voor hen een verloren zaak is geworden, en aleer ze met alles overboord in zee geworpen werden.
Gods’ Woord leert namelijk deze volgorde:
Zielsontwaking (= vluchtweg tot Christus, nog getrouwd met eerste man, de Wet)
1. Gods’ heilig eisend Recht
2. Sterven aan de Wet ( = verlost van eerste man, en diensthuis van satan
3. Gode leven in Christus ( = ingelijfd in Christus door het zaligmakende geloof)
Waarbij het einde van deze vluchtweg tot de Vrijstad, het begin opklaart, lezer…!!
Maar de voornoemde ‘behoudende’ dwaalleraren leren het volgende :
1. Leven uit Hem door zgn. wedergeboorte, zonder Christuskennis
2. Gods’ heilig eisend Recht
3. Sterven aan de Wet
4. Gode leven in Christus
Dus de ziel van de zondaar is al levend uit Hem, gerechtvaardig en heilig in Hem, ondanks dat die ziel nog nimmer zijn eigen leven voor God heeft leren verliezen(Rom. 6:7-8) Nee, dat komt later, en kent dus ook nog geen schuldvergeving. Maar ook niet iedereen komt tot die kennis der schuldvergeving. Nee, dat is een nadere weldaad, als het daar nog eens mag komen. Een slimme lezer, zal mij opmerken: ‘Schrijver, dus eenmaal levend gemaakt krachtens die zgn. wedergeboorte, kan nooit meer verloren gaan, of ik nu tot de kennis van Christus en/of tot de zekerheid van schuldvergeving kom, of niet. Het kan op zo’n manier nooit meer mis…” Goed opgemerkt lezer, want met deze goddeloze manier van uitleg, blijven de meesten dus steken of hangen bij het eerste punt. Want, zeggen dezulken dan zeer vaak: “Het is maar een zeldzaamheid, als iemand tot die nadere weldaad van de kennis van schuldvergeving mag komen. Ontzaggelijk zal het wezen als u zich onder zulk een uitleg van leer en prediking blijft begeven. Deze voornoemde uitleg van leer, is namelijk een leer die het heilig Recht Gods’ verkracht, omzeild, verdraaid, onteert en ontheiligd. God komt niet meer aan Zijn recht. De zondaar is al levend en dus ook al verlost geworden, zonder dat hij geestelijk met Jona in de golven van Gods toorn is gevallen, kent al genade zonder ooit veroordeeld te zijn geworden tot het schavot, heeft de zegen al uit Hem, aleer die zondaar ooit een vervloekte is geworden. Lezer, en hierom is het een vervloekte leer. Het zal toch wat zijn lezer, als u zich onder zulk een uitleg van leer heeft blijven begeven, en tot zulke verkopers bent gegaan, om olie te gaan kopen.
“Doch de wijzen antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkopers, en koopt voor uzelven.”
Vrij vertaald, zeggen de wijze maagden hier eigenlijk heel eerlijk tot de dwaze maagden: “U heeft zich een geestelijke kat in de zak laten verkopen, dwaze maagden, en nu is het sterven daar, en zijn we aan de grens gekomen van leven en dood, en nu wilt u op mijn persoonlijke geestelijke paspoort des geloofs proberen binnen te gaan. Maar wij dan straks, dwaze maagden…?? Met welk paspoort moeten wij dan binnen gaan. U heeft er in uw leven voor gekozen om uzelf te laten bedriegen, en nu wilt u ons ten laatste ook nog bedriegen?? Ga nu ook maar je heil en je olie zoeken bij de herders en leraren die u geestelijk bedrogen hebben. Ga nu maar snel nog even proberen, om van uw namaakpaspoort, een echt geloofspaspoort te maken…”
Dan lezen we verder in deze gelijkenis :
“Als zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom; en die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten. Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heer, heer, doe ons open! En hij, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg ik u: Ik ken u niet. Zo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure, in welke de Zoon des mensen komen zal” (Mattheus 25:10-13)
Geliefde lezer, laat u toch eerlijk waarschuwen voor de eeuwigheid. Want, het zal toch wat wezen als ge nu meent olie in uw vaten te hebben, maar het bleek slechts olie in uw lampje te zijn. Slechts een tijdgeloof, slechts een wondergeloof, slechts een historisch geloof, slechts bijna aan de wet gestorven, maar nog niet geheel. Ge heeft in die put gekeken, maar bent er nimmer in gevallen.(Sheppard) Nooit verloren gegaan door recht, en daardoor ook nooit verlost geworden door de gerechtigheid van Christus. Bedenk toch dat Sion door recht verlost wordt, en haar wederkerenden door gerechtigheid(Jes.1:27). Lezer, het zal toch wat wezen, als ge straks meent in te mogen gaan, maar niet zal kunnen. Niet zal kunnen, vanwege gebrek aan olie in de vaten, geen bruiloftskleed, geen geldig geloofspaspoort, geen gestreken bloed aan de posten van uw hart…
Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heer, heer, doe ons open! En hij, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg ik u: Ik ken u niet.
‘Ik ken u niet, ik weet niet vanwaar gij zijt, of gekomen zijt!!’ En dan de deur der hope voor eeuwig gesloten, lezer. Dan zult ge moeten gaan naar uw eigen plaats. Naar de plaats van het gezelschap der duivelen. De plaats waar wening is en knersing der tanden. De plaats waar de vloeken gezongen zullen worden. De plaats van eeuwige donkerheid en duisternis. De plaats van de eeuwige pijn. Naar de plaats waar het voor eeuwig in uw oren zal klinken, en u voor eeuwig die vloekeis der Wet op uw ziel zal voelen branden: “Betaal Mij, betaal Mij wat gij schuldig zijt…!!” En dan zult ge voor eeuwig een betaling zoeken in die helse brandende duisternis, maar deze nimmermeer vinden. Te laat, voor eeuwig te laat…!! Thomas Boston heeft aan het einde van zijn boek de viervoudige staat, enigszins proberen te omschrijven wat toch die schrik der hel wel niet moet wezen. Hij maakt hierbij onderscheid in 10 verschillende punten, te weten :
1. De straf van gevoel, weggaande in het vuur.
2. Hels vuur meer heftig en vreselijk dan enig ander.
3. Bewezen door verscheiden aanmerkingen.
4. Zes eigenschappen van de vurige pijnen in de hel.
5. Drie gevolgen van deze leer.
6. Gezelschap met de duivelen in deze ellendigen staat.
7. De eeuwigheid van het geheel.
8. Wat eeuwigheid is.
9. Wat eeuwig is in de staat der verdoemden.
10. De redelijkheid van de eeuwigheid der straf van de verdoemden.
Klik op de onderstaande link naar het einde van dat boek, wat handelt over de hel : klik hier
Tenslotte, nog een opmerking waarom die wijze maagden wijs genoemd werden, en waarom die dwazen dwaas genoemd werden. Eigenlijk heel eenvoudig, lezer. Als we nu weten dat het zaligmakende geloof een gave Gods is, dan is de wijsheid die uit dit geloof voortvloeit toch ook een gave. Wat dan meteen inhoud dat die wijze maagden niet wijs van zichzelf waren, maar wijs door God gemaakt waren. Zij hadden de wijsheid Gods’ ontvangen met een erfdeel. En dat erfdeel zag nu op hun kindschap, en dat kindschap hadden ze nu verkregen op rechtsgronden door de inlijving in Zijn Lichaam middels het zaligmakende geloof, het beeld van de olie in de vaten. De wijze maagden waren en bleven dwazen in zichzelf, maar hadden hun wijsheid uit Hem verkregen door het geloof, evenzo als een gerechtvaardigde en geheiligde zondaar nimmer rechtvaardig en heilig is in zichzelf, maar juist rechtvaardig en heilig is in Hem krachtens toerekening.
“Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen.” was het gebed van een wijze maagd, namelijk Mozes in Psalm 90. Moest Mozes hier dan nog een wijs hart krijgen, en was Mozes hier het geloof dan nog niet deelachtig…?? Welnee lezer, dit moet u hetzelfde verstaan als het gebed van Jeremia : “Heere, bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn” Dit zag op de dagelijkse bekering van Jeremia, en zo ook aangaande die wijsheid uit God, die Mozes in zijn gebed tot God gedurig begeerde. Gods’ volk moet telkens weer op de knieën, om hun dwaasheden af te leren, en om gedurig een wijs hart van God te begeren. Maar in Christus zijn ze eeuwig wijs en volmaakt…!! Waarom…? Wel, omdat ze genade en geloof kenden….!! Genade, wijsheid en zaligmakend geloof verkregen, uit vrije genade om niet, op grond van het volbrachte werk van Jezus Christus en dien gekruist. Hierom kan een dwaze maagd ook wel een bepaalde wijsheid bezitten, naar Prediker 7:11a, maar als dit nooit gepaard wordt in dit aardse leven met een hemels erfdeel, dan is en blijft het, op zijn best gezegd, maar een wijze dwaze maagd. Hopende en biddende, dat den Heere dit gebrekkig geschrevene nog rijkelijk zou willen zegenen, tot troost voor Zijn volk, en de bekering van veler zielen, op weg en reis naar die nimmereindigende eeuwigheid. Amen
DJK