Calvijn op zijn sterfbed neemt afscheid van zijn vrienden
Het leven van Calvijn
“Nagenoeg de ganse hoofdinhoud van onze wijsheid, die verdient voor de ware en hechte wijsheid gehouden te worden, bestaat uit twee delen, de kennis van God en de kennis van onszelf1”. Wie is de schrijver van deze woorden? Het is Johannes Calvijn die met deze woorden zijn grote boek, de Institutie of onderwijzing in de godsdienst, begint. Waarom begint hij dit boek met het benadrukken van godskennis en zelfkennis? Wat bezielde Calvijn toen hij in 1546 op “één dag wel meer dan twintig keer indringend tot God gebeden en gesmeekt heeft dat Hij mij zou laten sterven”. Wie is de man die bij het verschijnen van zijn eerste boek, een commentaar op een werk van Seneca, schreef ‘de teerling is geworpen’ en die op zijn sterfbed beleed dat ‘alles wat ik gedaan heb niets waard is’? Wie is de auteur van de 59 delen, gemiddeld ruim 600 pagina’s per deel, uit het Corpus Reformatorum? Wie is de man die door velen verguisd en door anderen bewonderd werd? Het is inderdaad Johannes Calvijn. De man die een onuitwisbaar stempel heeft gezet op de 16e eeuwse Reformatie. Ook een man die door zijn persoon en werk tot op de dag van vandaag iets te zeggen heeft. Het is niet voor niets dat 2009 het Calvijnjaar is, waarin we stilstaan bij het feit dat hij 500 jaar geleden, op 10 juli, geboren werd. Of Calvijn blij geweest zou zijn met al die belangstelling rond zijn persoon staat overigens nog te bezien. De man waarvan we niet weten waar hij precies begraven ligt hield niet van veel aandacht voor zijn persoon. Het ging hem om de zaak des Heeren. En daarvoor heeft hij zich, na zijn bekering (waarschijnlijk) in 1533 geheel, gegeven. Over Calvijn is veel geschreven, gedachte en geoordeeld. In zijn tijd schreef een zekere Bolsec reeds een boek dat vol stond met allerlei onbewezen aantijgingen. In het latere onderzoek hebben die aantijgingen overigens wel een rol gespeeld. Veel onzin over de persoon van Calvijn gaat terug op het boek van Bolsec. Zo bijvoorbeeld de gedachte dat hij zijn schoondochter heeft aangegeven opdat zij ter dood veroordeeld zou worden. Calvijn had niet eens een schoondochter! In de 20e eeuw maakt iemand als Stefan Zweig nog gebruik van het boek van Bolsec om de erfenis van Calvijn in diskrediet te brengen. En vrij recent schreef Marten ‘t Hart in het NRC-Handelsblad dat Calvijn zijn afkeer van levensvreugde niet uit de Bijbel maar van Seneca geleerd had3. Calvinisten zouden hun visie op het leven dus niet funderen op de Bijbel maar op een Romeinse schrijver, aldus deze wat merkwaardige visie van ’t Hart die Calvijn verder gispt om ‘zijn benepen zuinigheid’4. Het niveau van de slijpsteen voor de geest is bepaald niet opbeurend als het over religie en meer in het bijzonder het calvinisme gaat. De lijst negatieve kwalificaties over Calvijn laat zich gemakkelijk verder uitbreiden. Hij is uitgemaakt voor een bedrieger, gierigaard, belust op zingenot, moordenaar, vrouwenhater, pessimist, homoseksueel, ariaan, modalist, etc. De lijst negatieve kwalificaties is erg lang en kan naar believen worden uitgebreid. Calvijn heeft in zijn leven en ook later heel wat vijanden gehad en er is hem heel veel naar het hoofd geslingerd en in de schoenen geschoven. Het ergste is voor sommigen wel dat tijdens zijn leven in Geneve op 27 oktober 1553 Servet op de brandstapel het leven heeft gelaten. Dat dit vonnis werd uitgesproken door de gemeenteraad van Geneve en dat Calvijn in dit proces alleen maar theologisch adviseur is geweest die op het punt stond om weer opnieuw uit Geneve verbannen te worden, lijkt velen te ontgaan. Het doodvonnis over Servet, wat ook al was uitgesproken door de Roomse overheid van Vienne, een plaatsje in de buurt van Lyon, is hem eeuw op eeuw aangerekend en nagedragen terwijl hij er ten diepste, als vluchteling in Geneve zonder enige status, geen verantwoordelijkheid voor had, hoewel hij die straf, in brieven en traktaten, wel steeds verdedigd heeft. De dood van Servet zou een blijvende schande zijn volgens velen. We gaan op alle laster en kwaadspreken echter niet uitvoerig in. Vaak komt het uit een verkeerde en vijandige bron. Wel blijft het natuurlijk opmerkelijk dat iemand om zijn opvatting in Genève op de brandstapel het leven heeft moeten laten. Hierover merkt de Duitse kerkhistoricus Oberman op: “Nog altijd denkt men bij de naam van Calvijn met afschuw aan intolerantie. Ten onrechte! De zestiende eeuw was vol van zulke ketterprocessen”5. Calvijn was in dit opzicht op zijn minst kind van zijn tijd.
Voor ons is de vraag van belang wie Calvijn eigenlijk was. Ten diepste weten we dat natuurlijk niet. We beschikken niet over een medisch dossier, we hebben geen bandopnamen van zijn preken, we kunnen geen mensen raadplegen die hem gekend hebben. Hooguit kunnen we op basis van de beschikbare bronnen een min of meer betrouwbaar beeld trachten te schetsen. Elke verhandeling over een historische persoon is tenslotte een beeld wat mensen over zo iemand vormen. Beeldvorming dus als we het hebben over de grote reformator van Genève. Laat het echter een beeld zijn dat niet met de beschikbare feiten in tegenspraak is. Laten we beginnen met een globaal overzicht. Als we het leven van Calvijn overzien, dan kunnen we een viertal perioden onderscheiden. Van 1509 tot 1536 is de periode dat hij gevormd is. Jeugd, opleiding en bekering vallen in deze periode. Op 27 jarige leeftijd wordt hij geroepen tot dienst in Geneve. Van 1536 tot 1538 loopt de eerste periode in Geneve. Op 29 jarige leeftijd moet hij op 25 april 1538 de stad, gedwongen, verlaten. Van 1538 tot 1541 vinden we hem in Straatsburg, met onder andere Martin Bucer. Hij is voorganger van de franse vlechtingengemeente in die stad. Op 32 jarige leeftijd vraagt de Raad van Geneve om zijn terugkeer mede om aan de inmiddels chaotische toestand in de stad het hoofd te kunnen bieden. Na lang aarzelen en na een vermanend woord van Farel zien we hem weer naar Geneve gaan. In de periode 1541 tot 1564 is hij voor de tweede maal werkzaam in deze stad. Op 27 mei 1564 overlijdt hij in deze stad. Een belangrijke erfenis laat hij na. Rousseau (1712-1778) sprak over een genie en zou graag zien “dat de gedachtenis aan deze grote man altijd in ere gehouden zou worden6”. In ere houden! Laten we eens beginnen met wat hele voor de hand liggende typeringen over deze Fransman. Calvijn was een 16e eeuwer. Bij alle zaken in zijn leven kunnen we dit niet genoeg benadrukken. Hij leefde en werkte 5 eeuwen geleden. En dat wil eigenlijk heel wat zeggen. Hebben wij een indruk van de tijd en de omstandigheden waarin Calvijn leefde en werkte? Wij leven in de 21e eeuw. Onze eeuw wordt gekenmerkt door secularisatie, individualisme en materiële welvaart. Vooral in de westerse wereld doen deze ontwikkelingen zich voor. Ook leven we in een tijd van nationale staten en globalisering. Vijf eeuwen geleden lagen de dingen heel anders. Religie zette een stempel op de samenleving. De kerk was een van de allerbelangrijkst instellingen op godsdienstig en maatschappelijk gebied. Vijf eeuwen terug bevinden we ons in een totaal andere wereld. En dat is een eerste element wat ons bij het leven en werk van Calvijn opvalt. Hij werd geboren op 10 juli 1509 en hij stierf op 27 mei 1564. Hij is dus 54 jaar oud geworden. Gemiddeld werd men in de 16e eeuw niet echt oud. De voorzieningen op het terrein van de gezondheidszorg waren anders dan in onze tijd. Elk mens in de 16e eeuw had ergens pijn. Hoofdpijn, jicht, hartgebreken, kiespijn en vele andere zaken konden het leven onaangenaam maken. De betrekkelijk pijnloze situatie waarin wij leven en handelen was volslagen onbekend. De 16e in ook het begin van de moderne tijd. Weliswaar bevinden we ons nog ruim voor de tijd van de Verlichting maar het trio Copernicus (1473-1543), Galileï (1564-1642) en Kepler (1571-1630) hebben het wereldbeeld fundamenteel veranderd. Descartes (1596-1650) is de grondlegger voor de moderne tijd, maar dan zijn we inmiddels in de 17e eeuw aangekomen. De 16e eeuw is een overgangstijd. Van de middeleeuwen gaan we naar de moderne tijd. We zitten dus op een breukvlak in de geschiedenis. Renaissance, humanisme en reformatie markeren ontwikkelingen die tot op de dag van vandaag doorwerken en die in deze tijd hun oorsprong vinden. Kortom een tijd van gisting en verandering. Een tijd ook van veel politieke spanningen. Wanneer u even bijlage 2 inziet dan zien we dat Karel de V heerste over Spanje en Duitsland en dat Frans I koning is van Frankrijk. Tussen 1521-1538 hebben deze vorsten vier oorlogen met elkaar gevoerd. Bovendien was er de voortdurende dreiging van de Turken, de die grootste bedreiging vormden voor het Avondland. Ook leefde Calvijn in omstandigheden die wij ons moeilijk kunnen voorstellen. “Calvijns tijd was er één van hoge kindersterfte, grote politieke en maatschappelijke onzekerheid, Europa ging gebukt onder een vluchtelingenprobleem, onder armoede en dreigende godsdienstoorlogen”7. Calvijn leefde en werkte aan het begin van de moderne tijd.
Vijf eeuwen scheiden ons van hem. In alles wat over hem gezegd en geschreven wordt is het goed dat te bedenken. Ketters werden in die tijd ter dood gebracht. Niet door de kerkelijke autoriteiten maar door de burgerlijke overheden. In de kwestie Servet, die in 1553 in Geneve ter dood werd veroordeeld was het niet Calvijn die vonnis heeft gewezen maar de stedelijke overheid. Dat gold trouwens ook voor de 37 mensen die tussen januari 1545 en maart 1546 terecht werden gesteld in verband met hekserij en het verbreiden van de pest. Calvijn heeft deze doodvonnissen niet gewezen maar de overheden, alhoewel Calvijn het wel met deze vonnissen eens was. In dat opzicht wat hij een kind van zijn tijd. Overigens is het altijd weer lastig om mensen uit het verleden recht te doen. Geschiedenis is recht doen aan overleden mensen. Terugzien vanuit de 21e eeuw is makkelijk, maar goede geschiedenis doet overleden mensen recht en beoordeelt mensen in het raam van hun tijd. Helaas wordt dat bij Calvijn weleens vergeten. En dan krijg je congressen over de tolerante Calvijn, de twijfelende Calvijn, etc. Maar tolerantie en twijfel betekende in de 16e eeuw iets heel anders dan vandaag de dag. Calvijn was een vluchteling uit Frankrijk. In bijlage drie kunt u de voornaamste steden en plaatsten in zijn leven vinden. Calvijn is geboren in Noyon. In Parijs, Orléans en Bourges kreeg hij zijn opleiding. In Parijs maakte hij kennis met de scholastiek. In Orléans en Bourges maakte hij kennis met het humanisme. In Angouleme legde hij, in de bibliotheek van de familie Du Tillet de basis voor zijn Institutie. Ook maakte hij daar kennis met Margaretha van Angouleme, koningin van Navarre, de zus van de franse koning, Frans I die de hervorming aanvankelijk gunstig gezind leek te zijn. Frans I was in ieder geval een liefhebber van de schone letteren en het humanisme was bepaald goed aan hem besteed. In Basel schreef Calvijn zijn eerste uitgave van de Institutie en in Straatsburg en Geneve heeft hij vele jaren gewerkt en is hij gevormd. De Reformatie is begonnen in Duitsland, maar al spoedig werden de inzichten van Luther ook in andere landen bekend. Zeker in het Frankrijk van de jaren 20 van de 16e eeuw was er een levende belangstelling voor bijbels humanisme en evangelische vernieuwing. Onder invloed van Briconnet, Levefre d Etaples, Cordier, Wolmar, etc. won het evangelische gedachtegoed in Frankrijk aan invloed. En aanvankelijk leek er ruimte te zijn voor acceptatie daarvan. Pas na 17 oktober 1534 (affaire der plakkaten) was het met het milde klimaat gedaan. Weliswaar heeft Calvijn het grootste deel van zijn leven buiten Frankrijk geleefd, maar steeds was hij ten nauwste betrokken op de worsteling van de evangelisch gezinden in Frankrijk. Vanuit Geneve werden tientallen predikanten naar dit land gezonden. Met allerlei mensen stond Calvijn in briefcontact. En zijn Institutie begint met een brief aan “de zeer machtige en doorluchtige monarch, Franciscus, de allerchristelijkste Koning van
Frankrijk, zijn vorst, wenst Johannes Calvinus vrede en zaligheid in Christus”. In deze brief, geschreven op 1 augustus 1536, legt Calvijn uit dat de zaak van de Reformatie niet moet worden verward met radicale elementen (Boerenoorlog 1524/1525) en de wederdopers uit Munster (1534-1535). Calvijn neemt het in deze brief op ‘voor onze Franse landgenoten, onder welke ik begreep, dat er velen waren, die hongerden en dorstten naar Christus”. Calvijn hield vanuit Geneve de situatie in Frankrijk zeer nauwkeurig in de gaten. Hij adviseerde, hij bemoedigde, hij waarschuwde en hij leed mee met Gods kerk in zijn vaderland. Trouwens vele Reformatoren hielden de situatie in Frankrijk nauwlettend in de gaten. De kerk was voor Bucer (Straatsburg), Bullinger (Zurich) en Melanchthon (Wittenberg) geen zaak van een enkele stad of land maar een Europese en wereldwijde zaak. In het goeddeels stedelijk denkende Europa zijn de humanisten en de reformatoren eigenlijk de eersten die meer mondiaal denken en handelen. Dat blijkt ook uit concrete daden. Als er predikanten nodig zijn voor Zuid Amerika, dan heeft Calvijn onmiddellijk intense belangstelling. Zijn correspondentie en zijn opdrachten in zijn commentaren leggen getuigenis af van zijn wereldwijde blik. Ook daar kunnen we van leren. Gods kerk is een wereldwijde zaak. En het is tot grote schade van de kerk als we daar aan voorbij leven.
Calvijn is een uitlegger van de Heilige Schrift. Het enorme oeuvre van Calvijn bestaat uit 59 delen. Het gaat om commentaren, brieven, traktaten, polemiek en catechetische werken. Door velen is geprobeerd om een centraal thema in het werk van Calvijn te ontdekken. Dit is lange tijd ook beheersend geweest in het Calvijn onderzoek. Sommigen leggen de nadruk op Calvijn als de theoloog van de eer van God. Anderen hebben in zijn verkiezingsleer het centrale element van zijn theologie gezien. Weer anderen leggen de nadruk op de kerk of de drie-eenheid. Dergelijke benaderingen hebben weliswaar hun nut maar zijn ook aan beperkingen onderhevig. Prof. A. Baars heeft er in zijn dissertatie bijvoorbeeld op gewezen dat hierdoor op zijn minst een vernauwing optreedt in het luisteren naar Calvijn. De eer van God komt bij Calvijn echt niet in mindering op het behoud van zondaren. De triniteit is zeker belangrijk in het werk van Calvijn, maar beslist niet het enige element in zijn theologie. We moeten oppassen om mensen van dergelijke statuur binnen dit soort enkelvoudige gezichtspunten te benaderen. Eigenlijk heeft Calvijn niet anders dan een leerling van de Schrift willen zijn. Zijn leven en werk stond in het teken van de uitleg van de Bijbel. Toen hij in 1536 in Geneve kwam begon hij niet als predikant maar als uitlegger van de Bijbel. Na zijn terugkeer in Geneve in 1541 ging hij in zijn preken verder waar hij in 1538 gebleven was. En een enkele plaats in zijn Institutie geeft dit ook duidelijk aan.
Tot het Woord, zeg ik, moet men komen, waar God ons uit zijn werken juist en naarhet leven beschreven wordt, doordat de werken zelf niet naar de verkeerdheid van ons oordeel, maar naar het richtsnoer der eeuwige waarheid beoordeeld worden. Indien wij van dat Woord afwijken, zoals ik zoëven zeide, zal het ons, met hoe voortvarende snelheid wij ons dan ook inspannen, toch nooit gelukken de eindpaal te bereiken, omdat wij buiten de weg lopen. Want wij moeten dit bedenken, dat het licht van Gods aanschijn, hetwelk ook de apostel (1 Tim.6:16) ontoegankelijk noemt, voor ons is als een doolhof, waarvan we de uitgang niet kunnen vinden, indien wij niet door het snoer des Woords tot dat licht geleid worden. Zodat het beter is op deze weg kreupel te gaan, dan buiten hem zeer snel te lopen8.
Laten we Calvijn maar de theoloog van de Bijbel noemen. De hele Bijbel en alle elementen van de Bijbelse boodschap heeft hij in zijn tijd en met zijn mogelijkheden willen brengen. Hij wist is op de school van de Heilige Geest en een leerling van de Schrift. De Schrift heeft voor Calvijn goddelijke kracht, door Gods Geest.
Lees Demosthenes of Cicero, lees Plato, Aristoteles, of anderen, wie ge maar wilt van die soort: zij zullen u, ik erken het, buitengewoon aantrekken, genot verschaffen, roeren, meesleuren; maar indien gij u van hen wendt tot de lezing der Heilige Schrift, dan zal deze, of ge wilt of niet, u zo levendig aangrijpen, zo in uw hart doordringen, zo in uw merg zich zetelen, dat, vergeleken bij de uitwerking van dat gevoel, de kracht van die redenaars en wijsgeren schier verdwijnt. Zodat het gemakkelijk is te doorzien, dat de Heilige Schriften iets Goddelijks ademen, daar ze alle gaven en bekoorlijkheden van de menselijke werkzaamheid zo ver te boven gaan9.
De Bijbel heeft in zichzelf gezag. Het getuigenis van Gods Geest is nodig om dat gezag te erkennen. Calvijn heeft het verborgen getuigenis van Gods Geest benadruk. Sommigen hebben dat gezien als een centraal element in zijn theologie.
Dit moet dus onveranderlijk vastgesteld blijven, dat zij, die door de Heilige Geest innerlijk onderwezen zijn, volkomen rust vinden bij de Schrift, en dat deze haar geloofwaardigheid in zichzelf heeft, en niet onderworpen mag worden aan bewijsvoering en redenering, en dat ze niettemin de zekerheid, die ze bij ons verdient te hebben, door het getuigenis des Geestes verkrijgt. Want ook al verwerft zij zichzelf door haar eigen majesteit eerbied, zo grijpt ze toch ons eerst dan ernstig aan, wanneer ze door de Geest in ons harten verzegeld is. Door diens kracht dus verlicht, geloven wij niet meer op grond van ons eigen of anderer oordeel, dat de Schrift van God is; maar boven het menselijk oordeel uit stellen wij als zekerder dan zeker vast (even alsof wij daar de Godheid van God zelf aanschouwden), dat zij door de dienst van mensen, van Gods eigen mond zelf tot ons gekomen is.
We hebben het leven van Calvijn hierboven in vier perioden verdeeld. In het vervolg wil ik over elke van deze periode iets zeggen. We beginnen bij zijn vormings- en jeugdjaren. Calvijn is in Noyon geboren. Zijn vader had zich opgewerkt tot een man van betekenis. Van zijn moeder, die hij reeds jong heeft verloren, weten dat ze zijn godsdienstige gevoelens heeft beïnvloed. In Noyon had Calvijn, door het beroep van zijn vader, omgang met adellijke families. Samen met de kinderen van een adellijke familie gaat hij in 1523 naar Parijs om daar voorbereidend onderwijs te ontvangen. Eerst is hij enkele maanden leerling aan het college de Marges. Daarna leidt de weg naar het beroemde college du Montaigu. In deze jaren wordt de basis gelegd voor zijn latere ontwikkeling. Hij leert de geleerden taal van die tijd, het Latijn en komt in aanraking met de scholastiek. Retorica en logica zijn belangrijke onderdelen van het schoolprogramma. Ook worden er regelmatig disputen georganiseerd waarbij studenten hun bekwaamheid in scholastieke redeneringen kunnen tonen. Calvijn blijkt begiftig met een uitstekend geheugen en blinkt al snel uit onder de studenten. Het is aanvankelijk de bedoeling dat hij theologie zal studeren. Echter door problemen van zijn vader met de geestelijkheid in Noyon, krijgt hij opdracht om rechten te gaan studeren. Zo voert zijn levensweg in 1527/1528 naar Orléans en in 1529 komt hij in Bourges terecht. In deze stad is het onderwijs op humanistische leest geschoeid. In de scholastiek was het bedoeling om door redeneringen en logica eindeloos vragen te stellen en antwoorden te geven. Het humanisme keert echter terug naar oorspronkelijke teksten en stelt vragen over de bedoeling en de betekenis ervan. In het voetspoor van het humanisme is kennis van de griekse en hebreeuwse taal belangrijk. In deze tijd maakt Calvijn kennis met Melchior Wolmar, een man met duidelijk lutherse sympathieën en die Grieks doceert. Ook de teksten uit de oudheid worden door de humanisten met veel aandacht bestudeerd. Het humanisme heeft Calvijn grote invloed gehad op het denken van Calvijn. Qua methode heeft hij steeds aan het humanisme vastgehouden; qua inhoud neemt hij na zijn bekering in 1533 daarvan afstand. In 1531 vinden we Calvijn weer in Parijs. Na de dood van zijn vader
in 1531 studeert hij enkele maanden aan het college Royal, een instelling die door de Koning in het leven is geroepen en waar bijbels humanisme erg belangrijk is. Ook worden, weliswaar in het geheim, de boeken en traktaten van Luther in Parijs gelezen. Calvijn komt daar mee in aanraking. Hij is echter voluit humanist zoals blijkt uit zijn boek over Seneca’s De Clemantia, dat op 4 april 1532 verschijnt. Calvijn heeft zeer hoge verwachtingen van dit boek. Het blijkt echter niet aan te slaan en het wordt amper opgemerkt. Het betekende een forse teleurstelling voor hem. Verder verblijft hij in dit jaar in Orléans om zijn studie rechten af te ronden. In de loop van 1533 is hij echter weer in Parijs. Op 1 november 1533 spreekt de rector van de universiteit, Nicolas Cop, bij de opening van het academische jaar een rede uit met een aantal evangelische elementen. Deze rede slaat in, wordt veroordeeld door de theologische faculteit (De Sorbonne) en Cop moet vluchten voor zijn leven. Calvijn blijkt een belangrijke bedrage aan deze rede te hebben geleverd. Ook hij moet Parijs verlaten. Ergens in deze tijd valt zijn bekering. Over het tijdstip van zijn bekering is veel te doen geweest. Sommigen dateren deze in 1528. Anderen hebben het over een later tijdstip. Belangrijk is dat Calvijn niet veel geschreven heeft over zijn bekering. Slechts een enkele maal vinden we daarover iets in zijn werken. Wel is er een vraag omdat Calvijn zelf spreekt over een onverwachtse bekering. Ik laat enkele passages volgen waar Calvijn hier op ingaat. In zijn inleiding op zijn psalmencommentaar schrijft hij in 1557, dus ruim 20 jaar later, over zijn bekering. Het volgende kunnen we daar lezen:
“Zo is het gebeurd dat ik, weggeroepen van de studie van de filosofie, ertoe gebracht werd om de wetten te bestuderen. In gehoorzaamheid aan de wil van mijn vader heb ik getracht om trouw dat werk te doen; God echter heeft door de verborgen teugel van zijn voorzienigheid de loop van mijn leven omgebogen. In het begin, toen ik nog hardnekkig overgeleverd was aan de bijgelovigheden van het pausdom en het buitengewoon moeilijk was om mij uit de diepe modderpoel te trekken, heeft Hij mijn hart, dat gezien mijn leeftijd zeer hardnekkig was, door een onverwachte ommekeer (‘subita conversio’) gedwongen tot leerzaamheid (‘docilitas’). Op deze wijze vertrouwd geraakt met enige smaak van ware vroomheid ben ik in ijver ontbrand om daarin dusdanig te vorderen dat ik de overige studies, hoewel ik die niet liet varen, toch minder vurig naliep. En ik was zeer verbaasd dat voordat er een jaar voorbij was, allen die enig verlangen hadden naar de zuivere leer zich tot mij richtten, om te leren hoewel ik zelf nog slechts een beginneling was11”.
Bij dit citaat vallen een aantal zaken op. In de eerste plaats spreekt Calvijn over een subita conversio. Het woord subita heeft de betekenis van plotseling maar ook van onverwachts. Vooral dat laatste heeft hier de nadruk. Van ’t Spijker merkt daarover het volgende op: “Calvijn gaf met de aanduiding subita te kennen dat het niet slechts om een resolute verandering ging, maar ook om een onverwachte, genadige bekering, die te herleiden was tot het genadige ingrijpen van God zelf zoals dat ook Paulus ten deel viel”12. Vergelijking met andere passages uit Calvijns werk leert dat subita conversio voor hem vooral betekent dat het geheel en al Gods werk is. In de tweede plaats valt het woord leerzaamheid (docilitas) op. In zijn brief aan Sadoleto (1539) geeft Calvijn hierop waarschijnlijk een toelichting. Daar lezen we het volgende:
“Zo dikwijls als ik mij in mijzelf verdiepte of mijn hart tot U ophief, greep een vreselijke ontzetting mij aan, die door geen verzoeningmiddelen of boetedoeningen kon worden genezen. En hoe meer ik mij zelf van nabij beschouwde, des temeer werd mijn geweten door scherpe doornen gestoken, zodat mij geen andere troost overbleef dan het maar te vergeten en daardoor mij zelf te bedriegen. Maar omdat zich niets beters aandiende, ging ik op de eenmaal ingeslagen weg verder. Intussen was er een heel andere leer ontstaan, die ons niet aftrok van de christelijke belijdenis, maar die ze juist naar haar eigenlijke bron terugvoerde en ze, van alle onreinheid ontdaan, in haar zuiverheid herstelde. Maar ik stootte mij aan die nieuwigheid en luistrede er maar moeilijk naar. En aanvankelijk –ik beken het heb ik mij er heftig en verwoed tegen verzet, aangezien ik mij – door de standvastigheid of hardnekkigheid, die de mensen aangeboren is om zich te houden bij wat ze eenmaal geleerd hebben- er maar bedroevend slecht toe brengen liet om toe te geven, dat ik mijn hele leven in dwaling en onwetendheid had door gebracht. Eén ding vooral hield mij van hen af: de eerbied voor de kerk. Maar toen ik eenmaal mijn oren had opengezet en mij had laten onderrichten, begreep ik dat die vrees, dat de hoogheid der kerk te na gekomen zou worden, overbodig was. Want zij brachten mij onder het oog, dat het een groot verschil uitmaakt, of iemand zich van de kerk afscheidt, dan wel of hij probeert haar gebreken te herstellen waarmee zij zich zelf bezoedeld heeft13”
Eerbied voor de kerk heeft Calvijn er aanvankelijk van weerhouden met de reformatie mee te gaan. Reeds als kind had hij een diepe eerbied voor de kerk. Hij kwam echter tot het inzicht dat eerbied voor de kerk gepaard moet gaan met eerbied voor de Schrift. “Deze toewending tot de Schrift hing voor Calvijn samen met het feit, dat hij nergens anders de zekere rust voor het geweten vond dan in de Bijbelse prediking14”. In de nood van zijn leven ging het Evangelie, zoals ook bij Luther, open. “In deze gewetensnood bracht het Evangelie, dat in geheel nieuwe vorm als ‘doctrina’ tot hem kwam, eindelijk rust, toen hij zich liet onderwijzen”. Tenslotte rest nog de vraag wanneer deze omkeer plaatsvond. Calvijn heeft zich daar niet over uit gelaten. Ergens tussen augustus 1533 en voorjaar 1534 heeft ze plaatsgevonden. Op 1 november 1533 hij bij gedragen aan de rede van Nicolas Cop en op 4 mei 1534 deed hij vrijwillig afstand van zijn prebende, die hem geld van de kerk opleverde om te studeren. En hiermee was de teerling geworpen. In 1534 bevindt Calvijn zich geruime tijd, onder de schuilnaam Charles d’Espeville ten huize van Loius de Tillet in Angouleme waar hij in alle rust kan studeren onder gebruikmaking van een grote huisbibliotheek. Hier vindt hij “gelegenheid om te studeren en te werken aan de eerste uitgave van zijn Institutie”15. In april 1534 ontmoet hij in Nerac de 80-jarige Lefevre, de vader van het Bijbelse humanisme in Frankrijk. De sfeer in Frankrijk wordt echter steeds grimmiger en vluchten is noodzakelijke geworden. In 1535 vinden we Calvijn Bazel waar hij in dat jaar het werk aan de Institutie afrondt zodat het werk in maart 1536 voor het eerst verschijnt. De institutie is het hoofdwerk van Calvijn. Jaren lang heeft hij aan dit boek gewerkt.
Het is hier de plaats om iets over dit werk te zeggen. De eerste uitgave van de Institutie is beknopt en heeft een zestal hoofdstukken. Het gaat over de wet, hetgeloof, het gebed, de sacramenten, de afwijzing van de roomse andere vijf sacramenten en de christelijke vrijheid. Vooraf gaat een brief aan de koning van Frankrijk waarin Calvijn uitlegt dat zijn die hongeren en dorsten naar Christus geen doperse radicalen zijn die de orde in het land of in de kerk willen verstoren. Calvijn verdedigt zich in deze brief tegen de gedachte dat de reformatorische beweging verwant is aan de oproerige mensen die in Munster in 1534 voor zoveel problemen hebben gezorgd. Ook keert hij zich tegen de vervolgers in Frankrijk.
“Maar toen ik tot het inzicht kwam, dat de razernij van sommige boosaardige mensen in Uw koninkrijk zulk een kracht gekregen had, dat daar voor de gezonde leer geen plaats is, scheen het mij toe, dat het de moeite zou lonen, wanneer ik tegelijkertijd aan hen onderwijzing schonk en mijn belijdenis onder Uw ogen bracht, opdat Gij daaruit kunt leren kennen, welke de leer is, tegen welke met zo grote waanzin ontvlammen die woedende lieden, die tegenwoordig met vuur en zwaard Uw koninkrijk in onrust brengen. Immers ik zal niet schromen te erkennen, dat ik in dit werk ongeveer de hoofdsom van die leer vervat heb, van welke zij luide roepen, dat ze met de kerker, verbanning, vogelvrijverklaring en vuur gestraft moet worden, en dat ze te land en ter zee behoort uitgeroeid te worden” (brief aan Frans I). De institutie heeft een duidelijk catechetisch doel. Het is ook een verdedigingsgeschrift tegen de laster die gevoed werd. In 1539 verschijnt een nieuwe uitgave van dit boek. Het aantal hoofdstukken is dan uitgebreid tot 17. Er zijn vooral passages toegevoegd over de verhouding Oude en Nieuwe Testament en de kinderdoop. Vooral in Straatsburg is Calvijn in contact gekomen met doopsgezinden en de neerslag daarvan is in de Institutie duidelijk te merken. Ook is er veel uitbreiding van de stof. Door voortgaand onderzoek van de Schrift is het denken van Calvijn gescherpt en verdiept hetgeen in deze nieuwe uitgaven te merken is. In 1543, Calvijn is dan alweer in Genève, verschijnt de derde en vermeerderde uitgave. Vooral het onderwijs over de belijdenis is uitgebreid en ook is een omvangrijk stuk toegevoegd over de ambten in Gods kerk. In 1550 verschijnt opnieuw een editie. De stof is weer verder uitgebreid. Onder andere gaat Calvijn in wat later boek drie zal worden in op het geweten. In deze uitgave heeft Calvijn een indeling gemaakt in hoofdstukken en paragrafen. Het boek is door de loop der jaren steeds verder uitgegroeid en duidelijk is het verdiepte inzicht in de Schrift te merken. Ook de polemiek met anderen, bijvoorbeeld dopersen en antitrinitariers, is duidelijk aanwijsbaar. Toch is Calvijn niet tevreden met de hele opzet. In 1559 verschijnt de laatste en definitieve uitgave. Dit boek heeft een geheel hernieuwde opzet. De stof in nu verdeeld in 4 boeken en het totaal telt 80 hoofdstukken die elk weer zijn opgebouwd uit paragrafen. Het eerste boek gaat over de kennis van God de Schepper. Het tweede boek God de verlosser. Het derde boek gaat over de wijze waarop de genade van Christus verkregen wordt en het vierde boek handelt over de uiterlijke hulpmiddelen waardoor God ons tot de gemeenschap met Christus nodig en ons daarin bewaart. Het boek besluit met een verhandeling over de burgerlijke regering. Wederom is het boek verder uitgebreid. Vooral de neerslag van de polemiek met antitrinitariers en Osiander is in deze uitgave verwerkt. Calvijn gaf het boek als motto mee: “Ik beken dat ik behoor tot het getal dergenen, die vordering makende schrijven en schrijvende vordering maken”. Over de institutie is veel geschreven en geoordeeld. Sommigen zijn van oordeel dat Calvijns theologie trinitarisch van aard is. Baars heef er op gewezen dat weliswaar de triniteit een belangrijke plaats inneemt in het denken van Calvijn, maar dat het wellicht wat al te kort door de bocht is om hem een trinititarisch theoloog te noemen. De uitgave van 1559 is eigenlijk een toelichting en uitwerking van het Apostolicum. Analoog daaraan bouwt Calvijn zijn boek op. Het is verleidelijk om allerlei uit dit boek
te citeren. De begin regels werden hierboven reeds genoemd. Wellicht is het goed om even het langste hoofdstuk te noemen: die over het gebed. Het meest controversiële hoofdstuk is wellicht dat over de burgerlijke regering en het hoofdstuk met veel polemische spitsen is wellicht het hoofdstuk over de drie-eenheid.
We laten het hier verder liggen maar noemen alleen de woorden waarmee het boek besluit: God zij lof. Dat was en is de bedoeling van dit werk. God de lof toebrengen. En juist
daarin kan en wil Calvijn inleiden. Ook vandaag de dag. We gaan echter weer terug naar 1536, het jaar waarin Calvijn aan Genève verbonden wordt. Op doorreis naar Straatsburg is Calvijn één dag in Genève. Hij wordt herkend en Farel bezweert hem om in Genève te blijven. Calvijn ziet hierin de hand van God en blijft. In augustus 1536 begint hij colleges te geven over de brieven van Paulus. Zijn manier van uitleg is voor dit tijd opmerkelijk. Hij neemt als uitgangspunt de griekse tekst. Gebruikt de literair-historische manier van exegese en grijpt terug op de verklaringen van de Patres. In september 1536 wordt hij tevens predikant. Kennelijk is hij nog niet echt bekend. De stadsschrijver noteert in de notulen van de Raad dat ‘die fransman’ in Genève predikant is. Onmiddellijk begint Calvijn in Genève, dat op 21 mei 1536 is overgegaan tot de reformatie van de kerk, met voorstellen tot orde en regel. Op zijn sterfbed roept hij deze periode in herinnering: “Alles was in verwarring”. Temidden van deze verwarring tracht hij orde te scheppen. In de eerste plaats dient hij, samen met Farel, een soort kerkorde in. In deze orde staat vooral de tucht (de disciplina) centraal. Ook wordt de eigen bevoegdheid in tuchtzaken door de kerk onderstreept. Daarnaast stelt Calvijn een catechismus samen voor het onderwijs aan de jeugd. Ook stelt hij een korte belijdenis samen waarvan het de bedoeling is dat allen die onderschrijven. Tenslotte heeft hij ook aandacht voor de liturgie en de gemeentezang. Alle elementen die laten terug komen zijn hier reeds aanwezig. Calvijn werkt aan een geordend kerkelijke leven, naar de regel van de Schrift. Rond de eigen bevoegdheid van de kerk ontstaan al spoedig spanningen en problemen met de burgerlijke overheid. Als de predikanten weigeren om met Pasen 1538 het avondmaal te bedienen, omdat de kerk geen tucht mag oefenen, besluit de burgerlijke overheid dat Calvijn, Farel en Corauld de stad moeten verlaten. Op 23 april 1538 verlaat Calvijn Genève en, na enkele omzwervingen, we vinden hem in september 1538 in Straatsburg bij Bucer Van 1538 tot 1541 verblijft hij in deze stad. Naar eigen zeggen zijn dit de meest gelukkig jaren in zijn leven geweest.
Straatburg is in deze tijd een grote vrije rijksstad die in 1529 is overgegaan tot de Reformatie. Bucer is werkzaam in deze stad en Calvijn komt hier in aanraking met een min of meer geordend kerkelijk leven. In 1533 is een synode geweest en besloten is dat de tucht wezenlijk voor het welzijn van de gemeente. Vooral het ouderlingen ambt is in de visie van Bucer van groot belang. Calvijn wordt in de eerste plaats predikant van de franse vluchteling gemeente is deze stad. De gemeente telt ongeveer 500 zielen. Naast prediking en pastoraat krijgt hij ook een taak aan de school in deze stad. Deze school staat onder de bekwame leiding van Johannes Sturm. Calvijn krijgt als opdracht het onderwijs te verzorgen in de uitleg van het Nieuwe Testament. Een deze tijd komt Calvijn tot belangrijke inzichten. Van Bucer leert hij het belang van de kerkorde en het ambt, vooral het ouderlingen ambt. In de gemeente heeft hij oog voor het kerklied. In deze tijd stelt hij een bundel samen met enkele berijmde psalmen. Later wordt dit werk door Marrot voortgezet. Ook heeft Calvijn door allerlei godsdienst gesprekken contacten met andere reformatoren. In 1539 heeft hij voor het eerst contact met Melanchthon. Deze relatie groeit uit tot wederzijdse vriendschap. Ook met Bucer blijft er een levenlange innige band. Calvijn ziet deze band als een relatie tussen vader en zoon. In 1540 verschijnt zijn eerste commentaar, een commentaar op de brief aan de Romeinen. Vele andere commentaren zullen in de loop der jaren volgen. In 1539 verschijnt de tweede uitgave van de Institutie. Ook schrijft hij in deze tijd een verhandeling over het Heilig Avondmaal.
In Genève wordt de chaos na zijn vertrek echter steeds groter. In die omstandigheden richt kardinaal Sadoleto een brief tot de burgerlijke overheid met als verzoek weer te keren tot de Roomse kerk. Deze brief wordt door Calvijn, vanuit Straatsburg beantwoord. Inmiddels rijpt het verlangen om zijn terugkeer naar de stad. Calvijn zelf moet daar overigens niet aan denken. Aan Farel schrijft hij in deze tijd: “Ik zou liever honderd andere doden willen sterven dan dit kruis, waar ik dagelijks duizend maal zou ten onder gaan”. De raad van Genève verzoekt hem echter dringen om terug te keren. Op 13 september 1541 is hij terug in Genève en biedt de Raad gelijk een voorstel aan tot reorganisatie van de kerk. Over voortvarend gedrag gesproken. Wel in hij met gemende gevoelens teruggekeerd. Aan Farel schrijft hij: “Maar omdat ik weet dat ik niet aan mijzelf toebehoor, bied ik mijn hart als een slachtoffer de Heere aan”.
Terug in Genève begint de belangrijkste periode in zijn leven. Overzien we deze 23 jaar dan staat de eerste tijd (1541-1546) in het teken van de opbouw van het kerkelijke leven. Naar analogie van Straatsburg probeert hij het kerkelijke leven in ambtelijke banen te leiden en vrijheid van de kerk rond de tucht te realiseren. Daarnaast zijn er verschillende conflicten onder andere met Castellio over de omvang en het gezag van de canon. In de periode 1546-1555 komt het tot een crisis tussen de burgerlijke overheid en het consistorie. Calvijn vreest in 1553 dat hij de stad opnieuw moet verlaten. Als erkende vluchteling heeft hij geen enkele status en zijn tegenstanders zijn onder leiding van Ami Perrin in de meerderheid. In deze periode valt ook de veroordeling van Servet, waar Calvijn als adviseur nauw bij betrokken is. Ook stemde hij in met het doodvonnis over Servet, hoewel hij een andere manier van uitvoering heeft bepleit. Bij de verkiezingen van de grote Raad, de Raad die de burgemeesters koos, behalen de aanhangers van Calvijn de meerderheid. Vooral doordat franse vluchtelingen meer en meer het burgerrecht van de stad ontvangen, verkrijgt hij na 1555 een meerderheid in de stad. In deze tijd komt hij tot grote en blijvende activiteit. Onder andere valt de oprichting van de academie van Genève in het jaar 1555. Door dit orgaan heeft Calvijn het de reformatie aan kracht laten winnen en werden honderden theologen en predikers toegerust om de gemeenten te dienen. In deze tijd zien we Calvijn werkzaam als prediker, onderwijzer, dienaar van de kerk, raadsman voor velen middels zijn brieven en als commentator van de Bijbel. Uitlegger van de Bijbel is zijn grote roeping geweest. De lange reeds commentaren legt daar getuigenis van af. Tenslotte nemen zijn krachten geleidelijk af. Het jaar 1546 is het sterfjaar van Calvijn. Op zijn sterfbed spreekt hij de Raad en de predikanten nog toe. Daarna komt het einde. Met zijn getuigenis tegenover zijn ambtbroeders willen we dit overzicht besluiten. Een groot man die zich klein wist voor God ging heen. Zijn erfenis is het waard om overdacht te worden. In de Institutie liggen de grondlijnen daarvan helder bij elkaar.
“U heeft veel zwakheden van mij te verdragen gehad. Ja alles wat ik gedaan heb, heeft niets te betekenen. De kwaadwilligen zullen van dit woord wel gebruik weten te maken, maar ik zeg het nog eens, dat alles wat ik gedaan heb niets waard is en dat ik een ellendig schepsel ben. Maar ik durf te zeggen, dat ik het goede heb gewild. Dat mij ondeugden me altijd mishaagd hebben en dat de wortel van de vreze Gods in mijn hart is geweest. U kunt wel zeggen dat de wil goed is geweest, en ik vraag u, dat u het kwaad wil vergeven”.
Ds. W. Visscher