Want een testament is vast in de doden
Want waar een testament is, daar is het noodzaak, dat de dood des testamentmakers tussen kome; Want een testament is vast in de doden, dewijl het nog geen kracht heeft, wanneer de testamentmaker leeft, Hebreeën 9:16-17.
Geliefde lezer, wanneer een erfgenaam opgeschreven staat in het testament van een zeer vermogend oom of van een schatrijke verre tante, dan brengt hem dit weinig baat zolang de erflaters nog in leven zijn. De erfgenaam kan van het geld hem toegezegd, enigszins dromen en fantaseren. Maar hij kan er pas over beschikken wanneer zijn oom of tante gestorven zijn. Dan pas kan hij zeggen rijk te zijn. Hierbij willen we opmerken dat een erfgenaam niets behoeft te doen om te erven. Het is uit vrije gunst wanneer een erflater hem opneemt in zijn testament. Hoevelen doen vele en grote moeiten om in de gunst te komen bij hun rijke oom of tante, in de stille hoop hun voordeel ermee te doen wanneer zij hun hoofd neerleggen. Het is maar de vraag of ze ook zoveel moeiten gedaan hadden wanneer hun oom of tante niet zo vermogend geweest waren. Er zijn helaas maar weinig mensen die werkelijk het goede voor hun naasten zoeken. En o! wat valt het tegen wanneer ze dan uiteindelijk niet in het testament zijn opgenomen geworden. Ze hadden toch zoveel voor hun lieve (rijke) tante gedaan, en nu gaat alles aan hun hebzuchtige neusje voorbij. Dat is toch wat, lezer. Zo hard gewerkt, en zo hard je best gedaan om in de gunst van je rijke oom of tante te komen, en uiteindelijk zag men u niet eens staan. Dat bleek namelijk uit het testament van de erflater. Welk een ontluistering toch! Al die boodschappen elke week voor niets gedaan, al die vuilnisbakken elke week voor niets buiten gezet en schoongezet, al dat gestof en gesloof elke week voor m’n lieve tante….het is al voor niets geweest.
Een werelds gezegde zegt het zo treffend: ‘wie veel erft, hoeft niet te werken tot hij sterft!’ In het geestelijke is dat wezenlijk niet anders. Een dienstbare knecht zoekt altijd loon, maar (een vrije) zoon doet zijn werk uit liefde. Hij zoekt geen loon, want hij erft alles zonder daarvoor te hoeven werken. De dienstbare wijst een ander telkens op zijn gedane werken, en de vrije zegt dat het alles tekort is wat hij gedaan heeft. Het was maar een schijntje van wat hij had moeten doen, en van wie hij voor God en zijn naasten behoorde te wezen. Kijk lezer, dat is nu een teken dat de dienstbare telkens zichzelf zoekt te verheerlijken, en dat de vrije het nut van zijn naaste en de eer van God zoekt, gedreven door de liefde. Want de liefde is de vervulling van Gods heilige wet, de liefde doet God en zijn naasten geen kwaad. Dit is tevens de reden waarom een verloste zondaar, die verslonden mag liggen in de liefde Christi, op die momenten niet kan zondigen omdat hij door die hemelse liefde geheel bedorven is voor wereld, voor duivel, en voor zijn eigen vlees. In die liefelijke stonden heeft de wereld geen enkele vat op hem, kan zijn eigen vlees hem niet verleiden of aansporen tot zonden, en is hij onhandelbaar in de handen des satans. Dit was de gestaltenis van David in Psalm 119, toen hij mocht zingen : Hoe lief heb ik uw wet, zij is mijn betrachting den gansen dag. Wanneer de liefde werkzaam is in het hart van een verloste zondaar, daar is Gods heilige wet hem dus een liefde dienst. Geen zware dienst om te vervullen, maar zo licht als een veertje. Maar wanneer Gods volk vleselijk gesteld is, dan is deze heilige Wet niet te torsen. Ja erger nog, dan is deze wet hen een tuchtmeester tot Christus. Een vloek voor hun onbekeerde verdorven vlees, en daarmee een troost en zegen voor hun vernieuwde natuur in Jezus Christus. Denk eens aan Simson bij Delila, en David met Batsheba. Gods volk weet dat hun onbekeerde vlees altijd onder de wet blijft, maar zij mogen ook kennis hebben aan de andere zijde. Namelijk, hoe zij door de vloekdood zijn opgestaan ten eeuwige door het geloof in de Vervulde wet in Jezus Christus. Wat zij niet meer konden dragen, heeft Hij voor hen gedragen. Waar zij voor God niet meer konden bestaan, ging Hij in hun plaats gewillig staan. Waar zij gegeseld moesten worden, heeft Hij hun verdiende slagen en vuistslagen opgevangen. Waar zij gekruisigd en gedood behoorden te worden, heeft Hij uit vrije genade om niet gewillig hun kruis en zonden de dood in weggedragen en voor eeuwig begraven. Eenmaal bij hun sterven zal Gods volk verlost worden van hun goddeloze zondige vlees, dat zich der wet niet wil onderwerpen. Dan zal hun vlees opgevreten worden door het gewormte, dat Job zijn broeders en zusters mocht noemen. Gods volk weet wat het was om als slaaf te dienen in het diensthuis der zonden, maar weet ook wat het is om bevrijd te wezen door een weg van bloedstorting en gerechtigheid.
Wat is het dan zwaar om bij tijden te spreken met mensen die vanuit het verbroken werkverbond menen, Gods vrije gunst zelf nog een beetje moeten verdienen. Een verloste zondaar is daar doorheen gezakt, lezer. Hij heeft gezien dat al zijn gezwoeg om bij God in het reine te komen, geen zier geholpen heeft. Hij moest het hebben van een Vreemde gehoorzaamheid, want uit eigen gehoorzaamheid kon hij de wet niet volbrengen. Wat een zwaar leven hadden daarom ook de farizeeën en wetgeleerden, lezer. Nooit hebben deze mensen begrepen dat Gods heilige wet krachteloos geworden is door hun zondige vlees. Nooit hebben zij er oog voor gehad dat de wet die hen ten leven was hen, na de zondeval in Adam, ten dood bevonden is. Maar weet toch, dat die farizeeër in ons aller hart van nature leeft, lezer. Maar zalig die mens die het mag gebeuren dat God naar recht hem niet wil schuldig keuren, wanneer hij door God Zelf aan het einde der wet is gebracht, en daar Christus heeft mogen vinden door het zaligmakende geloof tot gerechtigheid. Daar werd hij omhangen met Zijn Kleed van heiligheid en gerechtigheid, en werd hem zijn oude kleed van eigengerechtigheid en zonden afgedaan. Dat wordt die zondaar in Hem een erfgenaam. Daar heeft hij niets aan behoeven te doen. Daar is de dood van de ERFLATER tussen getreden, en werd hij Zijn weldaden deelachtig. Hoe geschiedde dat dan? Namelijk, door de dood van Jezus Christus. Het werd een onhoudbare nood in zijn leven, omdat God door Zijn heilige wet kwam te eisen wat hij niet kon volbrengen. Daar stond hij dan, naakt en geheel ontkleed voor God. Zijn goedbedoelde werken konden hem voor God niet meer bedekken. Met zijn vele geschreide tranen kon hij zijn vele zonden niet afwassen. Met zijn kerkgang en vele gebeden werd hij niet heiliger, maar steeds onheiliger. Het werd een verloren zaak, Jes. 57:10. Toen scheurde hij zijn hart voor God middels een harverscheurend berouw, en ging hij verloren met een laatste noodkreet om redding voor zijn verloren ziel. En zie daar eens, daar in die dodelijke stonde, daar trad Christus zeer liefelijk naar voren door Zijn verworven Geest Die de beloftenissen van het heilige Evangelium uit Hem nam, en het tot zijn helwaardige ziel kwam te spreken: Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen, Ezech. 36:25-27. Ja lezer, daar dalen de beloftenissen Gods in Christus zeer liefelijk neder in zijn ziel. Dat is een woord gesproken op Zijn bestemde tijd en zeer wonderlijke wijze. Dit kan een mens alleen leren door Goddelijke openbaring, Gal. 3:23. Diegenen die dit nu ten deel is gevallen, wensen niet meer te horen van de werken der wet. Nee, zij zijn gestorven aan de werken der wet. Ze konden met deze werken niet meer voor God bestaan, en kunnen het daarom zeer slecht verdragen wanneer zij anderen horen spreken vanuit hun opgeknapte leven voor God. Wat hen het leven nog is, is deze verloste ziel de dood geworden. Zie daar waarom het licht de duisternis niet kan verdragen, en andersom. Dit was ook de reden waarom het tweesnijdende scherpe Zwaard van het getuigenis van de Heere Jezus de dienstbare harten van de farizeeën zo doorkliefde. Het doorpriemde hun gehele bestaan voor God. Want, als Hij gelijk had, dan konden zij wel gaan. Nicodemus was een van de weinigen die hier doorheen heeft mogen zakken. Hij mocht tenslotte zakken, zinken en rusten op de Borggerechtigheid en Borgheiligheid van de Heere Jezus Christus. Maar voor de anderen was Christus een pest in hun ogen. Het feit dat zij Hem niet van zonden konden overtuigen, ergerden hen des te meer. De enige reden waarom en waardoor Gods volk zalig moeten worden, is de grote ergernis voor een werkheilige Jood. Hetgeen voor Nicodemus een troost en zegen was, werd een vloek en doem ten dode voor de werkheilige rijke jongeling.
Lieve heren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? riep de stokbewaarder uit Filippi het uit tot zijn gevangen Paulus en Silas. Wilde deze man dan ook nog door zijn eigen werken gerechtvaardigd worden voor God? Nee, deze man stond op het punt om te sterven aan de wet, als in een punt des tijds, door de kruisdood van Jezus Christus. En met dat hij geestelijk aan deze eis tot betaling stierf, was hij rijp voor de prediking van het Evangelie. En zij zeiden: Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis. Kijk lezer, daar behoeft een zondaar niets meer te doen. Het geloven in Jezus Christus tot zijn redding en behoudenis, in zulk een onhoudbare nood, is net zo’n vanzelfsheid als dat een uitgehongerde en uitgemergelde zwerver niet zou eten van de kostelijke spijzen die hem, door de beloftenissen des Evangeliums, worden voor geschoteld. Het is ook net zo’n vanzelfsheid als dat een dodelijk vermoeide vluchter zich niet ter ruste zou begeven op het rustbed des Evangeliums, waar hij door de Heilige Geest ter ruste op neer wordt gelegd. Daar mag een verloren zondaar eten van Zijn vlees, en drinken van Zijn bloed. Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Want Mijn vlees is waarlijk Spijs, en Mijn bloed is waarlijk Drank. Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij, en Ik in hem, Joh. 6:54-56.
Om deze kostelijke Spijs en Drank te kunnen eten en drinken, moet er een onschuldig Lam in uw leven geslacht worden, geliefde lezer. Ja maar, Christus is toch al voor Zijn volk gestorven in de volheid des tijds op Golgotha? Dat is waar, maar Christus is niet alleen een Middelaar van verwerving, maar ook van toepassing. Wanneer Goddrie-enig deze verworven zaak aan uw verloren ziel gaat toepassen, dan brengt God u geestelijk in deze volheid des tijds, en wordt het onschuldige Lamme Gods voor uw ogen geslacht door de prediking des geloofs, Gal. 3:1-2. “Dit alleen wil ik van u leren: hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs?”, schrijft de apostel in zijn zendbrief aan de verloste Galaten. Jezus Christus was immers de Erfgenaam van Zijn Vader, omdat Hij de Eerstgeborene was uit de doden. Lees hier : Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft, Hebr. 1:2. Hij was alrede Erfgenaam van eeuwigheid, maar door de Heilverwerving van Zijn vervloekte kruisdood en heerlijke opstanding, nu ook voor Zijn verkoren volk. Want in Hem, en door Zijn volbrachte werk zouden zij de zaligheid beërven en een toegang hebben tot het hemelse Kanaan der ruste. Door Zijn verworven eerstgeboorterecht zouden Zijn verkorenen immers gezegend worden. Ik zeide wel: Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenste land, de sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen? Maar Ik zeide: Gij zult tot Mij roepen: Mijn Vader! en gij zult van achter Mij niet afkeren, Jer. 3:19.
In deze zendbrief aan de gelovige Joden zet de apostel nogmaals de heilsleer van Jezus Christus uiteen, opdat zij nooit zouden vergeten hoe en op welke wijze zij de zaligheid in Hem deelachtig geworden zijn. Gelijk God Zijn aardse bondsvolk Israel uit het diensthuis van Egypteland verloste, door een weg bloedstorting en gerechtigheid, alzo verlost God ook Zijn geestelijk verkoren Israel. Door een machtige Hand en door tien gerichten verloste God Zijn volk uit de ijzeroven van Egypteland. Hij bracht de gerichten over het diensthuis opdat het een onhoudbaar leven zou worden. Ten laatste bracht God de dood over het diensthuis, die over ieder huis zou komen waaraan geen bloed gestreken was. God zocht Zijn gerechtigheid omtrent het vergoten bloed der jonge Hebreeërs die koning Farao in de Nijl had laten verdrinken. Ook deze jonge kinderen droegen het beloofde Vrouwenzaad in hun schoot, dat was het zaad waaruit de Messias eenmaal geboren zou worden. Daartoe sloeg God de eerstgeborenen in het diensthuis van Egypteland. Dat waren degenen die de het eerstgeboorterecht en de daaraan verbonden zegen en erfenis zouden ontvangen. Dat heeft een geestelijke betekenis, lezer. Welke dan? Namelijk deze, wanneer God u in Zijn hemels gericht trekt, en Hij de dood brengt over het diensthuis der zonden waarin u woonachtig bent, dan wordt u ook gedood aan uw eigengerechtigheid. Want, gelijk de zoon der dienstbare niet zal erven met de zoon der vrije, alzo zal u door uw eigengerechtigheid nooit de erfenis van Christus kunnen beërven indien uw eigengerechtigheid nog levend is voor God. Gelijk God de gerechtigheid in Egypteland zocht omtrent het vergoten bloed van het beloofde Vrouwenzaad, alzo eist God ook geestelijk de gerechtigheid op in uw hart omtrent het vergoten bloed van Zijn lieve Zoon. Daar krijgt u middels een hartverscheurend berouw in te leven, dat als u niet gezondigd had, Christus de kruisdood niet had behoeven te sterven. En waar u dan niets meer hebt tot betaling, en doodschuldig staat aan het vergoten bloed van Christus op Golgotha’s kruisheuvel, aldaar neemt God Zijn eigen lieve Zoon en slacht Hem voor uw ogen door de prediking des geloofs, in het liefelijk uur der minne, en mag u eten en drinken door het zaligmakende geloof van Zijn vlees en bloed. Het eten van Zijn vlees doet u met Hem verenigen, en het drinken van Zijn bloed is tot verzoening van uw hemelhoge zondeschuld. Daar ziet u niemand meer dan Jezus alleen. Daar bent u uzelf verloren, verlost van zonden, en opgelost in Goddrie-enig. Daar is de vrees, de vloek en de angst weggenomen, en de zegen, de vrijheid en vrede, en het licht van Zijn zaligheid voor in de plaats gekomen. En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal. En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting, Exodus 12:13-14.
Geliefde lezer, en van deze verlossing door bloedstorting van het geslachte paaslam uit het diensthuis van Egypteland, door de Rode zee richting de woestijn, was de tabernakel Gods nu een afschijnsel. Het bloed der verzoening dat vloeide bij het altaar, en het water der afwassing, waren in de tabernakel de toegang tot het Heilige, en Heilige der Heilige. Door de tabernakeldienst herinnerde God Zijn volk Israel telkens aan hoe, en met welk een almachtige krachtige Hand Hij heeft willen verlossen. Bij Zijn geestelijk verkoren Israel doet God wezenlijk niet anders. Alzo werd het volk Israel nader en dieper onderwezen in hun verlossing door het vergoten bloed waardoor alle dingen gereinigd moesten worden. Want als al de geboden, naar de wet van Mozes, tot al het volk uitgesproken waren, nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water, en purperen wol, en hysop, besprengde beide het boek zelf, en al het volk, Zeggende: Dit is het bloed des testaments, hetwelk God aan ulieden heeft geboden. En hij besprengde desgelijks ook den tabernakel, en al de vaten van den dienst met het bloed. En alle dingen worden bijna door bloed gereinigd naar de wet, en zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving. Zo was het dan noodzaak, dat wel de voorbeeldingen der dingen, die in de hemelen zijn, door deze dingen gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelve door betere offeranden dan deze, Hebr. 9:19-23. Ik heb getracht u enigszins voor te schilderen hoe God de dood van de geestelijke Testamentmaker, Jezus Christus, laat tussentreden. En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde, tot verzoening der overtredingen, die onder het eerste testament waren, degenen, die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. Toen God naar Zijn Goddelijke besluit en alwetendheid van eeuwigheid wist dat Zijn kroon op Zijn schepping van Hem af zou vallen, kon God (met alle eerbied gesproken) even niet meer verder. Maar toen trad die grote enige Testamentmaker naar voren middels deze woorden: “Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid; Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd. Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God! Als Hij te voren gezegd had: Slachtoffer, en offerande, en brandoffers, en offer voor de zonde hebt Gij niet gewild, noch hebben U behaagd (dewelke naar de wet geofferd worden); Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God! Hij neemt het eerste weg, om het tweede te stellen, Hebr. 10:5-9.” De wet die mij ten leven was, is mij ten dood bevonden, zegt de apostel. Maar die enige Testamentmaker Gods heeft ervoor gezorgd dat Zijn verkorenen door de Vervulde Wet in Hem weer zalig en teruggebracht konden worden in het Vaderharte Gods. Voor de zondeval droeg de mens Gods heilige wet ook in zijn ingewanden. Kohlbrugge zegt ergens in zijn werken dat God de mens in Zijn heilige wet geschapen heeft, waardoor hij zalig worden kon vanuit het verbond der werken. Maar dat werkverbond hebben wij allen in ons bondshoofd Adam verbroken. Maar wat nu de eerste Adam verbroken heeft is in en door de kruisdood en opstanding van de Tweede Adam hersteld geworden. Want indien door de misdaad van een de dood geheerst heeft door dien enen, veel meer zullen degenen, die den overvloed der genade en der gave der rechtvaardigheid ontvangen, in het leven heersen door dien Enen, namelijk Jezus Christus. Zo dan, gelijk door een misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis; alzo ook door een rechtvaardigheid komt de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens. Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien enen mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Enen velen tot rechtvaardigen gesteld worden, Rom. 5:17-19.
Want waar een testament is, daar is het noodzaak, dat de dood des testamentmakers tussen kome; Want een testament is vast in de doden, dewijl het nog geen kracht heeft, wanneer de testamentmaker leeft, Hebr. 9:16-17. Ik wil besluiten met een enkel woord van toepassing. Hoe is het nu met u gesteld, lezer? Is het bij u al noodzaak geworden? Is dat de dood van die grote Erflater, Jezus Christus, al in uw leven tussen getreden? Is het Lamme Gods alrede voor uw ogen geslacht door de prediking des geloofs, lezer? Bedenk dat God u Zijn gerechtheid niet kan schenken buiten de weg van Zijn heilige recht om. Zijn heilige wet eist een rechtvaardige vergelding omtrent de breuk die u heeft gemaakt. En waar u niet kan betalen, daar eist God door Zijn heilige wet de dood. Dat is namelijk het loon op de zonden. Er staat toch immers geschreven dat, de ziel die zondigt zal de dood sterven. Bedenk dit wel m’n geliefde medereiziger, dat wanneer u hier aan deze zijde niet eens zult leren sterven aan hetgeen God rechtvaardig van u afeist door Zijn heilige wet, u dan straks voor eeuwig zult moeten sterven aan de rechtvaardige eis van Gods heilige wet. God moet en zal Zijn toorn en Zijn gramschap over uw bedreven zonden, dan over u doen ontladen. Dan zult ge proberen te vluchten maar nergens heen kunnen. Bedenk toch dat God buiten Christus een Verterend Vuur is bij Wie niemand wonen kan. Maar bedenk ook dat God, in en naar Zijn toorn, naar Zijn gramschap en rechtvaardigheid, ook in de eeuwige rampzaligheid zal wonen. Want ook in die buitenste duisternis zullen Zijn Goddelijke deugden geëerd, geprezen en verheerlijkt worden. Daar zal Hij het vergoten bloed dat u door uw ongeloof heeft veracht voor eeuwig in u zoeken, in u opeisen en rechtvaardig straffen, Joh. 3:16. Die in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zichzelven; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon, 1 Joh. 5:10. Wanneer God u Zijn heerlijk Evangelie heeft laten prediken, stelt Hij u niet alleen schuldig aan Zijn heilige wet, maar nog meer aan Zijn heilig Evangelie. Bedenk toch, dat wanneer er hier aan deze zijde van het graf niet is voldaan, u straks voor eeuwig zult moeten betalen. En dan zult u moeten gaan naar de plaats der duivelen, in het helse vuur, en daar een betaling zoeken die nooit meer te vinden is. En aan die rechtvaardige straf zal nooit meer een einde komen, lezer.
Belijdt dan uw zonden voor God, en scheurt dan uw hart en niet uw klederen. Nog is daar het heden der genade. Nog heeft God geen lust in uw dood gehad, maar daarin dat u zich zou bekere en leven. Nog reinigt het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, van alle zonden. Hij is de Opstanding en het Leven; die in Hem gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven; En een iegelijk, die leeft, en in Hem gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? Amen.
DJK