John Badby in een ton verbrand
n het jaar 1410 zat er te Londen, in Engeland, een kleermaker gevangen, Jan Badby genaamd, die zeer standvastig betuigde en beleed, dat in het avondmaal des Heeren, dat onder de gelovigen bediend wordt, het lichaam van Jezus Christus bij wijze van sacrament en als een gedachtenis wordt uitgereikt, en niet natuurlijk of in werkelijkheid als of het in een zekere plaats bevat was.
Wat de geestelijkheid hem ook aandeed, hoe zij ook smeekte, mooie woorden sprak en hem bedreigde, toch liet hij zich geenszins van de waarheid afbrengen. Liever verkoos hij de gruwelijkste marteldood te ondergaan, dan de geopenbaarde waarheid en de belijdenis van het Evangelie schandelijk te verloochenen.
Toen hij bij deze belijdenis volhardde, werd hij door de bisschoppen aan de wereldlijke overheid overgeleverd en een gruwelijk vonnis over hem uitgesproken, namelijk, dat men hem in een vat moest sluiten en met een klein vuur langzaam verbranden. Men bracht hem op het Smitsveld, waar veel volk heen liep om dit schouwspel te zien, doch hij vreesde de onmenselijke pijn niet, en het zich onbeschroomd daarheen brengen. De oudste zoon des konings van Engeland, Hendrik de vierde, was daar ook tegenwoordig, om getuige te zijn van dit gruwelijk schouwspel. Deze word met barmhartigheid bewogen over deze beklagenswaardige mens, ging naar hem toe, sprak hem zeer vriendelijk aan en vermaande hem, dat hij toch prijs zou stellen op zijn leven, en zodanige meningen en gevoelens zou laten varen. Op alle mogelijke wijzen was hij bezig, hem van zin en mening, te doen veranderen. Hij deed dat niet in bitterheid of met bedreigingen, maar met beleefdheid en zachtheid, opdat zijn leven zou gespaard blijven. Doch de vrome martelaar van Jezus Christus bleef vast en onwankelbaar in het geloof, want hij bouwde dat geloof niet op een heilige, maar op de enige hoeksteen Christus, en sloeg het beleefde voorstel van de prins met welsprekende taal mannelijk af, en overwon aldus deze gevaarlijke verzoeking, zich bereid verklarende liever alles te lijden, dan iets tegen de waarheid, waarvan zijn geweten overtuigd was, te spreken of te doen. Nadat het vonnis was uitgesproken, werd hij in een vat gesloten, en de brand in het hout dat rondom het vat gelegd was, aangestoken. Toen de vlammen het vat aan alle zijden begonnen te genaken, en de hitte zeer groot werd, kreet hij zo jammerlijk, dat het hart beefde van ieder die het hoorde. De zoon des konings werd door dit jammerlijk gekerm zeer bewogen, liet het vuur blussen, ging tot de man, die in het vat lag en ondraaglijke pijnen leed, bood hem zijn leven aan, en beloofde hem daarenboven uit de bezittingen van de koning zoveel geld als voor het onderhoud van zijn leven nodig was, indien hij zijn raad wilde opvolgen. Doch tevergeefs; hij volhardde onwankelbaar in de waarheid, verwierp het aanbod van de prins, en schatte het lijden, om de naam van Jezus Christus, hoger dan hier in alle weelde en overvloed te leven, en de beleden waarheid te verzaken. Toen de prins zag, dat alle aanbiedingen en beloften tevergeefs waren, en dat hij op generlei wijze was te vertederen, liet hij hem weer in het vat sluiten, het vuur aansteken en de vromen martelaar verbranden.
Zo werd hij door zonderlinge en velerlei verzoeking, door onlijdelijke pijn bezocht en op de proef gesteld, maar overwon alles als een vroom krijgsknecht van Christus, door Hem die hem versterkte, Jezus Christus. Hier aanschouwt men de waarheid van Paulus’ woorden, dat niets de uitverkorenen van God, hoe gruwelijk dit ook zijn mag, scheiden kan van de liefde Gods, die er is in Jezus Christus onze Heere.