Barmhartige Samaritaan
De Barmhartige Samaritaan
En ziet, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? En Hij zeide tot hem: Wat is in de wet geschreven? Hoe leest gij? En hij, antwoordende, zeide: Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geantwoord; doe dat, en gij zult leven. Maar hij, willende zichzelven rechtvaardigen, zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste? En Jezus, antwoordende, zeide: Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de moordenaars, welke, hem ook uitgetogen, en daartoe zware slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten hem half dood liggen. En bij geval kwam een zeker priester denzelven weg af, en hem ziende, ging hij tegenover hem voorbij. En desgelijks ook een Leviet, als hij was bij die plaats, kwam hij, en zag hem, en ging tegenover hem voorbij. Maar een zeker Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem, en hem ziende, werd hij met innerlijke ontferming bewogen. En hij, tot hem gaande, verbond zijn wonden, gietende daarin olie en wijn; en hem heffende op zijn eigen beest, voerde hem in de herberg en verzorgde hem. En des anderen daags weggaande, langde hij twee penningen uit, en gaf ze den waard, en zeide tot hem: Draag zorg voor hem: en zo wat gij meer aan hem ten koste zult leggen, dat zal ik u wedergeven, als ik wederkom. Wie dan van deze drie dunkt u de naaste geweest te zijn desgenen, die onder de moordenaars gevallen was? En hij zeide: Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft. Zo zeide dan Jezus tot hem: Ga heen, en doe gij desgelijks, Lukas 10:25-37.
Vers 25-28: En ziet, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? En Hij zeide tot hem: Wat is in de wet geschreven? Hoe leest gij? En hij, antwoordende, zeide: Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geantwoord; doe dat, en gij zult leven.
DJK : De geestelijke betekenis van deze gelijkenis staat verwoord in Rom. 8 vers 2-5, waarin we het volgende kunnen lezen: “Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods. Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees. Opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. Want die naar het vlees zijn, bedenken, dat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken, dat des Geestes is.”
Daar zien we in gedachte een wetgeleerde zitten, die een poosje naar de Heere Jezus heeft zitten luisteren. Een mens die wijzer dacht te zijn dan Hij door Wie hij geschapen was geworden, wijzer dan Hij aan wij hij zijn leven en bestaan te danken had. Een mens die zijn leven had gevonden in de deugden en plichten der wet. Een mens die Gods heilige wet geheel niet verstond, Rom. 7:1, Rom. 3:20. Een mens wiens woorden velen en niet weinig waren. Een zichzelf rechtvaardigende Jan Praatgraag. Een mens die niet besefte dat God in de hemel is en hij op de aarde. Want die naar het vlees zijn, bedenken, dat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken, dat des Geestes is. Deze man wandelde niet uit en door de Geest van Christus, omdat deze verworven Geest hem niet toekwam. Waarom niet? Om de eenvoudige reden dat het recht der wet nimmer in hem vervuld was geworden. Daarom bedacht hij de dingen die des vleses zijn, en niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Deze wetgeleerde had zijn leven en behoudenis gevonden in het doen en laten van Gods heilige wet. Hij behoorde tot een van hen die tot de blindgeborene deze volgende woorden sprak: “En wij weten, dat God de zondaars niet hoort; maar zo iemand godvruchtig is, en Zijn wil doet, dien hoort Hij, Joh. 9:31.” Ja lezer, laten we hier maar niet boven gaan staan, want dat is van nature ons aller bestaan voor God geworden, na onze diepe val in Adam. Zo lang een mens nimmer zijn geestelijk oog heeft mogen slaan op die ene grote Wetsvervuller, blijft hij maar zoeken en graven in dat dode stinkende water van zichzelf om Gode daarmee behagelijk te kunnen wezen. Een mens tobt wat af in zijn doen en laten voor God, en als God hem niet aan een einde van dit alles brengt, zal hij daarin omkomen voor God. Want er staat geschreven : “Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. En dat niemand door de wet gerechtvaardigd wordt voor God, is openbaar; want de rechtvaardige zal uit het geloof leven. Doch de wet is niet uit het geloof; maar de mens, die deze dingen doet, zal door dezelve leven, Gal. 3:10-12.”
Dit zijn zielsdoorpriemende woorden voor een mens die vanuit het verbroken werkverbond toch nog Gode welbehagelijk meent te kunnen zijn. ‘Ja maar’, zegt u, ‘deze woorden schreef de apostel nadat de Heere Jezus gestorven en was opgestaan, en heen was gevaren tot Zijn hemelse Vader’. Dat is wel waar, maar wezenlijk zegt de Heere Jezus hier niets anders dan dat de apostel hier door de Geest van Christus, neer schrijft. God had de mens immers een wet gezet in Adam, waarmee Adam door het werkverbond in een bepaalde betrekking gesteld was geworden. De mens was met Gods heilige wet gehuwd. Daar God de mens naar Zijn beeld had geschapen, naar ware wijsheid, kennis, gerechtigheid(=gehoorzaamheid), en heiligheid, was de Gods heilige wet de mens ten leve gezet, Rom. 7:10a. Het ging er in de eerste plaats niet om wat de mens deed, maar om wie de mens was. De mens was heilig en rechtvaardig naar Gods beeld, en daarom was de wet hem ten leven gesteld, omdat de mens Gods heilige wet volmaakt kon houden. Daartoe prees Gods heilige wet de mens, en gaf hem daarmee een recht op het eeuwige leven en een thuiskomen in het Vaderhart van God. Het houden van deze wet geschiedde bij de mens niet uit dwang, maar uit vrijwillige liefde. In deze liefde was de mens ook verbonden met Zijn Schepper. In deze liefde had de mens een dagelijkse gemeenschap met zijn hemelse Schepper. De liefde heeft God lief boven alles, en zijn naaste als zichzelf. Dit is de vervulling van de eerste en tweede tafel der wet. Daarom is de liefde de vervulling der wet, zegt de apostel in Rom. 13:10. Na de zondeval in Adam, is de mens uit deze liefde, en daarom ook uit de gemeenschap van God gevallen, en begon de wet hem te vervloeken in plaats van te prijzen. Deze innerlijk gestelde wet, geraakt een mens zijn leven nooit kwijt, lezer. Een mens zou het soms wel willen, omdat hij door doen en laten van zijn schuld zoekt af te komen, Rom. 2 : 14-16. Wanneer straks in de jongste dag de boeken der consciënties van alle mensen geopend zullen worden, zal deze heilige wet een iegelijk naar zijn werken oordelen, het zij goed of kwaad, Pred. 12:13-14. Kan dan een mens nog goede werken voortbrengen? Jawel lezer, maar dat kunnen alleen diegenen die achter het bloed van het meerdere Paaslam, Jezus Christus geborgen zijn, en Zijn vlees tot hun verzadiging geestelijk hebben mogen eten, naar Joh. 6:53-56, Exodus 12:7-8. Dat zijn de werken der liefde in Christus Jezus, lees daartoe Romeinen 12 eens. Deze werken vloeien voort vanuit de verworven Geest van Christus, lees Gal. 5:22, 1 Kor. 13:4-8. Deze werken zoeken het kwade te overwinnen door het goede, gelijk die meerdere barmhartige Samaritaan voor hen heeft gedaan heeft. Kijk lezer, en hier verstond die wetgeleerde nu geheel niets van…!! Dat bleek namelijk uit de vraag die hij stelde. Deze man dacht niet anders dan vanuit de vergelding, met de gedachte: ‘wie goed doet, goed ontmoet!’ Een oog voor een oog, een tand voor een tand, en twee koeien voor een gestolen koe. Deze arme dwaas zocht Christus op Zijn woorden te vangen. Maar Christus confronteerde hem met zijn eigen dwaasheden. “En ziet, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? En Hij zeide tot hem: Wat is in de wet geschreven? Hoe leest gij?” De Heere Jezus zegt hier eigenlijk: ‘als je nu meent vanuit de werken der wet het eeuwige leven denkt te kunnen beërven, waarom dan nog deze vraag?’ Deze wetgeleerde stelde deze vraag vanuit een zekere verontwaardiging, omdat hij door het luisteren naar Jezus, tot de conclusie kwam, dat door een mens door de werken der wet nooit meer zalig kon worden. Hoe heeft deze man zich geërgerd aan zijn woorden, toen Christus deze woorden sprak : Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Tenzij dat gij het vlees des Zoons des mensen eet, en Zijn bloed drinkt, zo hebt gij geen leven in uzelven. Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Want Mijn vlees is waarlijk Spijs, en Mijn bloed is waarlijk Drank. Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij, en Ik in hem. Gelijkerwijs Mij de levende Vader gezonden heeft, en Ik leve door den Vader; alzo die Mij eet, dezelve zal leven door Mij, lees Joh. 6:37-57. Voor een wetgeleerde zijn deze woorden werkelijk gruwelijk om te horen, lezer. Want het omgekeerde van deze woorden heeft tot veroordeling als een bazuin in hun farizeïsche oortjes geklonken, even vrij vertaald: “Wie Mijn vlees niet eet, en Mijn bloed nimmer gedronken zal hebben, zal hongeren en dorsten tot in alle eeuwigheid.” Kijk lezer, en daar zat het nu wezen op vast bij de farizeeën, sadduceeën en Schriftgeleerden en wetgeleerden. Als deze woorden van Jezus nu Waarheid waren, dan konden zij wel opdoeken, met al hun goedbedoelde deugden en plichten, die uiteindelijk voor God niet konden bestaan. Waarom deze hele uitwijding, omtrent de vraag die deze wetgeleerde stelde? Opdat u klaar en helder zou verstaan met welke geestelijke insteek de Heere Jezus hem verteld waartoe God op Horeb Zijn heilige wet heeft willen geven, en wie de mens na de val in Adam geworden is. Wat is in de wet geschreven? Hoe leest gij? ‘Nou, dit doen en dat laten’, was het antwoord van een blinde dwaas die dacht dat God blij en verheugd was, en verheerlijkt werd, door zijn vele plichtbetrachtingen. Nu dan, zegt de Heere Jezus, doe dat dan, volbreng dan die heilige wet, dan zul je leven en niet sterven. Wat een Goddelijke wijsheid ligt er in deze woorden, geliefden. Ondanks dat deze wetgeleerde dit antwoord nimmer verstond, kon hij zich voor God nimmermeer verschonen door te zeggen dat hem het Evangelie nooit verkondigd was geworden. Ja lezer, zo openbaart de Heere Jezus Zichzelf aan Zijn kinderen, en houdt Hij Zichzelf verborgen voor hen die hun leven in de wet gevonden hebben, Mark. 4:11-12. Christus had werkelijk alle woorden tot zaligheid aan deze wetgeleerde gepredikt, maar hij geloofde ze niet. Waarom niet? Omdat hij ze niet verstond, Rom. 7:1-6. Daarom schreef ik u al eerder, want die naar het vlees zijn, bedenken, dat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken, dat des Geestes is. Deze wetgeleerde redeneerde vanuit het goddeloze zondige vlees, maar Gods verkoren volk wordt ertoe verwaardigd om te spreken door de verworven Geest van Christus. Hier staat God eigenlijk met een dood lijk te spreken. Niet te redetwisten, maar te spreken. Ook dit heeft Christus Borgtochtelijk voor Zijn volk willen doen, lezer. Hij heeft niet alleen de duivel, maar ook de vrome nette Godsdienst, voor Zijn verkoren volk, keer op keer wederstaan. God in Christus vernederde Zichzelf hier om in gesprek te gaan met een mierenhoop van niet, nul en ijdelheid. Tot beschaming van het vrome farizeïsme en tot nut en onderwijs van Zijn verkoren bruidskerk. Want, waar God in Christus een woord van waarheid spreekt, aldaar valt het nimmer ledig ter aarde. Zijn onderwijs doet namelijk altijd iets. Het keert nooit ledig tot Hem. Voor deze wetgeleerde was dit onderwijs een reuke des doods ten dode, omdat hij geestelijk niet wenste te sterven aan hetgeen God door Zijn heilige wet rechtvaardig van hem afeiste. Daarom kreeg Jezus Christus, de Wetsvolbrenger voor Zijn verkoren volk, ook nimmer waarde in zijn leven. Wat zocht deze man zich gedurig te rechtvaardigen voor God, lezer. En maar graven in dat dode water. Wat was deze man blind in ’s hemelswege, lezer. Maar, de uitverkorenen wezenlijk niet minder. Want, ook zij wensen geestelijk niet te sterven. Ook zij buigen zich als een bieze om Gods wet volmaakt te volbrengen, totdat God hen aan het einde van Zijn heilige wet gaat brengen, Rom. 10:4. Daar doet God hen sterven, en hen het geestelijke Kanaan der ruste in Christus erven, lezer. Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft. Daar valt genade vrij, lezer. Mag God met Zijn schepping doet hetgeen hij wil? Het ene vat ter ere, het ander tot oneer. Gelijk geschreven is: Jacob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat. Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre. Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben. Zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods, Rom. 9:13-16. Maar hoe en in welke weg is het Gods volk dan een reuke des levens ten eeuwige leven, schrijver? Welnu, dan gaan we eens luisteren naar het onderwijs van de Heere Jezus, lezer. Hoor hier :
Vers 29-32 : “Maar hij, willende zichzelven rechtvaardigen, zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste? En Jezus, antwoordende, zeide: Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de moordenaars, welke, hem ook uitgetogen, en daartoe zware slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten hem half dood liggen. En bij geval kwam een zeker priester denzelven weg af, en hem ziende, ging hij tegenover hem voorbij. En desgelijks ook een Leviet, als hij was bij die plaats, kwam hij, en zag hem, en ging tegenover hem voorbij.”
DJK : Een zeker mens, wil zeggen, de mens die rein en volmaakt in Adam door God in het Paradijs geschapen was geworden. Deze mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho. Jeruzalem betekent stad van de vrede, en Jericho betekent maanstad. Deze betekenis van maanstad duidt op het ondermaanse, wat we ook wel met aardse jammerdal of aardse tranendal kunnen noemen. Het beeld moge overduidelijk zijn. De mens door God volmaakt in het paradijs geschapen. Door de zondevaal werd de mens uit de Hof van Eden verdreven, waardoor hij geen toegang meer had tot de boom des levens, en de vrede in zijn ziel met God had verloren. De mens was van het aardse paradijs des vredes vervallen in een aards jammerdal, c.q. het aardse mesech der ellende. “Tot de vrouw zeide God: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben. En tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten; zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten. In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren, Gen. 3:16-19.” Zie daar het ondermaanse tranendal, c.q. het Jericho waar de mens is heenreizende. Wat was hier de reden van? De duivel en zijn trawanten had de mens in Adam gruwelijk bedrogen, en daarmee in de helse afgrond getrokken. De mens was door zijn val, in donkerheid, in onrust en in onvrede terecht gekomen. Dat is de plaats van de rovers en van de moordenaars. Want een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet bestraft worden, Joh. 3:20. Deze rovers en moordenaars hebben de mens ontrooft van zijn Goddelijk beeld waarin God hem in Adam heeft willen scheppen. Door zijn val en zijn keuze voor de duivel, is de mens zijn wijsheid, zijn kennis, zijn gerechtigheid en zijn heiligheid, geheel verloren. Dat hadden de rovers en de moordenaars uit de hel hem ontrooft. Door de weg van leugen en bedrog. Daar lag de mens in Adam, half doodgeslagen langs de weg. Waarom halfdood en niet geheel dood, schrijver? De Heere Jezus wist toch wel dat de mens niet halfdood maar geheel dood in zonde en ellende is gevallen? Hier zegt de kerkvader Augustinus het volgende van: “Voor zover de mens zijn Schepper nog kent door de sprake Gods in zijn consciëntie, leeft de mens nog. Dat is dus de gestelde wet, de ingeschapen wet, die een mens innerlijk veroordeeld wanneer hij zondigt. “Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, dezen, de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet; Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende). In den dag wanneer God de verborgene dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie, Rom. 2:14-16.” De wet die de mens voor de val prees bij zijn hemels Schepper en Rechter, vervloekt de mens nu, met wie hij na zijn zondeval nog steeds is getrouwd. Johannes Calvijn leert ons het volgende: “Het geweten is het innerlijke besef van Gods’ oordeel. Het is als het ware een getuige die voortdurend op je let.” Nu dan, voor zover een mens hier nog enig besef van heeft, zo leeft hij nog. Maar voor zover de mens door toerekening in Adam in zonden en daarmee in ongeloof is gevallen, is de mens dood voor God en leeft de mens niet meer. Daarom dus: halfdood. Tot zover Augustinus.
En bij geval kwam een zeker priester denzelven weg af, en hem ziende, ging hij tegenover hem voorbij. En desgelijks ook een Leviet, als hij was bij die plaats, kwam hij, en zag hem, en ging tegenover hem voorbij.”
Daar komt een priester aangelopen, en loopt met een grote boog deze mens voorbij. Daarna een Leviet, die deze halfdode man ook voorbij loopt. Wie waren eigenlijk de priesters en de Levieten, en wat deden zij? Eenvoudig gezegd waren zij uitvoerders van de wetten der heilige ceremoniën. Hiervan zouden we een hele uitwijding kunnen doen, maar dat doet feitelijk maar weinig ter zake. Wat we hierbij wel in ogenschouw dienen te houden is, dat Hebreeën 9 duidelijk spreekt dat het bloed van stieren en bokken geen verzoening aan kon brengen. Telkens moest er daarom weer geslacht en geofferd worden. In deze dienst hadden de priesters en de Levieten beiden hun werk. Wat we hieruit kunnen leren is, dat de wet, en ook de ceremonieën der wet, geen vrede, geen rust, geen barmhartigheid, geen verzoening, geen heil, en geen verlossing teweeg konden brengen. De wet was immers krachteloos geworden door het vlees. Waarom dan al die offers en ceremonieën, schrijver? Ze waren heenwzijzers naar dat ene grote Zoenoffer dat Jezus Christus zou gaan volbrengen. Dit was de tucht, c.q. de onderwijzing die er in de wetten der ceremonieën verborgen lag. Dit was nu de reden waarom de priester en de Leviet uit deze gelijkenis niet wilden noch konden helpen. Waarom dan niet? Omdat de wet niet uit het geloof is, Gal. 3:12. Ten tweede is de wet ook niet machtig tot levendmaking, lees Gal. 3:21. Want indien er een wet gegeven ware, die machtig was levend te maken, zo zou waarlijk de rechtvaardigheid(=vergeving der zonden) uit de wet zijn. De wet baart dus geen leven, geen verzoening, geen vrede, geen rust, geen genezing, en geen barmhartigheid. Eerder het tegenovergestelde. De wet heeft God wel ten dienste van het Evangelie gezet, maar zij heeft niet de geestelijke levendmakende bediening van het Evangelie. De wet preekt ons: “betaal Mij wat gij schuldig zijt, en het Evangelie preekt ons: “het is volbracht!” Zie daar het verschil tussen de geestelijke bediening van wet en evangelie. Maar zonder de afsnijding der wet, is er geen bediening des heiligen Evangeliums, lezer. Thomas Boston deelde de werking van de Heilige Geest in twee delen, en sprak van de Geest der dienstbaarheid(=wet) en van de Geest der levendmaking(=evangelie). De eerste ontledigt en doet een zondaar sterven onder Gods heilige wet, en de tweede richt hem op uit het graf der zonden door de kracht van de opstanding van Jezus Christus. Zie daar, waarom de priester en de Leviet deze halfdode mens niet konden noch wilden helpen. Waarom niet? Omdat er in Gods heilige wet, en in de werken der wet geen liefde en barmhartigheid is. Wij kunnen onszelf maar ook een ander nooit tot nut zijn vanuit de werken der wet, lezer. Dat kon alleen Christus, omdat Hij die wet volmaakt heeft kunnen houden, en omdat in Hem, door Zijn gehoorzaam leven en gewillig lijden en sterven alle wetten volkomen vervuld waren geworden. Maar, om dat te vervullen moest God Zijn enig geboren Zoon naar deze zondige aarde sturen, ons zondig vlees aangenomen hebbende. Hij was de man van smarten, veracht zijnde van zeer velen, gehaat in het huis van Zijn liefhebbers, en buiten de legerplaats geplaatst zijn, opdat Zijn volk deze dingen niet eeuwig behoefde te dragen en lijden. Zie daar eens, daar komt een verachte Samaritaan aangereden.
Vers 33-34 : Maar een zeker Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem, en hem ziende, werd hij met innerlijke ontferming bewogen. En hij, tot hem gaande, verbond zijn wonden, gietende daarin olie en wijn; en hem heffende op zijn eigen beest, voerde hem in de herberg en verzorgde hem.
DJK : Wie onder de Joden gemeenschap had met een Samaritaan, had ook gemeenschap met de zonden van de Samaritanen. Lees hier in Joh. 4:7-10, “Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken. Zo zeide dan de Samaritaanse vrouw tot Hem: Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen. Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de gave Gods kendet, en Wie Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben.” Ja lezer, zie hier nu een duidelijk beeld van hoe de Barmhartige Samaritaan gemeenschap zoekt met een halfdood geslagen vrouw uit Samaria. Wat hij tot haar preekte verstond ze in eerste instantie nog niet. Omdat zij daar in die stonde nog in haar vlees was, redeneerde zij met Nicodemus vanuit het vlees. Maar haar ure was gekomen, sprak Christus. De ure dat zij vanuit Zijn verworven Geest zou gaan getuigen in het stadje waarin zij een verborgen en zondig leven leidde, wat een geestelijke opwekking teweeg bracht. Hier sprak Christus tot haar: geef mij uw zonden en uw ongerechtigheden, en Ik zal u Mijn rust en vrede schenken. Daartoe ging Hij haar eerst ontdekken, c.q. haar geestelijk ontkleden, om haar vervolgens te overkleden met Zijn gerechtigheid. Ja lezer, Hij wilde een verachte Samaritaan worden, een verachte buiten de legerplaats. De naam Samaritaan betekent wachter of (be)hoeder. Welk een treffende beelden schildert Christus ons hier door deze gelijkenis voor, lezer. Daar komt een (be)hoeder op een beest aangereden. Het beest waarop deze barmhartige Hoeder rijdt, is een lastdrager. In zijn nederige geboorte is Christus in een voerbak voor beesten gelegd geworden, het zondige vlees van Zijn verkoren willen aannemende. In zondig vlees ontvangen en geboren, is Hij een beest voor zondige beesten als Asaf geworden, lezer. Dit was het begin van Zijn gewillig lastdragen voor Zijn verkoren volk op aarde. Hij heeft het pak van hun zonden gewillig weg willen dragen, en zelfs voor hen eeuwig in Zijn graf willen begraven, om ze nooit meer te willen gedenken. Maar Christus is niet alleen een Middelaar van verwerving, maar ook van toepassing. Zie hier, hoe deze barmhartige Samaritaan deze verworven zaak door olie en wijn gaat toepassen, lezer. “Maar een zeker Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem, en hem ziende, werd hij met innerlijke ontferming bewogen. En hij, tot hem gaande, verbond zijn wonden, gietende daarin olie en wijn; en hem heffende op zijn eigen beest, voerde hem in de herberg en verzorgde hem.” Leest u het goed, lezer? Niet de zondaar, maar God is in Zichzelf innerlijk bewogen omtrent een halfdood geslagen zondaar. Deze Samaritaan verbind zijn wonden, gietende daarin olie en wijn. Dat ziet geestelijk op het bloed der verzoening, en de olie ziet op de olie van Zijn verworven Geest. Dat is de Geest der vrijheid, der aanneming tot kinderen. “Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; Opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader! Zo dan, gij zijt niet meer een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam van God door Christus, Gal. 4:4-7.” Hier was voor deze halfdode zondaar de volheids des tijds gekomen, lezer. Hier werd het volbrachte werk van Jezus’ kruisverdiensten geestelijk toegepast aan een halfdood geslagen zondaar. Hier giet de barmhartige Samaritaan de wijn en olie in zijn wonden, tot heling en genezing, om die zondaar in Zijn volbrachte werk te doen herstellen met het Goddelijk beeld waarin God hem geschapen had. Hier wordt de zondaar de aangebrachte en verworven verzoening met God door Jezus Christus, geestelijk deelachtig. Omdat de wijn en de olie in zijn wonden wordt gegoten. Och lezer, hier zouden we wel enkele preken over kunnen schrijven. De diepten die hierin verklaard liggen, zijn niet te pijlen. Hier wordt de zondaar de barmhartigheid, en de liefde Gods in Christus deelachtig, en heeft zijn eerste geestelijke man niets meer over hem te zeggen. Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Heere. Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. En stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; maar stelt uzelven Gode, als uit de doden levende geworden zijnde, en stelt uw leden Gode tot wapenen der gerechtigheid. Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade, Rom. 6:11-14. Hier is de zondaar verlost uit het diensthuis der zonden, en door de geestelijke kracht van de opstanding van Christus, overgezet in de heerschappij van liefde, van genezing, van verzoening, van heling, van barmhartigheid, van vergeving der zonden. Hier neemt de goede herder Zijn verloren schaap op zijn rug, en brengt hem weder naar de stal. Het schaap behoeft zelf niet te lopen, maar slechts Zijn voetstappen te drukken. Hij ging hen voor, lezer. De Samaritaan legt de man op zijn ezel. Zo droeg Christus niet alleen de last van Zijn verkoren volk, maar ook Zijn volk gedurig op Zijn schouders. Dit is het beeld van de hogepriester die de efod met daarop de borstlap met de twaalf edelstenen droeg. Jezus Christus en Dien gekruist was de Lastdrager, de Rust en Vredeaanbrenger voor Zijn verkoren volk, lezer. Hij is hun zonde tot zonde geworden, hun vloek tot een vloek, en hun hel tot een hel. Hij is vernederd geworden tot het allerminste, opdat Zijn volk in Hem verhoogt zou worden tot het allerhoogste. Deze Samaritaan brengt deze man in een herberg. Een herberg is een plaats waar men kan rusten, waar men kan eten en drinken om op kracht te komen, waar men lafenis kan verkrijgen, in dit geval op kost en rekening van die barmhartige Samaritaan. Lees hier wat je zoal (om niet) in die herberg kunt kopen, waar die Samaritaan deze man bracht: “O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk! Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen, Jes. 55:1-2.” Wat een Weldoener is toch deze Samaritaan, lezer? Nu dan, zult u mij zeggen, dat zou ik ook wel wensen. Dan zeg ik u: bent u er al achter gekomen dat ge halfdood geslagen langs de weg zonder enige hoop op hulpe ligt. Of kunt ge uzelf nog wel een beetje redden, met enige vuile doeken, van tranen, van kerkgang, van bidden, van het betrachten van vroomheden, waardoor uw wonden, niet genezen, maar slechts erger beginnen te stinken. Deze Samaritaan had slechts waarde voor een man voor wie geen hulp of uitkomst mogelijk scheen. Met geen enkel ding kon hij zich meer redden. Door al de planken van zijn nette vrome godsdienst was hij heen gezakt. Deze man kreeg last van een bloedwreker die hem achtervolgde, en ten dode toe vervloekte en verdoemde. Deze man had geen kleding meer om zijn naaktheid en schande te bedekken. Deze man kon slechts maar zachtjes kermen en zuchten, of er nog iemand langs wilde komen om hem te willen helpen. De vrome werken der wet konden hem ook niet meer helpen, het beeld van de priester en de Leviet. Nee, om deze man te redden moest er meer aan te pas komen. Hier is een sterke Held nodig die in zijn plaats wil gaan liggen. Lees hier voor welk volk deze verachte (barmhartige) Samaritaan een lastdrager wilde wezen : “Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht. Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was, Jes. 53:2-12.” En de Samaritaan, verzorgde deze man in de herberg. Hoe dan, schrijver? Door Zijn Woord en Geest, lezer. Daartoe moest de waard helpen tot verzorging, het beeld van Gods geroepen knechten die door Zijn Geest het Woord bedienen tot troost en nut van Zijn verloste kerk. Hoor hier eens wat die Samaritaan tot die waard zegt, hoe hij die gewonde man moet verzorgen. Luister maar : “Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des HEEREN dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden.” Ja lezer, zulk soort medicijnen en zulk een verzorging moet de waard aanbrengen, op kost en rekening van die barmhartige Samaritaan, tot nut, tot troost, tot versterking, en tot verdere heling van de wonden van deze man. Wee nu die waard, die beter voor zichzelf zorgt dan voor zijn gasten, vergelijk Ezechiël 34.
Vers 35 : En des anderen daags weggaande, langde hij twee penningen uit, en gaf ze den waard, en zeide tot hem: Draag zorg voor hem: en zo wat gij meer aan hem ten koste zult leggen, dat zal ik u wedergeven, als ik wederkom.
DJK : Ik sliep, maar mijn hart waakte, de stem mijns Liefsten, Die klopte, was: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duive, Mijn volmaakte! want Mijn hoofd is vervuld met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen, Hoogl. 5:2. Wanneer een ziel geestelijk verzorgt is geworden door die Meerdere barmhartige Samaritaan, Die zijn wonden wilde doen genezen, en daarin Zijn bloed wilde gieten, en met Zijn verworven Geest wilde wonen in het hart van een duistere moordspelonk, daar blijft Hij ook nog een nachtje bij u slapen. Mag u daarvan weten, lezer? Dat is een overnachting van uitzinnige vreugde en blijdschap en hemelse vrede. Toen veranderde dat verdorven hart in een vernieuwd hemels Paleis, de wonden werden genezen en geheeld, en het wonder van aanbidding bleef over. De evangelische droefheid en het evangelische berouw, waarmee toe die bruid van Christus Zijn wonden kreeg te bewenen, is beter te beleven dan te omschrijven. Salomo schrijft er in dit vers iets over. Waar die Bloedbruidegom met Zijn bruid geestelijk wil vernachten, daar druipt het al van vet en zoete honingzeem. Ja lezer, wanneer een ziel de gestorven is onder Gods verdoemende recht, en Christus heeft hem op willen richten in Zijn verzoenend recht, omdat hij met innerlijke ontfermingen over die ziel bewogen was geworden, aldaar kan een ziel het wonder niet uitwonderen. Daar ligt de ziel geestelijk verslonden in de armen van de Heere Jezus. Daar beweent de ziel de vergeven zonden, en wondert het voor God uit: “waarom was het op mij gemunt, waarom wilde Hij nog naar mij omzien, waarom is Hij me niet voorbij gegaan gelijk de priester en die Leviet deden, waarom wilde Hij mijn wonden verbinden, waarom wilde Hij zo’n drekkeling huwen, waarom wilde Hij voor mij Zijn dierbaar bloed storten?” Ja lezer, daar is een tijd van rust en vrede waarin een ziel dan geestelijk mag wandelen. Dan is het feest in stad Menschziel. Daar is Prins Immanuel met kapitein geloof, kapitein hoop, en kapitein liefde, in stad Menschziel binnen gereden. Dan worden de klokken geluid, en zingen de engelen een hemels lied. Dan drinkt de ziel gedurig uit Immanuels bloedfontein, en is hij dronken van Zijn liefde. Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn. Uw olien zijn goed tot reuk, Uw naam is een olie, die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief. Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is, geeft mijn nardus zijn reuk. Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre, dat tussen mijn borsten vernacht. Ja lezer, wanneer dan die Bloedbruidegom geestelijk inkomt, dan smelt het bundeltje mirre tussen de borsten van de bruid. En het is deze bittere (maar ook zoete) mirre, die geestelijk met name doet gedenken en doet herinneren aan Zijn bitter kruislijden op Golgotha. En dan staat er vervolgens geschreven : “En des anderen daags weggaande, langde hij twee penningen uit, en gaf ze den waard, en zeide tot hem: Draag zorg voor hem.” Gelijk Christus op aarde niet altoos bij Zijn duur gekochte bruidskerk kon blijven, alzo kon de barmhartige Samaritaan niet altoos bij de man in de Herberg blijven. Denk in dit geval eens aan de Emmausgangers, of aan de wenende Maria Magdalena bij Zijn graf, of aan de discipelen die Hem nastaarden bij Zijn hemelvaart. Maar de Samaritaan langde de waard twee penningen uit, dat zijn twee daglonen, lezer! Hij kon op aarde niet altoos bij Zijn kerk blijven, maar wel door en met Zijn verworven Geest die hen leidt, zelfs in hen woont, en hun geloof bij tijden komt te versterken. Daartoe langde die meerdere barmhartige Samaritaan twee geestelijke penningen uit, tot geestelijke verzorging en tot nadere versterking van het geloof van Zijn volk in die geestelijke herberg. Namelijk door de sacramentsbediening en door de Woordbediening. Deze gaf die Samaritaan niet tot versterking van anderen, maar tot persoonlijke versterking. En wanneer dit geschonken geloof bij vernieuwing versterkt en bekrachtigd mag worden, dan mag de verloste zondaar gedenken dat Christus hem liefgehad heeft, en Zichzelven voor hem heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer, Gode tot een welriekenden reuk, Efeze 2:5. Zie daar de twee beelden uit het Heilige van de tabernakel, die wezen op de geestelijke onderhouding en verzorging. De gouden kandelaar wees op de onderhouding door de bediening des Woord, de toonbroden wezen op het sacrament van Avondmaal des Heeren. En wanneer dit alles bij vernieuwing geproefd, genoten en gesmaakt mag worden, dan is dit niet alleen voor Gods volk tot een welriekende reuk, maar ook Gode zeer aangenaam. Christus had het immers tot Zijn duscipelen gezegd, dat zij dat moesten doen tot Zijn gedachtenis. Zie daar de vrucht van deze twee geestelijke penningen, het beeld van het wierookvat. Wie nu meent dat ik hier buiten mijn boekje ga, wil ik u op de volgende drie dingen wijzen.
1. Israels verlossing uit het diensthuis van Egypteland. Zoals u weet is het bondsvolk Israel een afschijnsel van het geestelijk verkoren Israel dat eenmaal in Christus het hemelse Kanaan zal gaan beërven. Israel is dus geen beeld van de gestichte vroegchristelijke gemeenten der apostelen. In die vroegchristelijke gemeenten woonden wel velen die tot dat geestelijke Israel behoorden, maar het was in die gemeenten niet alles Israel wat Israel heette, 1 Kor. 10. Het gehele volk Israel werd onder leiding van de middelaar van het oude verbond door Gods machtige sterke Hand verlost uit het diensthuis van Egypteland. Verlost uit de handen van de machtige Farao en zijn drijvers. Daartoe bracht God de dood en het verderf over gans Egypteland, en bij al diegenen die niet veilig geborgen waren achter het bloed van het geslachte paaslam dat zij ook moesten eten, daar deed de dood en het verderf zijn intrede. Israel werd door God verlost middels een weg van bloedstorting en gerechtigheid, gelijk ook het geestelijk verkoren Israel. Zelfs de kleine kinderen der Israelieten hadden gezien, en konden ervan getuigen hoe dat bloed gestreken werd aan de deurposten van hun huizen. Alle Israëlieten hadden persoonlijk gegeten van dat geslachte paaslam, met ongezuurde koeken en bittere saus, gelijk ook het geestelijk verkoren Israel. En geen onbesnedene mocht van dat paaslam eten. Welk een treffende geestelijke beelden, lezer! Daarna toog Israel uit in vrijheid richting de rode zee, hetgeen een geestelijk beeld was van een bevestiging der afwassing der zonden die dat volk in het diensthuis op Gods bevel, door Mozes had ontvangen. Het beeld van de heilige Doop. Israel toog droogvoets door de Rode Zee, gelijk ook het geestelijk verkoren Israel. Het aardse Israel werd in Mozes gedoopt, de middelaar van het oude verbond, en het geestelijke Israel werd geestelijk in de kruisdood van Christus Jezus, hun dierbare Verlosser en Zaligmaker, gedoopt, lees 1 Kor. 10:1-3, Rom. 6:3-8, Gal. 3:27, Kol. 2:10-12.
En ik wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt, dat onze vaders allen onder de wolk waren, en allen door de zee doorgegaan zijn; En allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee; En allen dezelfde geestelijke spijs gegeten hebben;, 1 Kor. 10:2.
Het aardse Israel werd gedoopt in de middelaar des ouden verbonds, en zijn allen door die Rode Zee droogvoets heen getogen, en werden geleidt door wolkkolom des daags en door de vuurkolom des nachts, en aten allen hetzelfde brood uit de hemel, en dronken het water uit dezelfde steenrots, gelijk ook dat geestelijk verkoren Israel, lezer. Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan, Gal. 3:27. Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Want indien wij met Hem een plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding; Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven, Rom. 6:3-8. In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft. En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden, en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende, Kol. 2:11-13. Van Israels’ verlossing uit haar aardse dienshuis kunnen we deze volgende zaken duidelijk leren : Bloedstorting tot verlossing, Doop en Avondmaal tot bevestiging en versterking.
1. Gods wraakoefenend gericht over het ganse diensthuis van Egypteland waarin Zijn volk Israel woonachtig was, door dood en verderf, ziet geestelijk op het gericht wat God spant in het hart van de zondaar die geestelijk woonachtig is in het diensthuis der zonden, om hem daaruit te doen verlossen.
2. Het verlossende en vrijmakende bloed van het geslachte paaslam, ziet geestelijk op Christus toegepaste bloedstorting en volbrachte werk op Golgotha’s kruisheuvel, in het hart van een verloren zondaar.
3. Het eten van het vlees van het geslachte paaslam, ziet op de geestelijke inlijving van een verloren en verkoren zondaar, door de kracht van het zaligmakende geloof, welke is werkende door de liefde. Geen onbesnedene mocht daarvan eten….!!
4. De wolk die dat volk bij daags en bij nacht leidde, ziet geestelijk op de inwoning en leiding van de verworven Geest van Christus. De Geest der levendmaking, der aanneming tot geestelijke kinderen. De Geest der heiligmaking.
5. De heentocht door de Rode Zee, ziet op het geestelijk teken en zegel van de heilige Doop, c.q. de bevestiging van het toegepaste bloed van het geslachte Paaslam Jezus Christus. Waarna Israel dagelijks het hemels manna in de woestijn mocht eten, het HA
6. Israel toog droogvoets door de Rode Zee heen, maar Farao en zijn drijvers moesten omkomen in diezelfde Rode Zee, omdat zij onbesnedenen waren, en omdat zij het bloed aan hun deurposten niet hadden gestreken, en nimmer van het vlees van het geslachte paaslam tot hun verlossing gegeten hadden. Zo zullen allen eenmaal omkomen onder Gods verbolgenheid, die nimmer in Jezus Christus tot hun zielsverlossing hebben geloofd, 1 Joh. 5:10. Zij zullen voor eeuwig omkomen in de geestelijke doop waarin de Vader Zijn Zoon heeft willen dopen, Matth. 20:22. Zij zullen voor eeuwig omkomen in de kruisdood waarmee de Vader Zijn enig geboren Zijn Zoon heeft willen slachten. Gods volk gaat ook geestelijk ten onder in de doop waarin Christus gedoopt is geworden, maar wordt er door de kracht van Zijn opstanding ook uit opgericht tot een vernieuwd leven.
Daarom die twee penningen, van Woord en Sacramentsbediening! Ook dat heeft die meerdere Samaritaan voor Zijn volk verworven, opdat Hij geestelijk nimmer van hen zou wijken. Ondanks dat Hij lijfelijk niet meer bij Zijn volk kon blijven, heeft hij deze twee geestelijke penningen hen nagelaten tot Zijn gedachtenis. Doe dat tot Mijn gedachtenis heeft Hij tot de Zijnen gezegd.
2. In de werd het aardse volk Israel onderwezen in Gods heilige wetten. Dat is in Gods Woord dat van Hem spreekt en getuigt. Ik schrijf het verkeerd, want Israel werd niet alleen onderwezen in Gods wetten, maar ook in de vervulling van die wetten. Hoe dan? Door de dienst der verzoening. Daartoe moest de twee stenen tafelen van Gods heilige wet in de Ark des verbons gelegd worden. Israel werd dus onderwezen in de wetten die God door de beloofde Messias zou gaan vervullen. Bij het geestelijke Israel is dat wezenlijk niet anders, lezer. Denk niet dat het geestelijk verkoren Israel na hun verlossing alles in een dag geleerd hebben. Ook zij moeten gedurig onderwezen worden in de dienst der verzoening die Christus voor hen persoonlijk heeft willen verwerven en willen toepassen. Denk hierbij aan de volgorde van de HC. In zondag 7 is die zaak geschonken, en in zondag 23 is dezelfde opgewassen in de kennis van de dienst der verzoening, en kan en mag hij daardoor ook van de baten des geloofs gaan getuigen. Bekijk daartoe eens aandachtig dit onderstaande plaatje van de tabernakel. Gods heiligdom onder Zijn bondsvolk Israel.
Mede door deze tabernakeldienst, wilde God Zijn aardse bondsvolk Israel onderwijzen in de dienst der verzoening. Ook hier komen de twee nagelaten penningen van die meerdere Samaritaan heel duidelijk naar voren. De voorhof is het beeld van het aardse diensthuis, waarin een bloedig brandoffer gebracht moet worden. Het brandoffer zag op de plaatsvervanging. Daartoe moesten de priesters een dier slachten, en offeren. Ook moesten de priesters van dit offervlees eten. Dit deed het volk Israel gedenken hoe God hen uit het diensthuis heeft willen verlossen. Achter het koperen brandofferaltaar stond het koperen wasvat, later bij de tempeldienst van Salomo, werd dit ook wel de koperen zee genoemd. Dit koperen wasvat was het beeld van de rode zee. Het teken en zegel van de afwassing der zonden. Deze is het, Die gekomen is door water en bloed, namelijk Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het, Die getuigt, dat de Geest de waarheid is, 1 Joh. 5:6. Het koperen wasvat was daarmee ook een geestelijk beeld waarvan de profeet Ezechiël later mocht profeteren : Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen; en Ik zal u in uw land brengen. Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen, Ezech. 36:24-27. En achter het koperen wasvat, stond het heilige en het heilige der heilige. En in het heilige, daar stonden de toonbroden die dagelijks gebakken en gegeten moesten worden door de priesters. En in de ark des verbonds lagen niet alleen de twee stenen tafelen der wet, maar ook een kruikje met hemels manna, met daarbij de staf van Aaron die gebloeid had. Ook hier weer een schoon beeld hoe God de Heere HEERE Zijn bondvolk Israel gedurig wilde herinneren aan hun verlossing door bloed en water, naar Joh. 19:34. Maar ook een herinnering aan hun dagelijks levensonderhoud door hemels manna, het brood uit de hemel. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. Ik ben het Brood des levens. Uw vaders hebben het Manna gegeten in de woestijn, en zij zijn gestorven. Dit is het Brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat de mens daarvan ete, en niet sterve. Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het Brood, dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld, Joh. 6:47-51.
3. Wanneer we deze beelden uit het oude testament vervolgens projecteren op de vervulling van het Oude Testament, te weten het Nieuwe Testament. Dan zien we dat Christus de Middelaar van het Nieuwe Verbond niet in de plaats is gekomen voor Mozes, de middelaar van het oude verbond. Nee, Christus was de vervulling van wat Mozes heeft mogen preken en voor heeft mogen stellen door de tabernakeldienst. Zo is ook het NT niet in de plaats gekomen voor het OT, maar de vervulling van het OT. Zo is ook het geestelijk verkoren Israel niet in de plaats gekomen van het aardse bondsvolk Israel, maar het was de vervulling waarvan het aardse Israel een afschijnsel was/is. Zo is ook de Doop niet in de plaats van de besnijdenis gekomen, maar was de vervulling van de besnijdenis. Namelijk door de geestelijke besnijdenis, waarvan de Doop een teken en bevestiging is. Dit blijkt telkens weer uit de handelingen en leringen der apostelen. Zij doopten geen ongelovige zielen, Johannes de doper trouwens ook niet. Ook zij hielden de Bijbelse volgorde aan van : Geloof door verlossing, Heilige Doop, waarna zij volhardende waren in gebed en in de brekingen des broods(= Heilig Avondmaal).
Ik acht hiermee bewezen te hebben, dat ik geheel niet buiten mijn boekje ben gegaan, maar slechts op een Bijbelse wijze heb getracht te verklaren hetgeen de twee penningen geestelijk betekenen, die in de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan door de Heere Zelf worden genoemd.
Ten laatste, staat er geschreven: : “Draag zorg voor hem: en zo wat gij meer aan hem ten koste zult leggen, dat zal ik u wedergeven, als ik wederkom.” Ik acht dat het dit betekent, namelijk dat Christus zorgt draagt voor Zijn ganse verkoren Kerk op aarde tot Zijn wederkomst op de jongste dag. Hij heeft niet alleen voor hen zorg gedragen door middel van Zijn geroepen en gezonden knechten, door Woord- en sacramentsbediening, maar ook betaald voor hun zonden van verleden, heden en toekomst. Hij heeft ze van Hem weg geworpen zo ver het oosten is verwijderd van het westen, in een zee van eeuwige vergetelheid. Om deze nimmermeer te gedenken. Wanneer God Zijn volk uit de hemel ziet, dan ziet Hij Zijn verkoren aan in Hem. Dan ziet Hij geen Jacob meer, maar Israel. Dan ziet Hij geen zonden meer, maar bloed. Dan ziet Hij geen verbroken wet meer, maar een herstelde wet in Zijn lieve Zoon. Dan vindt God Zijn Goddelijk Beeld terug in hun harten, van Zijn lieve Zoon. Om dat Beeld des te helder en schoner te laten schijnen, moeten zij gedurig van zichzelf gelouterd worden. Ik minder worden, en Hij moet (in mij) wassen, was het schoon getuigenis van Johannes de doper.
Vers 36-37 : Wie dan van deze drie dunkt u de naaste geweest te zijn desgenen, die onder de moordenaars gevallen was? En hij zeide: Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft. Zo zeide dan Jezus tot hem: Ga heen, en doe gij desgelijks,
DJK : Hoe schoon en hoe helder heeft Christus door deze gelijkenis Zijn Koninkrijk der hemelen niet verkondigd? De Joden tot ergernis en de Grieken tot dwaasheid, maar tot nader onderwijs aan Zijn verkoren geestelijke Israel. Uit de antwoorden van de spitsvondige wetgeleerde blijkt dat hij werkelijk NIETS van deze gelijkenis heeft verstaan. Ook deze man was horen doof, ziende blind, en opmerkende niet opmerkende. Toch heeft de evangelist Lukas deze gelijkenis op mogen tekenen door de inspiratie van de Heilige Geest, tot onderwijs en vertroosting van Gods verkoren volk. De Heere had deze prediking uitgesproken tot voordeel van Zijn Kerk, en tot oordeel van diegenen die Hem niet geloven wilden, en daarmee Zijn bloedoffer onrein hebben geacht, en Hem daarmee voor een Leugenaar gehouden hebben. Nog verstond die wetgeleerde niet dat Christus Zichzelf had voorgesteld in de gelijkenis van deze barmhartige Samaritaan. Nog dacht die wetgeleerde dat ook hij God en zijn naasten barmhartigheid kon bewijzen, door de werken der wet. Nog begreep deze wetgeleerde niet waarom Christus eens tot hem en zijn soortgenoten ook het volgende heeft gezegd : Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij vertient de munte, en de dille, en den komijn, en gij laat na het zwaarste der wet, namelijk het oordeel, en de barmhartigheid, en het geloof. Deze dingen moest men doen, en de andere niet nalaten. Gij blinde leidslieden, die de mug uitzijgt, en den kemel doorzwelgt. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij reinigt het buitenste des drinkbekers, en des schotels, maar van binnen zijn zij vol van roof en onmatigheid. Gij blinde Farizeer, reinig eerst wat binnen in den drinkbeker en den schotel is, opdat ook het buitenste derzelve rein worde. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij zijt den witgepleisterden graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinigheid, Matth. 23:23-27. De Heere stuurt deze man met een opdracht weg die hij nimmer heeft verstaan. De nette vrome godsdienst stuurt de Heere weg met een onvervulde wet, met werk. Ze komen met werk, door Hem te vragen ‘wat moet ik doen’, en Hij stuurt ze ledig weg met hetgeen ze zaaien en voor eeuwig zullen maaien. Zij komen tot Hem in dienstbaarheid, waarop Hij hen ledig wegzend in en met hun dienstbaarheden. Waarom dan? Om de eenvoudige reden dat Christus een ziel niet kan huwen die nog met zijn eerste man is gehuwd, Rom. 7:1-3. Hoe geheel anders stuurde Christus de zondares weg, door haar te zeggen dat haar zonden vergeven waren. Deze zondige vrouw stuurde Hij weg met een in Hem vervulde wet. Dat is het Evangelie! Hoe schoon en hoopgevend stuurde Christus de geraakte weg, door hem aan te zeggen : “zoon wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven.” Deze man kwam tot hem, innerlijk roepende met de tollenaar: ‘Heere, ik kan niets meer doen, wilt Gij het voor mij doen?” Kijk lezer, waar een ziel geheel uitgewerkt door het geloof tot Christus de toevlucht neemt, aldaar zendt Hij hen nimmer ledig heen. Rijken zond Hij daarom ledig weg, maar armen heeft Hij met Zijn goederen genadig willen vervullen. Denk ook eens aan de kostelijke wijze waarop een uitgewerkte bloedvloeiende vrouw, niet door een wondergeloof!, maar door het zaligmakende geloof, de toevlucht tot haar Borg en Zaligmaker neemt. En Jezus zeide: Wie is het, die Mij heeft aangeraakt? En als zij het allen ontkenden, zeide Petrus en die met hem waren: Meester, de scharen drukken en verdringen U, en zegt Gij: Wie is het, die Mij aangeraakt heeft? En Jezus zeide: Iemand heeft Mij aangeraakt; want Ik heb bekend, dat kracht van Mij uitgegaan is. De vrouw nu, ziende, dat zij niet verborgen was, kwam bevende, en voor Hem nedervallende, verklaarde Hem voor al het volk, om wat oorzaak zij Hem aangeraakt had, en hoe zij terstond genezen was. En Hij zeide tot haar: Dochter, wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede, Lukas 8:45-48.
Zijn verkoren volk behoeft nooit meer te werken, omdat Hij voor hen heeft volbracht wat zij nimmer konden. Erger nog, zij moesten sterven aan hetgeen ze voor God niet konden volbrengen. Daar waar God de barmhartigheid in hun zielen op kwam te eisen, aldaar moesten zij omkomen in hun ongerechtigheden voor God. Daarom stuurt de Heere deze man die zichzelf liever wenste te redden door de werken der wet, met een opdracht waaraan hij nimmer wenste te sterven. Nimmer heeft deze man het willen inzien dat hij een hater was van God en zijn naasten. Nimmer heeft deze dwaas het verstaan dat er daarom geen goed in hem woont, en hij daarom geen barmhartigheid jegens zijn naasten kan betrachten. Nimmer heeft deze man verstaan dat alleen zij die het Beeld van Jezus Christus door een waar geloof deelachtig zijn geworden, door de wederbarende kracht van een nieuwe geestelijke geboorte, in Zijn kracht door het geloof barmhartigheid jegens hun naasten kunnen betrachten. Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid, Gal. 5:22. De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen; Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad; Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid; Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen, 1 Korinthe 13:4-7. Ja lezer, zie daar de barmhartigheden die Gods in Christus mogen betrachten. Toon mij uw geloof uit uw werken, zegt de apostel Jacobus. Dat zijn de hierboven genoemde werken der liefde, dewelke gedaan mogen worden door de inwonende Geest van Jezus Christus. In en van zichzelf zijn Gods volk ook maar onverbeterlijke zondaren, en doorbrengers van genade. Maar in de verworven Geest van Jezus Christus, zingt de psalmdichter : “ hoe lief heb ik uw wet, zij is mijn betrachting de ganse dag.” Hoe komt dat, lezer? Alleen Gods verloste volk verstaat dat geheim: Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere. Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde, Rom. 7:23-26. Dit geheim van zalig worden, en van geestelijke heiligmaking door de verworven en inwonende Geest van Christus, heeft deze spitsvondige wetgeleerde nimmer verstaan, en daarom moet hij nu voor eeuwig met Farao en zijn drijvers, omkomen in het geestelijke water van de Rode Zee. Bedenk dat Zijn gestorte bloed tweeërlei uitwerking heeft, lezer. Tot geestelijke redding en verlossing, maar ook tot geestelijke ondergang en eeuwige vernietiging. Zijn bloed is gestort, opdat God weer gemeenschap met Zijn schepsel kon hebben, en daarom wordt dat Bloed aan deze zijde of straks aan de andere zijde in ons aller hart opgeëist. Gelijk Jozef zijn bloed opeiste in de harten van zijn broederen, alzo zal God het bloed bij ons allen rechtvaardig opeisen. Wee dan diegenen die in Zijn doop nooit gedoopt zijn geworden. Die zullen dan voor eeuwig in Zijn doop moeten omkomen, en daaruit nimmermeer worden opgericht. Gods verkoren volk wordt uit die doop na geestelijke onderdompeling, weer opgericht ten leve, maar de verworpenen zullen met Farao en zijn drijvers moeten omkomen in de Rode Zee van Gods verbolgenheid over het kwaad der zonden. Dat zal wat wezen, lezer. Dan zal er geen uitweg meer zijn. Dan zal er geen Heere meer zijn, tot wie wij heen kunnen gaan tot verlossing. Dan zullen er geen waarden meer zijn tot verzorging en versterking. Dan zal een mens met deze nette vrome wetgeleerde moeten gaan naar zijn plaats. Dat is de plaats van eeuwige onrust en onvrede, lezer. Nooit zal een ziel daar meer rust vinden voor zijn helwaardige ziel. Dat is de plaats van het gezelschap der duivelen. De plaats waar u uw Schepper en Rechter voor eeuwig zult gaan vloeken. De plaats van eeuwige nacht en duisternis. De plaats van eeuwige kwelling en pijn. De plaats waar de worm nooit sterft, en u verlossing en een uitweg zal zoeken, maar deze nooit meer zult vinden. Wij bidden u dan van ’s hemels wege, alsof God door ons bade, laat u dan heden met God verzoenen, geliefde lezer. Bekeert u dan heden van uw boze werken, en gelooft Zijn dierbaar evangelie tot genezing en heling van uw stinkende etterwonden. Gij die de wet niet meer kunt volbrengen, gij die uzelf de hel waardig heeft gezondigd, gij die geen weg meer weet tot behoudenis. Komt dan herwaarts tot Mij, zegt de Heere, die vermoeid en belast zijt van schuld en zonden, en Ik zal u Mijn rust en vrede geven. O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk! Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen, Jes. 55:1-2.
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden. Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam des eniggeboren Zoons van God. En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos. Want een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet bestraft worden. Maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn, Joh. 3:16-21.
DJK