Theodorus Beza (1519 – 1605) Frans / Zwitsers theoloog, opvolger van Calvijn
Biografische impressie van Theodorus Beza 1519-1605
1. Inleiding
Er zijn reeds verschillende biografieën over Beza verschenen. Biografen als Baum, Heppe en Geisendorf stonden naar een waarheidsgetrouwe weergave van het leven van Beza en zij zijn daarin, ieder op hun eigen wijze, geslaagd. Dat kan evenwel niet gezegd worden van Beza’s eerste biograaf J. Bolsec, die als tegenstander zowel van de leer van de predestinatie als van Beza zelf een partijdig en vertekend beeld heeft gegeven. Wij willen ons beperken tot een impressie van Beza’s leven, enerzijds omdat het in het kader van deze studie niet de bedoeling kan zijn een omvangrijke biografie aan de bestaande biografieën toe te voegen en anderzijds om de lezer juist door een kernachtige beschrijving van Beza’s leven en werken spoedig min of meer met hem vertrouwd te maken. Uiteraard zullen er dingen gezegd worden, die bij anderen zijn terug te vinden. Niettemin beogen wij door een eigen ‘compositie’ een originele, biografische bijdrage te leveren. We willen Beza van verschillende kanten belichten. We zien hem als mens, classicus, dichter, theoloog, leraar, schrijver, diplomaat, prediker en pastor. Zijn veelzijdigheid springt daarbij in het oog. Het is bepaald indrukwekkend wat Beza gepubliceerd heeft. De door hem geschreven werken worden in chronologische volgorde in deze impressie verwerkt. De werken ontvangen dan namelijk duidelijk hun plaats in een bepaalde periode van Beza’s leven en er worden soms verhelderende of belangwekkende opmerkingen aan toegevoegd, die in de Bibliografie ontbreken of zeer onopvallend vermeld worden. Een enkele keer wordt, in het belang van deze studie, op bepaalde bibliografische gegevens kort ingegaan. Zo wordt duidelijk in welke tijd Beza één en ander geschreven heeft. Mede daardoor krijgen we zicht op de ‘hele’ Beza, zowel in zijn leven als in zijn werken. Hoewel bij deze werkwijze het gevaar bestaat dat een ‘opsomming van werken’ afbreuk doet aan de leesbaarheid van deze biografische impressie, heb ik me vanwege het belang van een goede beeldvorming ingespannen om Beza’s werken zeer beknopt, maar wel duidelijk en doeltreffend, in zijn levensverhaal op te nemen.
2. Beza’s jeugdjaren
Beza’s geboorteplaats Vezelay in Frankrijk ligt nog steeds even schilderachtig als in de zestiende eeuw op een heuvel in het Bourgondische landschap. Wie Vezelay nadert, ziet verschillende kerktorens. Naast de ‘Saint-Père’, een kerk uit de twaalfde eeuw met een indrukwekkend gotisch portaal, is daar de grootse ‘Basilique de la Madeleine’ met een interieuroppervlakte van 110 meter. Beide kerken zijn er het sprekende bewijs van dat het Rooms-katholicisme Vezelay en omgeving eeuwenlang, tot op de dag van vandaag heeft gestempeld. Aan een smalle straat in Vezelay ligt Beza’s geboortehuis, waarin hij op 24 juni 1519 als zevende kind en derde zoon uit het huwelijk van Pierre de Bèze en Maria Bourdelot werd geboren. Beza’s vader stamde uit een rijk en aanzienlijk Bourgondisch adellijk geslacht. Hij vervulde als baljuw van de koning te Vezelay een vooraanstaande post en trad als zodanig vrij autoritair op. Beza’s moeder daarentegen was een behulpzame vrouw. Volgens Heppe had zij iets van een diacones. Hoewel Beza slechts zijn eerste levensjaren in Vezelay doorbracht, wordt later op het titelblad van verschillende werken toch zijn geboorteplaats met zijn naam verbonden: Beza Vezelius of Theodori.
Bezae Vezelii
Reeds voor zijn derde levensjaar werd Beza door zijn moeder en zijn oom Nicolaus van het kleine Vezelay naar het grote Parijs gebracht om daar verder opgevoed te worden. Deze Nicolaus, een broer van Beza’s vader, was lid van het parlement te Parijs en had al geruime tijd zijn oog laten vallen op de kleine jongen uit het grote gezin van zijn broer. Daar hij zelf geen zoon had om zijn vermogen veilig te stellen, meende hij Theodoor ervoor te kunnen gebruiken. Beza’s moeder, die zeer tegen haar zin haar jongste kind moest afstaan, stierf op de terugreis door een val van haar paard. Zij was nog maar tweeëndertig jaar. Nu volgde een zevenjarig verblijf in Parijs. In deze tijd leed Beza gedurende enige tijd aan een ernstige ziekte, waardoor hij als kind zoveel pijn moet hebben gehad dat hij eens van een brug in het water wilde springen. Van die Parijse jaren is verder niet veel bekend. Via een vriend uit Orléans hoorde Beza’s oom over een zekere Melchior Wolmar, een bekwame leraar in de klassieke talen Grieks en Latijn. Hij besloot Beza daarheen te brengen. Als gevolg daarvan verliet Beza tussen zijn negende en tiende jaar Parijs en ging in 1528 naar Orléans om daar bij Wolmar in huis het onderwijs in de klassieke talen te volgen.
3. Beza’s vorming in Orléans en Bourges
Beza’s vader wilde dat zijn zoon de rechtenstudie zou gaan volgen. Het was de bedoeling dat Wolmar hem een daarop gerichte vooropleiding gaf. Deze Wolmar was een Duitse humanist, die naar Frankrijk uitweek omdat hij zich niet veilig voelde vanwege zijn sympathie voor Luthers volgelingen. Het gevolg daarvan was dat Wolmar ook in Frankrijk met de beweging van de Reformatie sympathiseerde en zodoende veel aan bijbelstudie deed. Van de hertogin Margaretha van Angoulême, koningin van Navarre en een zuster van koning Frans I, die in tegenstelling tot haar Roomse broer achter de volgelingen van de Reformatie stond, kreeg Wolwar het verzoek om in 1531 naar de Academie van Bourges te gaan. Hij voldeed aan dat verzoek en Beza ging met hem mee, al was het toen nog niet zover dat hij zelf sympathie voor de ‘nieuwe richting’ had. Wanneer dat het geval geweest zou zijn, had zijn vader, die wel degelijk op de hoogte bleef van de vorderingen van zijn begaafde zoon, hem zeker geen toestemming gegeven om mee naar Bourges te gaan. Het ligt overigens wel voor de hand dat Beza reeds in Orléans een en ander over Luther en zijn opvattingen gehoord heeft. In Bourges werd Beza’s humanistische en klassieke vorming voortgezet. Beza bekwaamde zich grondig in de klassieken, maar ook andere wetenschappen trokken in die tijd zijn aandacht. Hij las enige kerkvaders en verdiepte zich enigszins in de oude kerk. Het moet in diezelfde tijd geweest zijn, dat Calvijn, die in Orléans rechten studeerde en tien jaar ouder was dan Beza, door Wolmar in het Grieks werd onderwezen. Het is mogelijk dat Calvijn en Beza elkaar al toen nu en dan hebben ontmoet, al is het niet zo dat er al vriendschap werd gesloten. Het leeftijdsverschil was daarvoor te groot.
Over Wolmar in relatie tot Calvijn heeft Beza later, terugdenkend aan deze periode uit zijn leven, geschreven: ‘Onder andere personen, met wie Calvijn in die tijd te Bourges omging, was iemand van Duitse afkomst, een uitstekend man en professor in het Grieks, een zekere Melchior Wolmar. Aan hem denk ik met des te meer voldoening, omdat hij mijn trouwe leermeester was die leiding gaf aan al mijn jeugdjaren. Daar zal ik mijn leven lang God voor loven en danken. Deze goede man zag dat Calvijn de Griekse taal niet machtig was en deed er alles aan hem die te leren. In die tijd was Bourges één van de centra van het Franse protestantisme geworden. Tal van ‘vreemdelingen’ werden bij Wolmar geherbergd, onder wie verschillende buitenlanders. Mede omdat Wolmar een overtuigd aanhanger van Luther was, nam Beza in die jaren ongetwijfeld kennis van de geschriften van Luther, Bullinger en mogelijk van nog anderen. Aan het eind van zijn zevenjarig verblijf bij Wolmar, omstreeks 1535, kan van een eerste ommekeer in Beza’ s leven gesproken worden. Hij was toen zestien jaar oud. Een in 1528 verschenen geschrift van Bullinger De origine erroris, over het ontstaan van de dwaling, heeft daarbij een grote rol gespeeld. De jeugdige Beza werd erdoor geraakt en kwam vooral mede daardoor kritisch tegenover de Rooms-katholieke kerk te staan. Dat dit van blijvende betekenis is geweest, blijkt onder andere daaruit dat Beza later meermalen erop terugkomt. In 1550 schreef Beza zijn toen vereerde en trouwe vriend Bullinger, dat één van zijn werken reeds jong een diepe indruk op hem had gemaakt. In 1568, toen Bullinger aan Beza de laatste druk van De origine erroris toezond, herinnerde deze zich weer hoe God hem de ogen geopend had. Beza schreef aan Bullinger: ‘Ik ben, mijn vader, bijzonder gelukkig geweest met het ontvangen van uw werk…Want als ik vandaag Christus ken, is dat voor een groot deel aan dit door u geschreven werk te danken. Tijdens het lezen ervan – in het jaar onzes Heeren 1535 te Bourges bij die uitstekende man aan wie ik een godvruchtige herinnering bewaar, Melchior Wolmar, mijn zeer gerespecteerde huisleraar – heeft de Heere mij de ogen geopend; heel bijzonder daar waar ik bij dat deel was aangekomen waar de commentaren van Hiëronymus werden ontzenuwd. God liet me toen schouwen in het licht van de waarheid. Vanaf dat ogenblik heb ik de grootste verplichtingen jegens u, want dat werk is het middel en het instrument van mijn eeuwig geluk geweest. En deze erkentenis herhaal ik graag, opdat u ermee doorgaat mij van dienst te zijn’. Bullinger beantwoordde dit schrijven. Het verschafte hem grote vreugde en hij nam zich voor God te danken dat het geschrift van zo’n onwaardige zondaar voor een dergelijk ingrijpende verandering had mogen dienen.
Aubert heeft wat in 1535 gebeurde, omschreven als ‘de bekering van Theodorus Beza tot de Reformatie’. Al lag de wortel daar wel, zover was het echter nog niet. Het zou immers nog jaren duren, voordat het kwam tot een breuk met de kerk van Rome. Later heeft Beza een toelichting gegeven, waarom hij zolang heeft geaarzeld. Het werd voor Wolmar gevaarlijk om nog langer in Bourges te blijven, omdat elke Lutheraan met de dood werd bedreigd. Wolmar ontving een dringend verzoek van zijn schoonvader terug te keren naar zijn geboorteland. Het valt te begrijpen dat zijn besluit om terug te keren naar Duitsland Beza zwaar is gevallen. Wolmar stelde Beza voor om met hem mee te gaan, want het viel ook hem moeilijk deze leerling, waarmee hij zo’n band had gekregen, los te laten. Beza’s vader voelde daar echter niets voor. Nog afgezien van zijn vrees voor die ‘Duitse haard van ongeloof’, had hij andere plannen met zijn zoon. Beza moest in Orléans de studie in de rechten verder ter hand nemen. Al scheidden dus Wolmars en Beza’s wegen zich, toch is de onderlinge band blijven bestaan. De rechtenstudie in Orléans beviel Beza echter niet. Hij schreef na verloop van tijd aan Wolmar dat de rechtswetenschap er op een barbaarse en droge wijze werd beoefend, zonder dat er een duidelijke methode was. Beza kreeg er steeds grotere tegenzin in en nam steeds meer zijn toevlucht tot de klassieken. In die tijd gaat Beza ook gedichten schrijven. Reeds in Bourges was hij daarmee op vijftienjarige leeftijd begonnen. Een eerste gedicht ging over Wolmar, die bezig is Homerus uit te leggen. Beza draagt aan Homerus, als prins der dichters, dit eerste proefgedicht op. De klassieken stonden voor hem model en inspireerden hem. In Orléans kreeg hij intussen kennis aan een dochter van een professor in de rechten, Marie de l’Etoile (Stella). Het bleef echter beperkt tot een zeer korte liefde, want zij stierf vrij plotseling. De jonge Beza liet dichtregels in het Latijn en Frans in haar grafsteen beitelen. Op de leeftijd van twintig jaar behaalde Beza, op 11 augustus 1539, zijn licentiaats-graad in de rechten. Zijn aanzien aan de Academie van Orléans was intussen gegroeid. Hij was een zeer gezien persoon met een aanzienlijke invloed geworden. Ondanks dat besloot Beza in 1539 naar Parijs terug te keren.
4. Negen jaar Parijs
Dat ook in de Parijse tijd de band met Melchior Wolmar was gebleven, blijkt uit het feit dat deze hem in Parijs weer opzocht, Toch zou het ook nu nog negen jaar duren, voordat Beza met de Rooms-katholieke kerk zou breken. Zowel door zijn gedichten en klassieke vorming, als ook door zijn geleerdheid en knappe voorkomen was hij een geziene gast in de hofkringen, waartoe uiteraard ook vrouwen behoorden. De studie in de rechten lag intussen stil. Beza’s vader hoopte echter dat zijn zoon daarmee verder zou gaan. Maar Beza verkoos filosofie boven rechten. Hij deed dat liever, zo liet hij in 1542 zijn vriend Pompon uit Orléans schriftelijk weten.2 Wel ging Beza zich, na bemiddeling van zijn broer, in de praktijk van het Parijse gerechtswezen verdiepen. In diezelfde tijd, 1542, sterft Beza’s broer aan een ongeneeslijke ziekte. Dit grijpt Beza bijzonder aan, want zij waren geruime tijd met elkaar als broers in Parijs opgetrokken. In een latere tijd van zijn leven ziet Beza op deze Parijse jaren terug als een tijd vol aanvechtingen van het vlees. De drie hoofdaanvallen van satan waren de vleselijke lusten in een stad als Parijs, de literaire glorie, vooral vanwege zijn epigrammen of puntdichten – bekwame dichters roemden hem – , en dan ook nog zijn eerzucht om aan het hof een ereplaats te mogen innemen. Beza schrijft het later aan het raadsbesluit van de barmhartige God toe dat hij, die zelf zo ongelukkig op de gevaarlijke weg was, toch aan deze grote gevaren is ontkomen. Eerlijk schrijft hij ook dat hij, om niet door de boze lusten van het vlees overweldigd te worden, zich verloofde en in het geheim huwde met een vrouw. Daarmee werd een bestaande liefdesrelatie tussen de adellijke Beza en het eenvoudige meisje Claude Desnoz (Claudine des Noz) bevestigd, hoewel Beza genoeg adellijke vrouwen had kunnen huwen. Zelf heeft Beza later geschreven dat dit huwelijk in het geheim was gesloten, weliswaar met medeweten van twee van zijn vrienden, de beide juristen Lorenz de Normandie en Jean Chrespin. Dit was ten dele gebeurd om anderen vanwege het standsverschil geen aanstoot te geven en ten dele vanwege het door Beza zelf zo genoemde ‘duivelse’ geld. Beza genoot namelijk inkomsten via zijn oom uit een kerkelijke bron en deze inkomsten zouden waarschijnlijk bij het bekend worden van dit huwelijk vervallen. Wel werd echter de duidelijke afspraak gemaakt, dat zij, zo gauw de hindernissen uit de weg waren geruimd, kerkelijk zouden trouwen. Dit is dan ook het eerste wat Calvijn in 1549 bij hun aankomst in Genève adviseerde te doen. Deze niet-officiële relatie tussen Beza en Claude heeft de tegenstanders stof gegeven om Beza’s naam te lasteren. Later hebben sommige vijanden bepaalde gedichten van Beza aangegrepen om olie op het vuur te werpen, bijvoorbeeld het gedicht over de bescherming van de zwangere Candida. Men deed het voorkomen alsof Claude vóór het officiële huwelijk reeds een kind verwachtte. Dat zou dan een buitenechtelijk kind zijn. Het onjuiste ervan wordt echter bewezen door het feit, dat het huwelijk van Beza en Claude kinderloos is gebleven. Beza bleek in die jaren een vruchtbare dichtader te hebben, want het aantal gedichten groeide uit tot een bundel. Hij schreef onder andere elegieën, lyrische gedichten, waarin de aangename herinnering aan hetgeen men vroeger bezat, afwisselt met treurigheid over het verlies ervan. Beza schreef ook epitaphieën, grafschriften, en epigrammen, puntdichten met een hekelende of schertsende gedachte. In de verschillende verzen komen klassieke namen voor als Sofocles, Aristoteles, Plato en anderen. Naast de klassieken waren er ook andere thema’s, als geliefden, kerstnacht, David en Bathseba.
Soms was er een dichtregel, waarin iets merkbaar werd van Beza’s sympathie voor de Reformatie. Inmiddels werd er drang op Beza uitgeoefend om zijn gedichten uit te geven. Voordat hij zover kwam, zond hij ze ter inzage aan Wolmar in Tübingen en eveneens aan Camerarius, een kenner van de klassieke literatuur. Beiden brengen een positief advies uit en sporen Beza aan snel tot publicatie over te gaan. Niet lang daarna verschijnt op 15 juli 1548 Beza’s bundel Poemata,3 met als ondertitel Juvenilia. Op het titelblad prijkt een verwaand aandoende Beza met een laurierkrans in de hand. Deze bundel is dus een dichterlijke pennenvrucht uit Beza’s jeugdjaren en hij heeft deze begrijpelijkerwijs aan Melchior Wolmar opgedragen. Beza’s voorliefde voor de antieke kunst en voor het humanistische leven komen in deze bundel duidelijk tot uitdrukking. In een latere tijd van zijn leven heeft Beza gezegd dat hij altijd van de edele dichtkunst is blijven houden en dat het hem nog steeds niet kan berouwen, maar hij voegt eraan toe er spijt van te hebben dat hij de van God gekregen gave, hoe gering die ook mag zijn, voor dingen heeft gebruikt waarvan de herinnering hem doet blozen. Korte tijd na de uitgave van zijn Poemata, zelfs nog in diezelfde zomer van 1548, wordt Beza ernstig ziek. Niet lang daarvoor had hij een groot gedicht over het laatste oordeel gemaakt, maar nu vreest hij zelf voor dat oordeel. Hij kwam in een geweldige geloofscrisis terecht en verkeerde in doodsnood. Het is de schok van deze ernstige ziekte, ook de nabijheid en haast tastbare aanwezigheid van de dood en dan vooral het dreigende oordeel van God, die een radicale verandering in zijn leven hebben teweeggebracht. Zoals we al hoorden, bracht een werk van Bullinger een eerste ommekeer in Beza’s leven. Hij kwam erdoor tot het inzicht dat de Rooms-katholieke kerk dwaalde. Tot een breuk kwam het toen echter niet. Al hoorde Beza meer dan eens Wolmar spreken over Gods vrije genade in Jezus Christus, over de zaligmakende kracht van het geloof en over het pseudo-christendom van de katholieke kerk, toch bleef Beza in de kerk van Rome. Uit een latere beschrijving van hem kunnen wij opmaken dat hij reeds eerder de gelofte gedaan had in het openbaar voor de ware kerk uit te komen, maar het was er nog steeds niet van gekomen. Totdat hij dus, kort na het verschijnen van zijn Poemata en de verkregen roem van humanistische zijde, ernstig ziek werd en er een radicale verandering plaatsvond. Beza’s bekering, waardoor hij zich voornam voortaan met zijn hart en leven de Heere te dienen, hielp hem over al zijn aarzelingen heen en bracht hem tot een definitieve breuk met Rome. Beza’s overgang naar de Reformatie was van toen af een feit. Zelf vertelt Beza over dit ingrijpende gebeuren in zijn leven: ‘De Heere zocht mij door een zware ziekte, die zo ernstig was dat ik aan herstel twijfelde. Wat moest ik, ongelukkige, doen, waar niets dan Gods te vrezen gericht mij voor ogen zweefde? Wat gebeurde er? Na oneindige kwellingen naar lichaam en ziel erbarmde de Heere zich over Zijn voortvluchtige knecht en troostte mij, zodat ik niet meer aan Zijn vergevende genade twijfelde. Onder duizend tranen verafschuw ik mezelf, smeek Hem om vergeving, vernieuw de gelofte in het openbaar voor Zijn ware kerk en verering uit te komen; kortom, ik geef me geheel aan Hem over. Zo gebeurt het, dat het mij met alle ernst voorgehouden beeld van de dood het in mij sluimerende en nooit begraven verlangen naar het ware leven verwekte, en dat deze ziekte het begin van mijn genezing en ware gezondheid werd. Zo wonderlijk is de werking van de Heere met de Zijnen, dat Hij door hetzelfde middel neerslaat, verwondt en heelt. Zo spoedig ik dus het bed kon verlaten, brak ik alle banden, die mij tot nu toe geketend hielden, pakte mijn geringe have bijeen en verliet vaderland, ouders, vrienden, om Christus na te volgen’. Toen Beza dit schreef was hij negenentwintig jaar.
5. Beza naar Genève
Op 23 oktober 1548 kwamen Beza en zijn vrouw, na hun vlucht uit Frankrijk, in Genève aan27. Op Calvijns aanraden werd hun huwelijk nu zo spoedig mogelijk kerkelijk bevestigd. Deze trouwdienst was Beza’s eerste kerkdienst in Genève. Later vertelde Beza dat in die dienst bijzonder Psalm 91 van Marot hem had aangesproken en dat deze hem nog steeds was bijgebleven. Het protocol van Genève vermeldt pas geruime tijd na hun aankomst hun aanwezigheid. Daarin staat geschreven dat op 3 mei 1549 edellieden zijn aangekomen, onder wie ‘Theodore de Bèze’, en dat zij toestemming hebben verkregen aldaar te wonen. Beza wil echter aan het werk. Zijn vriend Chrespin, die destijds getuige was bij zijn in het geheim voltrokken huwelijk en die voorheen als advocaat aan het parlement van Parijs werkzaam was maar eveneens gevlucht was, stelde Beza voor samen met hem een boekdrukkerij te beginnen om goede lectuur te verspreiden. Het is Chrespin inderdaad gelukt deze op te zetten, maar zonder Beza, want die ging eind augustus 1549 op reis naar Duitsland om een bezoek aan Wolmar te brengen. Op deze reis kwam Beza onder andere door Lausanne, waar hij Viret, een medegrondlegger van de Reformatie, ontmoette. Viret drong bij Beza erop aan om de onbezette leerstoel van de klassieke literatuur aan de Academie te Lausanne te vervullen. Beza gaf een ontwijkende reactie, maar Viret gaf het niet op. Hij schreef hierover een brief aan Calvijn, waaruit blijkt dat hij voor de Academie van Lausanne en voor het welvaren van de kerk veel van Beza verwachtte. Calvijn antwoordt op 11 oktober dat hij zijn medewerking zou verlenen om Beza ertoe te bewegen deze plaats in te nemen. Mede daardoor werd Beza toen ervoor ingewonnen. Daarnaast heeft de gemeente van Lausanne hem, eveneens op aanraden van Calvijn, beroepen.4 Zo vertrok Beza met zijn vrouw op 6 november 1549 naar Lausanne, waar hij Grieks ging doceren aan de Academie. Negen jaar lang zou hij in Lausanne wonen en werken. Nog vlak daarvoor, in oktober 1549, verscheen een fel pamflet van Beza’s hand tegen de Rooms-katholieke polemicus Cochlaeus, die het tegen Calvijn opnam door de verering van relikwieën te verdedigen. In die tijd trad Beza voor het eerst als verdediger van Calvijn naar buiten. Hij deed dat in de vorm van een brief, die gericht was aan zijn vriend Conrad Gesner. at Hun vriendschap dateerde reeds uit de tijd dat zij elkaar bij Wolmar in Bourges leerden kennen. Deze uit Zilrich afkomstige Gesner3I stimuleerde Beza om een begin te maken met dichten, waarin hij hem destijds was voorgegaan.
1.6 Beza in Lausanne
Lausanne was kerkelijk georiënteerd op Bern, waar in 1528 de Reformatie tot stand was gekomen. Daarom begaf Beza zich reeds drie dagen na zijn aankomst in Lausanne, op 9 november 1549, naar Bern om daar door een eed in te stemmen met de Reformatie. Dat was nodig, omdat Beza een belangrijke post aan de Academie van Lausanne ging vervullen en ook omdat hij zich geroepen wist aan heel het kerkelijke leven deel te nemen. Om zijn deelname aan het gemeenteleven te bevorderen hield hij Bijbel-uren, waarin hij een begin maakte met de behandeling van de Romeinenbrief. Kennelijk vond Beza dit toen al een bijzonder belangrijke brief. Daarna behandelde hij de beide boeken van Petrus. Hij deed dat in het Frans en probeerde het eenvoudig en praktisch te houden. Daarnaast bleef poëzie belangrijk voor hem, hoewel hij er nu een andere invulling aan gaf. Beza wilde God in de poëzie dienen. De vruchten daarvan bestonden allereerst uit het opzetten van een vertaling van de Psalmen in het Frans. Vervolgens dramatiseerde hij, naast andere oudtestamentische geschiedenissen, de geschiedenis van het offer van Abraham. Hij verwees daarin naar Genesis 15 en Romeinen 4, gedachtig aan het woord: ‘Abraham heeft in God geloofd en het is hem tot gerechtigheid gerekend’. Het offer van Abraham werd weldra uitgegeven. Het werd verschillende malen herdrukt en op tal van plaatsen uitgevoerd. Leerlingen van de Academie namen deel aan deze tragedie, die door Beza naar klassiek voorbeeld dichterlijk werd samengesteld. Intussen brak de pest uit en deze eiste in april 1551 haar tol. Velen lieten het leven. Beza schreef op 12 mei aan Calvijn: ‘Er is in onze hele stad nagenoeg niets gezonds en niets wat deugt’.5 Kort daarop 21 juni, schreef Viret aan Calvijn dat men geloofde dat Beza aan de pestleed. Tijdens de avondprediking voelde hij zich reeds misselijk en een dag later vreesde hij, gezien de pijn, aan de pest te lijden. Viret verzuchtte in dit schrijven dat de Kerk en de gehele geleerde wereld een groot verlies zouden lijden als Beza zou wegvallen. Bij de gedachte alleen al kreeg hij tranen in de ogen. Het bericht van Viret vervulde ook Calvijn met angst en zorg. Hij schreef de dag na ontvangst van het bericht van Viret een brief aan een vriend in Parijs, die ook met Beza bevriend was. Hij laat daarin merken hoezeer hij Beza bemint en voegt eraan toe: ‘Ik zou geen mens zijn, wanneer ik hem niet lief zou hebben, hem, die mij meer dan een broer liefheeft, die mij als een vader vereert. Echter nog veel smartelijker lijkt het verlies me toe, dat de kerk zou moeten lijden, als deze man, waarvan ik zeer groot voordeel verwacht, reeds bij het begin van zijn loopbaan door een zo plotselinge dood zou weggenomen worden…’. Calvijn eindigt zijn brief met de wens dat Beza als verhoring op hun
gebeden in leven mag blijven.
Inmiddels leken Beza’s dagen geteld. Ook Beza zelf vreesde dat zijn ziekbed een sterfbed zou worden. Hij liet zich uit de Psalmen van Marot voorlezen, met name het derde vers van Psalm 130. Claude, zijn vrouw, verzorgde haar man en bracht de binnengekomen brieven bij zijn bed. Beza genas echter en reisde weldra naar Baden, waar het water van een zwavelbron zijn herstel gunstig beïnvloedde. Op weg naar Baden kwam Beza door Bern, waar hij Haller ontmoette. Tevens ging hij naar Zürich, waar hij voor het eerst Bullinger persoonlijk zag en sprak. Beza herinnerde zich uiteraard van hoe grote betekenis met name één van Bullingers werken voor hem was geweest. Toen hij nog maar kort in Lausanne was, had Bullinger hem een hartelijke brief gezonden, waarin hij zich verheugde over Beza’s plaats aan de Academie en in Lausanne. Tevens had hij hem daarin verzekerd van zijn
blijvende vriendschap. Beza had hem toen op 14 maart 1550 geantwoord dat hij deze vriendschap zeer op prijs stelde. Hij noemde vanuit zijn geestelijke verbondenheid Bullinger zijn ‘liefste vader in Christus’. In diezelfde brief herinnerde Beza eraan hoe hij bij Wolmar boeken van Bullinger en ook andere christelijke boeken had gelezen. In die tijd had hij zich meer dan eens de vraag gesteld, hoelang hij nog in de modder van het pausdom zou rondwentelen. Beza vermeldde in die brief ook dat hij veel had moeten opgeven, maar meer had ontvangen, bovenal Gods genade en ook vele vrienden. Hij noemt ze op: Calvijn, Viret, Musculus, Haller en ook Bullinger. Op dat moment moest Beza aan een woord van Themistocles denken, die zei ‘Ik zou verloren zijn, als ik niets had verloren’. Geen wonder dus dat Beza zich erover verblijdde om Bullinger in Zürich persoonlijk te zien. Ook Conrad Gesner zag hij hier na zestien jaar weer terug. Beza schreef 26 augustus vanuit Baden aan Haller, hoe blij het hem gemaakt had de vader (hij bedoelt daarmee Bullinger) en de broeders in Zürich ontmoet te hebben. Met nieuwe krachten keerde Beza naar Lausanne terug en nam daar zijn plaats weer in.
Door : C. Van Sliedrecht
Lees hier verder: http://www.dewoesteweg.nl/wp-content/uploads/2008/10/Theodorus-Beza-opvolger-van-Joh.-Calvijn.pdf