Ik ben den HEERE uw God

Posted by admin | | maandag 16 mei 2011 10:52 am

Toen sprak God al deze woorden, zeggende: Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb, Exodus 20 vers 1-2.

 

Geliefden, nadat den Heere Zijn aardse verkoren bondsvolk Israel verlost heeft uit de ijzeroven van Egypteland, middels een weg van bloedstorting en gerechtigheid, ging Hij hen voor middels de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts. Hij leidde hen droogvoets door de Rode Zee om hen in de woestijn dagelijks te onderhouden met hemels brood en het water uit de steenrots. In deze woestijn heeft God Zijn volk nader onderwezen in het wonder van hun verlossing. Nu waren ze niet meer dienstbaar aan Farao en zijn drijvers, en behoefden niet meer te werken. Nu waren ze in vrijheid en mochten dagelijks op hun knietjes het hemelse mannabrood oprapen om niet. Toen bracht God Zijn volk bij de berg Sinai, om hen Zijn geboden te geven door middel van Mozes, de middelaar van het oude verbond. Mozes verkeerde voor lange tijd met God op de berg, en keerde tenslotte terug. Mozes had op de berg onuitsprekelijke dingen gezien. Boven op die berg Sinai heeft God hem de vervulde wet in en door de beloofde Messias Christus Jezus laten zien, en hem getoond en bevolen hoe het volk Hem een tabernakel bouwen moest, opdat God door de offerandedienst der verzoening in hun midden zou gaan tabernakelen, vergelijk met Hebr. 9 en Joh. 1:14. Volzalig van God, en met een hemelse glans op zijn gezicht toog de middelaar van het oude verbond nederwaarts richting zijn volk. Maar Mozes zag zijn volk dansende rondom het gouden kalf, en gooide van heilige verontwaardiging de twee tafelen der wet in stukken. Een beeld van het verbroken werkverbond. Gods heilige wet was krachteloos geworden door het zondige vlees van de mens, vergelijk Gen. 3:7, Rom. 8:3a. De wet die de mens ten leven was, werd hem nu ten dood bevonden, Rom. 7:10.

 

Nadat Mozes zijn broer en zijn volk heeft bestraft, keert hij terug tot God als een middelaar tussen God en zijn volk. Toen was het volk Mozes verwachtende, en ze zien hem wederkeren met de twee tafelen van Gods heilige wet in zijn armen. God gebood Mozes een altaar te maken onder aan de berg Sinai, en vervolgens de twee tafelen der wet in de Ark des Verbonds te leggen. Een beeld van Gods genade verbond in en door de beloofde Messias Die in de volheid des tijds komen zou om Zijn verkoren volk te verlossen van al hun zonden, Gal. 4:1-7. God had geen behagen meer in de verbroken werken van de mens. Toen Christus door Zijn Vader werd uitgestoten in Zijn drieërlei ambtsbediening, klonken daarom niet voor niets deze woorden uit de hoge hemel: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb, hoort Hem…!!” Een beeld van hoe Gods heilige Wet in en door de beloofde Messias vervuld zou gaan worden, Rom. 10:4. Door Zijn enige offerande was er genoegdoening aangebracht door een volkomen voldoening jegens het geschonden en verbroken heilige recht Gods, Hebr. 10:14, Efeze 5:2. Hij heeft Zijn leven in gehoorzaamheid afgelegd onder de vloek en doem van Gods heilige wet, waardoor God een volkomen betaling rechtvaardig van Hem afeiste. God eiste de dood door Zijn heilige deugden, die een afschijnsel zijn van Zijn heilige wet, want Hij had immers gezegd dat de ziel die zondigde de dood zekerlijk zou sterven. Hebben deze dingen weleens op uw hart gedrukt, lezer…?? Bedenk dat een ieder die het Evangelie gehoord heeft, niet alleen schuldig staat jegens Gods heilige wet, maar nog meer jegens Zijn heilig Evangelie, 1 Joh. 5:10. Christus heeft niets kwaads gedaan hebbende ontzaggelijk geleden, onschuldig ter dood gebracht, en is de vervloekte kruisdood gestorven. Als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht, Jes. 53. Doch de HEERE heeft de ongerechtigheid van Zijn verkorenen op Hem doen aanlopen. Omdat Hij daar als Middelaar en Borg stond in de plaats waar Zijn verkorenen voor God niet meer konden bestaan. Hij is in gehoorzaamheid gestorven aan de eis van Gods heilige wet, Hij heeft de zonden die op Hem gelegd werden vernietigd door Zijn heilige leven en door Zijn kruisdood, Hij is het graf ingegaan om deze zonden te begraven en de vloek over de zonden teniet te doen, vergelijk Deut. 21:21-22 met Lukas 23:50-53. Ja lezer, hier liet de Vader Zijn Zoon begraven, opdat Hij na drie dagen zou opstaan als de Eerstgeborene  uit de doden opdat Hij in allen de Eerste zou zijn, Kol. 1:13-18, tot hun rechtvaardigmaking, en tot hun heiligmaking en tot een volkomen verlossing van Zijn verkorenen, 1 Kor. 1:30.

 

Maar voordat Mozes de twee stenen tafelen van Gods heilige wet in de ark des Verbonds legt, spreekt God Zelf tot Zijn verloste bondsvolk Israel, zeggende: “Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb…” En wat lezen we dan even verder in Ex. 20 vers 18 en 19: “En al het volk zag de donderen, en de bliksemen, en het geluid der bazuin, en den rokenden berg; toen het volk zulks zag, weken zij af, en stonden van verre. En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven!” En dan treed Mozes tussen als de middelaar van zijn volk, zeggende: Vreest niet, want God is gekomen, opdat Hij u verzocht, en opdat Zijn vreze voor uw aangezicht zou zijn, dat gij niet zondigdet. Toen sprak God al deze woorden, zeggende: Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb, Exodus 20 vers 1-2.

 

Nu ben ik dan eindelijk bij m’n tekstje gekomen, en mag ik misschien ook meteen de geestelijke lijnen doortrekken? Misschien is daar een opmerkzame lezer die hardop denkt: “Maar schrijver, gaat u nu Gods heilige wet achter het Evangelie der verlossing plaatsen, zoals helaas vele puriteinen hebben gedaan. Hoe moet ik Gods heilige wet na Israëls verlossing uit haar diensthuis door een weg van bloedstorting en gerechtigheid, dan (geestelijk) verstaan…??” Wel, dat zal ik u vertellen, m’n geliefde lezer. God verloste Zijn volk door Zijn almachtige sterke Hand, in en door de weg van Zijn gerichten, Ex. 6:5, Ex. 13:16. Deze gerichten/plagen bracht God over gans Egypteland opdat het onleefbaar en onhoudbaar zou worden in dit vervloekte diensthuis waarin ook het volk Israel woonachtig was. Geestelijk is dat wezenlijk niet anders bij het geestelijk verkoren Israel. Het geestelijke diensthuis waarin de mens van nature aan de ketenen der zonden gevangen zit, en uit eigen kracht nooit meer uit kan komen middels zijn verbroken werken der wet, is het beeld van de eerste man, waar de apostel van spreekt in Rom. 7:1-3. Een vrouw mocht niet trouwen met een andere man, wanneer haar eerste man nog leefde. Deze man moest eerst gestorven zijn, wilde ze vrij zijn om te kunnen hertrouwen. Deze vrouw is het beeld van de verkoren Kerk die eenmaal zalig zal worden. Hierin moet u altijd vasthouden dat het aardse bondsvolk Israel een beeld is van het geestelijk verkoren Israel dat in Christus eenmaal het hemelse Kanaan voor eeuwig zal gaan beërven. Deze vrouw wordt ook genoemd in Openb. 12:1-6 ook genoemd, hetgeen wijst op het aardse Israel en het geestelijke Israel dat het Vrouwenzaad in haar schoot droeg. Uit het aardse Israel is de Koning der Joden geboren, want de zaligheid is immers uit de Joden sprak de Heere Jezus tot de Samaritaanse vrouw in Joh. 4:22b, maar het Kindeke Jezus is ook geboren geworden in de harten van Zijn geestelijk verkoren Israel, dat zijn de geestelijke Joden. Misschien kunt u nu wat beter begrijpen waarom de geestelijke Joden altijd een liefdesbetrekking hebben tot de aardse Joden. Dit kwam duidelijk openbaar uit de belijdenis van Ruth, toen ze beleed dat de God van Naomi ook haar volk was, en het volk van Naomi ook haar volk was. Dit kwam tevens openbaar uit het verzoek van Naaman de Syrier die een stukje uit het land Kanaan wenste mee te nemen naar zijn land, om aldaar een altaar te bouwen met grond uit het land Kanaan dat hem lief geworden was. Door dit altaar gevoelde de verloste Naaman de Syriër zich verbonden met de God, het land, en het volk der Joden. Is dit altaar in uw hart alrede opgericht, lezer? Het altaar is een plaats waar een gericht plaats vond, wist u dat? Door het altaar alwaar het onschuldige Lamme Gods op geslacht is geworden, en zijn bloed vergoten is geworden, en zij met Zijn huid overkleed zijn geworden, gevoelen de geestelijke Joden zich ook met elkaar verbonden, waar zij ook op deze aarde mogen wonen. Want alleen door dit geslachte Lam, Wiens vlees en bloed zij gegeten en  gedronken hebben, hebben zij een thuiskomen in het Vaderharte Gods gevonden, vergelijk Joh. 6:53-56, Joh. 14:6.

 

Hoe en wanneer heeft dit verloste volk der Joden dan van het vlees en bloed van het geslachte Lam mogen eten…?? Dat was in de donkere nacht na het negende gericht/plaag, nadat God Zijn volk Israel een Weg tot behoudenis had aangewezen door het bloed van het geslachte Lam, en door middel van het eten van Zijn vlees dat door vuur gebraden moest worden, lees Exodus 12. Lees dan ook vers 48, waarin staat geschreven dat geen onbesnedene daarvan eten en drinken mocht. Bent u al besneden, door de onwederstandelijke werking van Gods heilige Geest. Is het bij u al eens een onhoudbare nood geworden, waarin het buiten al hope werd, Jes. 57:10? Heeft God het gericht des doods al over het vervloekte diensthuis gebracht waarin u wonende was? Waar elders kon u beschutting vinden tegen het dodelijk verderf en de toorn Gods die toen over u werd gebracht, dan achter het gestreken bloed aan de deurposten van uw verloren hart??? En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal. En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting, Ex. 12:13-14.  

 

Ja lezer, ik trek zo af en toe de lijnen maar even door, die er liggen tussen het aardse en het geestelijk verkoren Israel. Ik kan hier nu even niet verder over uitweiden, anders kom ik niet meer aan mijn gekozen tekst toe. Maar ik had dit nodig om bij m’n tekst te komen. Om aan te geven dat God Zijn heilige wet bij de Sinai aan Zijn verloste bondsvolk Israel gegeven heeft. We dienen Gods heilige wet op verschillende geestelijke wijzen te zien. De gerichten Gods in het diensthuis, waardoor het onhoudbaar en onleefbaar werd in Egypteland, wijzen op de afsnijdende en dodende bediening van Gods heilige wet. Een ziel kan veel ontdekking hebben, zonder geestelijk te zijn gedood aan de rechtvaardige eis van Gods heilige wet. Velen zijn geestelijk stervende, maar weinigen zijn daadwerkelijk gestorven, en daarom nog niet gerechtvaardigd door een vreemde aangebrachte Gerechtigheid, Rom. 6:7-8. Dit geestelijk sterven aan de eis van Gods heilige wet is het ondergaan in het badwater der wedergeboorte, Rom. 6:3-6, Kol. 2:11-12, en het opkomen uit dit geestelijke badwater is de enge poort waarvan Christus zegt dat velen deze zullen zoeken maar niet zullen vinden, Matth. 7:13, Lukas 13:24, Gal. 3:27. En wanneer God Zijn volk dan verlost heeft uit het diensthuis van vloek en zonden, en hen de wolkkolom van Zijn Heilige Geest naar de woestijn des levens heeft geleidt, brengt Hij hen aan de voet van de berg Sinai alwaar Hij Zijn verloste Israel nader gaat onderwijzen in de vervulde Wet in Jezus Christus. Gods vervulde Wet in Christus is feitelijk Zijn heilig Evangelie, wist u dat? Het verloste Israel moest dus nader onderwezen worden in hun verlossing, door het onderricht in Gods vervulde Wet en door de dienst der tabernakel. Daartoe moesten de stenen tafelen der wet in de in de Ark des Verbonds gelegd worden, met het gouden verzoendeksel daarboven. Wanneer het volk zondigde dan vielen er doden, maar wanneer het volk leefde naar Gods heilige wet door de dienst der verzoening dan was en bleef het, het gezegende volk des HEEREN. Plaats dit eens geestelijk over op deze volgende woorden die het geestelijk verkoren Israel betreffen: “Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven, Rom. 8:13.” Misschien begrijpt u nu, waarom Johannes Calvijn weleens gezegd heeft dat Gods heilige wet alleen in Christus Jezus gelezen kan/moet worden. Vandaar dat Calvijn de tien geboden der wet in zijn Catechismus aan het einde heeft geplaatst. Hiermee wilde hij zeggen, dat Gods heilige wet Gods verloste volk vrijpleit voor God en zegent in en door het toegepaste volbrachte werk van Jezus Christus. Voor mijn verdorven vlees dat niet anders wil dan zondigen, en zich niet kan onderwerpen aan Gods heilige wet, blijven deze tien geboden voor mij een geestelijke tuchtmeester tot Christus. De grote hervormer Maarten Luther plaatste daarentegen Gods heilige wet aan het begin van zijn Catechismus, als de zogenoemde usus elenchticus. Als zijnde de ontdekking, de ontkleding, de ontbloting, de ontgronding, de afsnijding, en doding der wet, Rom. 7:4, Gal. 2:19-20. Het kan dus beiden, maar altijd eerst als de afsnijding en doding, en pas daarna als de vervulde en volbrachte wet in Christus die Gods volk vrijpleit voor God. In onze Heidelberger Catechismus is Gods heilige wet ook daarom in deze volgorde opgenomen geworden. Prent deze dingen in uw hoofd, en scherp u deze dingen dagelijks in, lezer. Want, er is zoveel dwaling te koop.

 

Dan willen we ten laatste nog iets zeggen over de wijze waarop God Zijn volk in Zijn vervulde wet heeft onderwezen. Nu is Gods heilige wet geen dwangbevel meer, geen vloekeis tot betaling meer, maar een liefdedienst in en door de inwonende verworven Geest van Jezus Christus, Rom. 8:9. Lees hier wat de apostel in Rom. 8 vers 15 schrijft aan de VERLOSTE christenen te Rome: “Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader!”  Zijn er dan twee Heilige Geesten? NEEN, maar er is een tweeërlei werking van en door God den Heilige Geest. De Geest der dienstbaarheid werkt de zogenoemde usus elenchticus, dat is de ontdekking, afsnijding en doding der wet. Deze werking van Gods Heilige Geest neemt het uit Gods heilige wet en verkondigt het een zondaar in zijn diensthuis tot zijn veroordeling. Deze werking van Gods heilige Geest brengt de eeuwigheid in de tijd in het hart van een zondaar, en doet hem beseffen dat hij een eeuwig schepsel is die straks zijn Schepper en Rechter zal moeten gaan ontmoeten, en doet hem beseffen dat er zonder bloedstorting geen vergeving is. Deze werking van Gods heilige Geest eist de gerechtigheid op, door Gods Beeld op te eisen in het hart van een zondaar. Deze Geest doet hem verloren gaan en ondergaan in het badwater der wedergeboorte. Maar het is de Geest der aanneming tot kinderen die deze zondaar doet opkomen uit het badwater der wedergeboorte. Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes, Titus 3:5. Het is deze werking van Gods heilige Geest Die door Christus verworven is, Rom. 8:11, Die het uit Hem neemt en het Zijn verkorenen tot zaligheid en vrede verkondigt in het uur der minne, Joh. 16:13-15. Hou deze twee werkingen van Gods heilige Geest altijd gescheiden, zonder ze met elkaar te vermengen, lezer.

 

Hoevelen denken (vanuit de verkeerde/vervloekte leringen) dat, wanneer zij door Gods heilige wet een weinig ontdekt zijn geworden van hel, vloek en zonden, zij alrede bearbeidt zijn geworden door de verworven Geest van Christus, Gal. 4:4-7. Maar niets is minder waar dan dat! Het zal niet gaan, want God lieft en handhaaft immer Zijn heilige recht, en Hij zal hen er door Zijn Heilige Geest vroeg of laat eens achter brengen! Ze misleiden zichzelf en anderen daarmee, en vermengen het werk van God den Heilige Geest zodanig dat God niet meer aan Zijn eer komt, omdat ze Gods heilige recht omzeilen, verbuigen, verkrachten, en ontheiligen. Het ontbreekt deze mens aan enig rechtsgevoel. Wanneer zij een deuk rijden in een andermans auto, en ze vragen om vergeving aan de persoon van deze auto, zonder een vergelding mee te brengen, dan weten zij (als zondige mensen zijnde) dat dit niet klopt. Maar wanneer het de deuk, c.q. de breuk, betreft die wij gemaakt hebben jegens Gods heilige wet, en wij vanuit houdbare overtuigingen (= zonder te sterven aan de eis tot betaling van Gods heilige wet) vergeving aan God vragen, zonder een vergelding mee te nemen, dan menen de meesten onder hen dat het wel goed met hen komt. De een zegt dat hij aan Gods kant alrede gerechtvaardigd is, en de ander geeft er weer een andere draai aan. Hoevelen zouden nog werkelijk Gods heilige wet verstaan, Rom. 7:1a? Is God dan niet barmhartig? Jawel, maar ook zeer rechtvaardig. God eist een rechtvaardige vergelding over onze begane overtredingen jegens Zijn heilige wet, en dat is de vervloekte kruisdood. Want de ziel die zondigt zal de dood sterven. Waar God de gerechtigheid opeist, daar moet de verkoren/verloren zondaar omkomen en verdrinken in zijn ongerechtigheden en onheiligheden voor God. En onderin dit bad der wedergeboorte schenkt God de Vader in Christus hetgeen Hij rechtvaardig van die verkoren zondaar kwam op te eisen. Daar openbaart Christus Zich als de Vervulde Wet, door de beloftenissen des Evangeliums, aan de helwaardige ziel van deze zondaar. Zie daar het geheim en wonder van zalig worden, waardoor deze zondaar door het geloof in Hem mag opstaan uit dit bad der wedergeboorte, uit het graf der zonden, ten eeuwige leven. Door de dood en doop van Christus (Rom. 6:3-8) naar het leven, is wat velen niet (kunnen) zien en nog minder wensen te horen, omdat ze liever door de valse leraren bedrogen wensen te worden. Er zal betaald moeten worden, lezer! Door uzelf of door een Ander. Lees hier hoe de godzalige John Warburton het zielsbevindelijk moest ondervinden dat God de onschuldige geenszins onschuldig houden kan:

 

“O, de ellendige reis, die ik huiswaarts had; niets dan ongeluk en ellende, en wat dit nog verzwaarde was, dat mijn ogen een weinig ontsloten waren voor het kwaad van mijn eigen hart. Ik zag, dat de boze gedachten, zowel als de boze daden zonden waren tegen God, en God bracht die tekst met zo’n kracht in mijn ziel, dat ik dacht dadelijk ter helle te zullen neerzinken: “Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het Boek der Wet, om dat te doen.” Gal. 3: 10. Er viel zulk een licht op deze woorden, dat ik zag en ook gevoelde, dat ik volkomen vervloekt was, zonder mogelijkheid van ontkoming; en deze woorden, volgens mijn eigen oordeel, voltooiden en verzegelden mijn gewisse verdoemenis met geen minder kracht dan de voorgaande: “Want wie de gehele Wet zal houden en in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan allen.” Toen zag ik, zo klaar als de zon op de middag schijnt, de heiligheid en gerechtigheid van God in mijn verdoemenis, en dat het ten enenmale onmogelijk was, voor hetzij God of mens, om mij te redden. Nu gevoelde ik, dat het te laat was en dat er geen hoop meer kon zijn tot in eeuwigheid. Nu zag ik, dat ofschoon ik berouw mocht hebben en tranen van bloed wenen, dit niet kon vervullen “al hetgeen in het Boek der Wet geschreven was.” Nu werd ik geleid om te zien, dat deze Heilige Wet vereiste zowel Heilige gedachten als Heilige daden, en onmiddellijk daarop viel in mijn ziel: “Gij zult liefhebben de Heere uw God met geheel uw ziel en met geheel uw hart en uw naaste als uzelven.” En wederom klonk het als een verschrikkelijke donder: “Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen in het Boek der Wet geschreven is, om dat te doen.” O! het “omdat-te-doen” sloeg mij in stukken, gelijk een pottebakkersvat en benam mij daar het laatste greintje hoop, dat God mij zou kunnen redden in een weg bestaanbaar met Zijn gerechtigheid. Nu zag ik zo klaar als de middag Zijn heiligheid en gerechtigheid in mijn verdoemenis; en ik zeide Hem, dat wanneer ik in de hel kwam, ik alle duivelen daar zeggen zou, dat Hij mij geen onrecht gedaan had, maar dat ik alles mijzelven te wijten had. Ja, dat ik God zou rechtvaardigen in Zijn toorn uit te storten op zo’n monster, die tot zo’n hoogte van ongerechtigheid was opgeklommen, die zoveel geloften gedaan en wederom alle verbroken had, die al dieper en dieper in de zonde was ingedompeld, en een zo grote bespotter van God geweest was. Nu echter zag ik duidelijk, dat mijn oordeel bezegeld was, want deze woorden kwamen direct op de voorgaande: “Tot de hemel en de aarde zullen voorbijgaan, zal geen jota of tittel der wet voorbijgaan, totdat alles zal zijn geschied.” Zo zag ik, dat God de onveranderlijke is in de deugden Zijner heiligheid en gerechtigheid en dat Hij de schuldige geenszins kan onschuldig houden.”  (Uit: Weldadigheden van een Verbondsgod)

 

http://www.dewoesteweg.nl/wp-content/uploads/2009/07/de-bekering-en-zielsverlossing-van-john-warburton.pdf

 

Ik wil eindigen met een citaat uit een brief die ik onlangs stuurde aan een vrouw waarvan ik kreeg te geloven dat zij een verloste geestelijke Jodin die haar verlossing niet of maar nauwelijks verstond, en daardoor de troost die haar toekwam moest ontberen, Jes. 40:1-2. Ik doe dat niet zo vaak, maar nu kreeg ik er geloof en vrijmoedigheid voor. In deze brief probeerde haar te vertellend te onderwijzen hoe God Zijn verloste Israel in de woestijn des levens door de dienst der tabernakel nader heeft willen onderwijzen in hun verlossing uit hun diensthuis. Ik citeer:    

 

“Geliefde vriendin in onze Heere Jezus Christus,

 

Ik heb je brieven aan je vriendin gelezen. Je hebt geen goddelozer leven achter je, dan ik in mijn eertijds heb gehad. Tijdens het lezen kwamen deze woorden in m’n hart : “En het onedele der wereld, en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen [iets] is, te niet zou maken” Ja meisje, God heeft je op willen rapen uit vrije genade om niet. Wie zal dat wonder uit kunnen wonderen? Je schreef me dat den Heere je onlangs wakker maakte met die woorden uit Rom. 8 vers 1 : “Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest.” Ik vond dat treffend, en later begreep ik waarom ik het afgelopen vrijdag bij een kind Gods in Oud Beijerland, bij hem thuis na de maaltijd, ging lezen uit Romeinen 8. En afgelopen zondagmorgen zat ik thuis een preek van te luisteren over HC zondag 12 : Waarom wordt gij een christen genaamd? En wat denk je dat de Schriftlezing was? Jawel, weer Romeinen 8. Het klinkt misschien ongeloofwaardig, maar de Heere is m’n Getuige dat ik de waarheid spreek. Nu geloof ik daarom dat ik die woorden die jij van den Heere kreeg, tot tweemaal kreeg bevestigd. Er voor, en erna. Dat was ook de reden waarom ik niet twijfelde om jou te bevestigen en een weinig te willen verklaren, omdat ik meende dat dit voor jou een bevestiging was van het uur der minne toen jij onder aan het kruis aan Zijn voeten mocht liggen. Daar was jij uitgestreden en jij was het met God eens, en God was het met jou eens. Alleen door de trekkende liefde des Vaders werd jij ingewonnen om verloren te gaan voor God, Joh. 6:44. De liefde was in dat uur der minne sterker dan de vloek en doem der wet. Als in een punt des tijds ging je verloren, waarna jij in de armen van jouw lieve Zaligmaker mocht vallen. Toen stortte Zijn verworven  Geest Zijn liefde uit in je ziel, waarna vervolgens even jezelf kwijt was. Toen zag jij niemand anders meer dan Jezus alleen. Zijn Geest nam het uit Hem, en verkondigde het jouw helwaardige ziel tot zaligheid en vrede: “Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.” Hij ging in de plaats staan van een onreine overspeelster, van een zwarte zondares, waardoor Hij door plaatsbekleding een onreine werd voor God, en toen werd jij door het gestreken bloed een reine maagd in en door Zijn toegepaste volbrachte werk. Toen vloekte de wet jou niet meer, meer prees en zegende hij jou, en gaf jou een recht op het eeuwige leven.

 

Wie zal dat wonder ooit uit kunnen wonderen, geliefde vriendin. Nu mag je verder leven op kosten van een Ander. Nu heb je in Hem een Vader Die altijd voor je zal zorgen, en een Leidsman gevonden door Zijn verworven Geest. Al kan je alles nog niet zo duidelijk verklaren en verwoorden. Daarom moet Gods volk nader onderwezen worden in hun zielsverlossing, in hetgeen ze in Jezus Christus deelachtig geworden zijn. In HC zondag 7 geschiedt de verlossing door het zaligmakende geloof, naar Rom. 5:1-2, Gal. 2:16. Daar wordt de hemelse vrede met God gekend, en een blijdschap die alle verstand te boven gaat. De strijd is voorbij, verlost uit het vervloekte diensthuis van Egypteland. Nu ben je door de Rode Zee gegaan, dat was een bevestiging en verzegeling van het gestreken bloed aan de deurposten van je hart, 2 Kor. 1:22. Het bloed der verzoening en het water des Geestes der vernieuwing. Nu heeft de wolkkolom (=Heilige Geest) jou in de woestijn des levens geleidt, en hoef je nooit meer te werken onder de slagen van de drijvers van Farao. Nooit meer werken, voor eeuwig en altijd vrij en verlost van het juk der wet! Dagelijks op je knietjes om het hemelse Manna op te rapen, en het water te drinken uit de Steenrots Christi Jesu. En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen, lees het verband van Openb. 12:2-6. Nu breekt er een nieuwe strijd aan, geliefde vriendin. Dat is een andere geestelijke strijd. De strijd tegen een driekoppige vijand, namelijk tegen de duivel, tegen de wereld, en tegen je eigen verdorven zondige vlees. Bedenk dat Amelek je altijd zal zoeken te treffen op je zwakste plekken. Wees daarom waakzaam in je gebeden, en doodt dan uw leden, die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinigheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst, Kol. 3:1-10. Bedenk dat dit geen nieuwe wet is, maar een liefdesbevel van Koning Jezus. Opdat Zijn Geest die in u woont niet bedroeft zal worden en voor enige tijd van u zal gaan wijken.

 

Maar in de woestijn werd het volk Israel door God ook nader onderwezen in hun verlossing. Zij werden verlost in en door een weg van bloedstorting en gerechtigheid. Door bloedstrijking en door het eten van het geslachte vlees van het onschuldige Paaslam. Zo ook het geestelijk verkoren Israel in de woestijn des levens. Israel werd aan deze verlossing telkens herinnerd door de dienst der tabernakel. Het brandofferaltaar wees op het onschuldige Paaslam dat geslacht, gebraden en gegeten moest worden, vergelijk Joh. 6:53-55. Het koperen wasvat was het beeld van de Rode Zee, de verzegeling door de Heilige Geest van de afwassing der zonden, vergelijk Rom. 6:3-8, en Efeze 1:13-14 (met kant). Daarna het Heilige waarin de toonbroden, de gouden kandelaar en het reukaltaar stonden. Zijn Woord is ons door de verworven Geest Christus een licht op onze levensweg geworden, Psalm 119:105, 1 Kor. 2:14. Nu heb je een Bijbeltje van God in je hart ontvangen, Joh. 16:13. De toonbroden in het Heilige wijzen op de brekingen des broods, nadat de gelovigen in het NT gedoopt waren geworden, Hand. 2:42. Tot versterking en onderhouding van het geschonken zaligmakende geloof in Jezus Christus. Die gouden kandelaar en die toonbroden, wijzen op de twee penningen die de Barmhartige Samaritaan in Lukas 10 vers 35 achterliet, en aan de waard van de herberg gaf ter verzorging en onderhouding van die Jood die Hij van de dood had gered. God onderhoud Zijn volk in en door Christus, door middel van Zijn bediening des Woords en door de bediening van het heilig Sacrament. De doop tot verzegeling (=koperen wasvat in de voorhof) van het geloof, en door het Heilig Avondmaal tot onderhouding des geloofs.

 

Heb je ook weleens van dat gebroken brood al wenende aan de Tafel des Heeren mogen eten? Ging er toen geen liefelijke reuke van Hem uit, Efeze 5 vers 2…?? Moest je toen niet denken aan de inhoud van Salomos Hooglied…? Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre…. Weet je wat dat betekent? Wanneer een bruid in Israel zich (voorheen) opsierde voor haar bruidegom, dan hing ze een bundeltje mirre (in was gehuld) tussen haar borsten. Wanneer dan haar aanstaande man haar kwam halen, dan steeg haar lichaamstemperatuur vanwege dat haar hart sneller ging kloppen. Dat gebeurde vanwege haar liefdesgenegenheden tot haar man. Dan begon de was tussen haar borsten te smelten, waardoor de welriekende mirre zich over haar lichaam begon te verspreiden. Welk een mooi beeld, geliefde vriendin. Wist je dat voorheen mirre in het Midden Oosten alleen gebruikt werd voor dat soort gelegenheden, maar ook voor begrafenissen van zeer aanzienlijke personen. Nu de vraag aan jou? Is dat bundeltje mirre tussen jouw geestelijke borsten weleens gaan smelten, toen Christus door de brekingen des broods bij vernieuwing zeer liefelijk overkwam in je ziel? Moest je toen niet steeds wenende denken aan die woorden die Hij tot jouw zielsverlossing sprak? Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven…!! Dat is nu het eeuwige wonder. Wij verzondigen het keer op keer, maar Hij is en blijft de Getrouwe die voor Zijn volk bidt wanneer zij niet kunnen en soms ook niet eens willen bidden.

 

Daarna het voorhangsel en het Heilige der Heilige, waarin de Ark des Verbonds stond met de stenen tafelen der wet daarin, met het gouden verzoendeksel daar bovenop, waarop eenmaal per jaar het bloed gestreken moest worden. Het voorhangsel wees heen naar Zijn Lichaam dat gescheurd en verbrijzeld is geworden onder de toorn Gods over de bedreven zonden van Zijn volk, die Hem toegerekend waren geworden. Toen Hij op Golgotha in de volheid des tijds uitriep dat Zijn werk volbracht was, toen scheurde dit voorhangsel van boven naar beneden, en had Zijn volk door Zijn gescheurde Lichaam, Rom. 7:4, de weg terug gevonden tot het Vaderharte God Die hen verkoos door middel van Zijn eeuwige liefde. Israel werd in de woestijn dus onderwezen in Gods heilige wet, die door de beloofde Messias volbracht en verheerlijkt zou gaan worden. Hiervan heeft Christus gezegd: “Ik draag dien Heilige wet dien Gij den sterveling zet, in Mijn binnenste ingewanden”, lees Psalm 40 met kanttekeningen. Bedenk dat Gods heilige wet die jou eens vervloekte en veroordeelde, nu het zwijgen is opgelegd voor wat betreft je vernieuwde natuur uit Christus, door Zijn volbrachte werk. Maar voor je oude verdorven natuur die niet anders wil dan zondigen, blijft Gods heilige wet voor jou een tuchtmeester tot Christus. Want ik heb een vermaak in de wet Gods, naar den inwendigen mens; Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere. Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde, Rom. 7 vers 14-26.”

 

 

 

D.J. Kleen