Over HC zondag 7
Wilt u deze verhandeling met links evt. ook naar vrienden en/of bekenden sturen? Kopieer dan de inhoud van dit stuk uit dit : Word-document
Over de Bijbelse en on-Bijbelse uitleg van HC zondag 7
Geliefde lezer, het lag reeds lange tijd in mijn voornemen, om een uitgebreide verhandeling te schrijven over het verschil tussen de Bijbelse en on-Bijbelse verklaring van HC zondag 7. Wat is een waar zaligmakend geloof, en wat is er in dit geloof gezeteld? Wat is de aard van dit geloof en waar begint dit zaligmakende geloof mee? Begint dit met de kennis van Christus, of met de kennis der zonden? Wanneer we al deze vragen beantwoorden vanuit het Bijbels commentaar van Zacharias Ursinus, een van de opstellers van de Heidelberger Catechismus, dan zult u bemerken dat hier de wegen bij velen uiteen dreigen te gaan. We leven helaas in een tijd dat het geloof in de wet (HC zondag 2 t/m HC zondag 6) vereenzelvigd wordt met het geloof in het Evangelie (HC zondag 7). Deze horen wel onafscheidelijk bij elkaar, maar zijn beslist niet hetzelfde. Het Evangelie is immers niet Gods heilige wet, maar de Vervulde wet in Jezus Christus. De reformatoren en nog wel enkele nadere reformatoren leerden dat het geloof in het oordeel Gods, c.q. het geloof in de vloek en doem der wet, gewerkt door de Geest der dienstbaarheid (naar Rom. 8:15a), wel voorafgaat aan de zaligmakende kennis van, en het geloof in, de Heere Jezus Christus, maar zij leerden ook dat het geloof in de wet van een andere aard is als het geloof in het Evangelie. Het geloof in de wet doet mij de toorn Gods en de gramschap Gods over mijn zonden gevoelen, maar het geloof in het Evangelie doet mij daar zielsbevindelijk van verlost zijn. Daarover zegt HC zondag 4 immer het volgende: Vraag: Is God dan ook niet barmhartig? Antw: God is wel barmhartig, maar God is ook rechtvaardig! Middels Zijn gerechtigheid en heiligheid vereist God door Zijn heilige wet een volkomen betaling/voldoening vanwege de overtreding van Zijn heilige gebod der wet. God kan een zondaar in Christus Zijn barmhartigheid niet bewijzen wanneer Hij Zijn heilige recht niet handhaaft. De zondaar moet daarom zijn geestelijk bestaan voor God afleggen onder dit heilige recht, hier aan deze zijde van het graf of straks voor eeuwig. Maar God rekent met Zijn verkorenen af aan deze zijde van het graf. Hij eist door Zijn heilige wet Zijn heilige Beeld op waarin Hij de mens geschapen heeft. Dit doet God door de verkoren zondaar de spiegel van Zijn heilige wet voor te houden. Door deze spiegel ziet die zondaar wat hij in Adam verloren is, namelijk het Beeld van Gods heiligheid en Gods gerechtigheid. De mens was heilig en daarom waren zijn werken heilig, de mens was rechtvaardig en daarom kon hij, niet uit wettische vrees voor Zijn Rechter, maar door de liefde tot Zijn Schepper en Vader in gehoorzaamheid leven overeenkomstig Gods heilige wet. Daardoor pleitte de wet de mens vrij, en gaf hem een recht op het eeuwige leven. Wanneer God dan ten gerichte komt in het bestaan van zo’n verkoren zondaar, en hem de spiegel der wet voorhoudt, ervaart die zondaar de heiligheid en de majesteit Gods door het heilig licht wat hem doorstraalt. Maar wanneer dit nu alleen gepaard ging met de donder van Gods heilige wet, dan zou dit alleen vrees en benauwdheid baren. Maar de Heere Jezus zegt in Johannes 6 vers 44 zo het volgende: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.” Wanneer God dus een verkoren zondaar komt te trekken tot de geloofsgemeenschap met Christus, dan doet God dit door de weg van Zijn heilige recht. De vloek der wet preekt hem Jezus Christus ten dode, maar de blijde boodschap van het Evangelie preekt hem Jezus Christus ten leve. Als u dit niet verstaat, leg het dan maar naast u neer. Want dit is een heilige verborgenheid, het heilgeheim wat God de Vader alleen Zijn verkoren kinderen wil openbaren. Wanneer God dan ten gerichte komt in het bestaan van die verkoren zondaar, dan gevoelt die zondaar dus niet alleen de toorn en gramschap Gods op zijn verloren ziel branden, maar hij gevoelt ook een verborgen trekkende liefde des Vaders die hem voor God op de knieën brengt. Deze verborgen liefde die hij niet kan verklaren, doet hem gevoerd worden met smeking en geween voor God. Deze Vaderlijke verborgen liefde doet hem middels een hartelijk berouw zijn vonnis mijnen. Deze liefde doet gewaar worden, niet alleen tegen de wet maar ook tegen het Evangelie gezondigd te hebben. En daarom verwaardigt deze liefde de zondaar door recht verloren te gaan. Gods heilige wet overtuigt hem, maar de trekkende liefde des Vaders doet hem overbuigen, lezer. Deze liefde wint hem in, om geestelijk met Jona overboord te gaan en rechtvaardig te vallen in de golven van Gods toorn. En nu komt het, waar nu deze verkoren zondaar zijn bestaan geestelijk verloren heeft voor God, daar beschikt God in die golven van Zijn toorn die zondaar en Vis tot zijn eeuwig behoud. Deze Vis slokt hem in, door het instrument van het zaligmakende geloof, waarop de zondaar een Lichaam met Hem wordt in Zijn kruisdood. Daar wordt de zondaar geestelijk gedoopt met de kruisdood van Zijn lieve Zaligmaker, Rom. 6:3-4. En daar in de buik van die Vis ligt die zondaar verslonden in Gods liefde het wonder te bewonderen dat God hem Zijn barmhartigheid heeft willen bewijzen door het sturen van die grote Vis. Mijn Liefste is mijn, en ik ben Zijn, Hooglied 2:16. Dat is de bevinding van die zondaar wanneer hij in de liefdesarmen van deze grote Vis mag liggen, lezer. Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, Rom. 8:3. De overtredingen van die verkoren zondaar worden daar veroordeeld in het vlees van die Vis, waarop het wonder van aanbidding alleen overblijft, (lees Jona 2 en maak zelf de geestelijk toepassing. Dan spuugt de Vis hem op het droge, en zwemt weg met de overtreding van die verkoren zondaar in Zijn buik, en zie daar eens een gehoorzame en (in Christus) gerechtvaardigde zondaar staan op de oever van Gods vrije genade om niet. Zie daar hoe deze zondaar een Lichaam met Christus wordt in en door de geestelijke kracht van Zijn heerlijke opstanding. Want waar de zonden teniet zijn gedaan in Zijn vlees, in Zijn graf en in Zijn kruisdood, daar kan het graf der zonden deze verkoren zondaar niet meer vasthouden. Soli Deo Gloria! Geliefde lezer, wie hier niets van verstaat, trap en mate zij Goddrie-enig alleen bekend, verstaat niets van het wonder van zalig worden in en door het (toegepaste) volbrachte werk van Jezus Christus. Smeek dan zonder ophouden of God u deze zaken zielsbevindelijk zou willen leren/openbaren, uit vrije genade om niet, om Jezus Christus wil alleen. Dat geve den Heere.
De apostel leert in Rom. 6 vers 14 dat een ziel onder de wet of onder de genade (=Evangelie) is. Maar heden ten dage leven we in een tijd waarin men placht te leren dat, wanneer een ziel geestelijk aangeklaagd en veroordeeld wordt door Gods heilige wet, de ziel onder deze bediening zijn zonden vanuit een houdbare nood gaat leren bewenen, zichzelf gaat verfoeien, en vanuit een verbroken werkverbond in het reine met God probeert te komen door zijn verdorven bestaan hier en daar een weinig op te knappen, die ziel hier alrede van Gods kant is ingelijfd in het verbroken Lichaam van Christus. Men meent (leer)stellig dat dit het begin van het zaligmakende geloof is. Men leert hiermee een wedergeboorte en daarmee een verondersteld zaligmakend geloof onder de vloek en doem van Gods heilige wet. Met de nodige toevoeging/kanttekening dat, mits die ziel nooit tot de kennis van Christus komt, het geen waarachtige wedergeboorte en geen waar zaligmakend geloof is gebleken/geweest. Zie daar de veronderstelling in deze on-Bijbelse uitleg van leer. In deze verderfelijke leer zijn zelfs de meest godzalige leraren van voorheen meegezogen geworden, lezer. Achtenswaardige knechten en kinderen Gods, die de benodigde zaken zelf op een zuivere zielsbevindelijke wijze ondervonden hebben, zijn voor wat betreft de heilsleer werkelijk in slaap gevallen met de dwaze maagden, met name wanneer we letten op hoedanig zij afgeweken zijn van de nije leer der reformatoren die op hun beurt weer terug grepen naar de zuivere leer der apostelen. Ik wil u dit aantonen door u te wijzen op wat de schrijver van de HC over zondag 7 (en zondag 23) heeft opgemerkt, daarna wat Bastingius, Van der Groe en Kohlbrugge daarover gezegd hebben. Om u vervolgens te wijzen op de afwijkende uitleg van leer van HC zondag 7 in de tijd waarin we nu leven. Dan zult u al spoedig bemerken hoeveel water men bij de klare wijn der reformatie gedaan heeft, waardoor die kostelijke wijn schier bijna ondrinkbaar geworden is. U zult dan onder andere bemerken dat de reformatoren de schenking, de inlijving, en de aanneming, de zekerheid, het vertrouwen en de toestemming, NOOIT van elkaar gescheiden hebben. U zal dan ook bemerken dat de meeste leraren van deze laatste eeuw dit helaas wel gedaan hebben. Deze laatsten begonnen te spreken van het wezen des geloofs (= HC zondag 7) en van het welwezen des geloofs (= HC zondag 23), waardoor het uiteindelijk een Babylonische spraakverwarring werd. We kunnen niet anders zeggen dat we niet waakzaam zijn geweest, en dat we niet genoegzaam op onze posten geweest zijn. Aan het zuivere licht der Reformatie heeft het zekerlijk niet gelegen, maar het kwam ook mede door de valse indringers die Gods ware geroepen knechten negatief beïnvloed hebben. Hoe zeer weinigen beseffen dat genade geen bewaarmiddel voor de zonden is, en nog minder een bewaarmiddel voor vele leerdwalingen is.
Velen houden vast aan bepaalde on-Bijbelse krommigheden/uitspraken, die meestentijds meer verwarring dan verheldering brengen. Hoewel deze dingen nooit goed te praten zijn, moeten we dit ook proberen te verstaan door te letten op wie hun onderwijzers geweest zijn. Wanneer ik dit schrijf, denk ik ook aan mezelf, wie ik ben en van wie ik m’n onderwijs in de middellijke weg ontvangen heb. Waar heeft ons kerkelijke wiegje gestaan, en wie zijn onze onderwijzers geweest. De mannen van wie ik in de middellijke weg mijn (theologisch, maar ook zielsbevindelijk) onderwijs ontving, acht ik vele malen hoger dan mezelf. En ook ik ben vaak geneigd om telkens te zeggen dat de liefde alle dingen bedekt. De wet, en iemand die zwanger is van de wet, wijst telkens maar weer op andermans gebreken, maar iemand die vanuit de Evangelische liefde mag leven, bedekt de gebreken en tekorten van anderen en haalt er het goede uit. Dit is o.a. een reden waarom ik geen afscheid kan en wens te nemen van sommige leraren op mijn website die, voor wat betreft hun dogmatische standpunten, eigenlijk indruisen tegen hetgeen ik juist placht te verdedigen. De meesten van hen zeggen over de bevindelijke weg der bekering (=over hoe het gaat) best kostelijke dingen, maar ze leren het vanuit een valse leer. Voor mensen die hier doorheen kunnen/mogen luisteren is dit niet schadelijk, maar voor zielen die zich vastklampen aan sommige on-Bijbelse uitspraken kan dit wel degelijk zielsmisleidend zijn. Ik meen echter (ik ben hun Rechter niet!) dat op de meesten van hen de inhoud van Gal. 1 vers 8-9 niet van toepassing is, waarin de apostel niet alleen de dwaalleringen maar ook de personen die dit leren, vervloekt. Ik schrijf dit, omdat sommigen mij vanuit voornoemde teksten verweten, en bleven verwijten, dat ik sommige van deze leraren ondanks hun leerdwalingen, op mijn website liet staan. Deze mensen schenen mij toe als ijdele Bereeers die kennelijk alleen op de leer letten, dan op de bevinding die er gepreekt wordt. Vanwege sommige on-Bijbelse uitspraken van bepaalde (ongeletterde) knechten Gods voelen ze zich ineens geestelijk niet meer met hen verbonden. Zij letten helaas meer op de woorden van de zaken, dan op de gepreekte zaken van de woorden. (Vergeef me wanneer het anders is!) De vraag komt dan natuurlijk weer boven, wie of dan de ware knechten en kinderen Gods zijn. Ook hierin ben ik geen Rechter, maar wanneer ik deze knechten Gods hoor (s)preken en/of bidden, dan mag ik weleens mee(s)preken of meebidden. Daar hoor ik iemand roepen: “Dus, omdat u zich met hen verbonden voelt, is een bewijs dat zij ware geroepen knechten en kinderen Gods waren!!??” Een ieder spreekt voor zichzelf, lezer. Als u hun preken niet wenst te beluisteren, luister ze dan maar niet. Maar ik wens hen niet weg te werpen vanwege hun on-Bijbelse krommigheden. Ik bemin hun zielsbevinding, maar verwerp en weerleg daarom ook hun leerdwalingen. Maar bedenk dit wel, namelijk dat dit verkoren volk allen hetzelfde Hoofd (=Christus) hebben, zij allen tot hetzelfde Lichaam (=de Kerk) behoren, en zij allen door dezelfde verworven Geest van Christus geleid worden. Zij allen kunnen ervan getuigen hoe zij uit het diensthuis der zonden verlost zijn geworden door de bloedstorting van het geslachte Lamme Gods (=verwerving) en door bloedstrijking (=toepassing) van dit bloed aan hun verloren harten, en door het eten van Zijn vlees dat door het vuur van Gods toorn is gegaan. Zij allen kunnen ervan getuigen hoe zij in vrijheid heentogen richting de Rode Zee, hoe zij daar droogvoets door heentogen, en hoe de wolkkolom en de vuurkolom hen dag en nacht voorging, en hoe zij dagelijks het hemels manna mochten eten en mochten drinken uit de steenrots Christi. Zij kunnen er ook van getuigen hoe zij in de woestijn Gods heilige wet als een Vervulde Wet ontvingen, omdat zij zagen hoe de tafelen der wet in de ark des verbonds gelegd werden. Ja lezer, wanneer u in het buitenland een Hollander tegenkomt, dan heeft u ook geen heel betoog van hem nodig om te kunnen horen in welk land zij geboren zijn. Geestelijk is dit niet anders. Je moet in Kanaan geestelijk geboren zijn, om de geheime taal der geestelijke Kanaanieten te kunnen verstaan, Mark. 4:11-12. Het Koninkrijk der hemelen is en blijft tenslotte een verborgen Koninkrijk, en al Gods ware/verloste kinderen kennen het geheim van zalig worden, waar de wereld en de vrome godsdienst geheel niet van weten. Ja lezer, wanneer ik deze geroepen knechten Gods hoor preken en bidden, dan hoor ik daar de Geest Gods in hun gebed en in hun prediking. Hiervan betuigt de apostel dat: “Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn, Rom. 8:16”. Wanneer we daarom tenslotte alleen maar strijden om de zuivere leer, en het niet meer is dan dat, zal een mens tenslotte met deze zuivere leer straks nog voor eeuwig verloren gaan. Zulke dingen kan ik daarom niet altijd rijmen en/of begrijpen. Wanneer u een broer hebt met een spraakgebrek, of met een beperkte gave tot uitleg, en u weet meestentijds met een half woord wat hij bedoelt te zeggen, dan gooit u uw broer toch ook niet buiten de deur? Hoe zou dat toch kunnen? Nou lezer, geestelijk is dat ook onmogelijk. Maar ik wijs wel hun krommigheden aan, en weerleg hun on-Bijbelse uitspraken en/of leringen op grond van Gods Woord, opdat u door sommige van hun misvattingen niet in de war zult geraken. Dit kan u wellicht enigszins vermetel in uw oren klinken, maar weet oprecht van mij dat dit alzo niet bedoeld is. Dit doe ik dus niet om hen onderuit te halen, maar ik verlang zo dat God ons arm vaderland nog eens een vernieuwde reformatie zou willen schenken, uit vrije genade om niet. Want wij allen hebben hierin gezondigd, lezer. Wij Nederlanders hebben de nije zuivere leer der reformatie ingeruild voor een leer met een zekere schijn van Godzaligheid. Hieromtrent zijn de woorden uit Joh. 3 vers 19-21 beslist geen onwaarheid: En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos. Want een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet bestraft worden. Maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn.
Nederland heeft de leugen liever gehad dan de Goddelijke Waarheid, en daarmee de duisternis liever gehad dan het geschonken licht der reformatie. Waardoor zeer velen in hun spreken en in hun denken meer waarde zijn gaan hechten aan de kennis van hun bedreven zonden dan aan de kennis van hun verlossing van deze zonden. Wanneer je gezien hebt dat je ziek bent, dan ben je aan Gods kant alrede genezen, en wanneer je ziet dat je in de gevangenis zit dan ben je aan Gods kant alrede bevrijd. Wanneer je gezien hebt schuldig te zijn jegens Gods heilige wet, dan ben je aan Gods kant in Christus alrede verlost en ingelijfd door wedergeboorte en een verondersteld geloof zonder Christuskennis. Zie daar wat deze leugenleringen ons allemaal gebracht hebben, lezer. Is Gods Woord dan zo onduidelijk over deze zaken? Of hebben wij deze heldere zaken feitelijk verdraaid tot ons eigen verderf, 2 Petrus 3:16? Allemaal onze eigen schuld, lezer. De duivel heeft in deze inderdaad ook niet stil gezeten, en heeft er van zijn kant beslist ook nog een schepje bovenop gedaan waardoor de leer nog meer verdraaid/ verdiaboliseerd is geworden. Helaas zijn er slechts weinigen die deze dingen mogen opmerken en kunnen onderscheiden, waardoor men menigmaal al spoedig verward raakt. Daarom is het niet verkeerd om deze dingen bij tijden aan de kaak te stellen. Uiteraard niet gericht op de persoon, maar op hun on-Bijbelse krommigheden. Dit hebben de apostelen in hun leerbrieven immers ook keer op keer gedaan. God heeft Nederland een kracht der dwaling gezonden, en we zitten nu met de overblijfselen van de vervloekte Roomse kerkleer waarmee zelfs vele wijze maagden sterk beïnvloed zijn geworden. Het roomse bloed stroomt ons van nature kennelijk allemaal door de aderen. Dat is een oordeel in een oordeel, lezer. Daarnaast is het niet onbelangrijk om te bezien vanuit welk oogpunt we deze dingen wensen te onderzoeken. Niet ieders last is immers van dezelfde aarde, en we hebben lang niet allen een scherp oog voor dezelfde dingen ontvangen. Ik laat hier nu eerst een paar voorbeelden horen en lezen van hoedanig men is afgeweken van de nije leer der reformatie, om te besluiten wat de reformatoren en enkele zuivere nadere reformatoren over het zaligmakende geloof gezegd hebben. Over dit zaligmakende geloof wens ik dus het laatste woord niet te hebben, maar ik wens dit woord juist bij de reformatoren te laten, wiens geschonken licht velen in onze dagen helaas veracht hebben. Bij het horen en lezen van deze preken wil ik u wijzen om op de volgende zaken te letten. Namelijk dat:
ü Wet en Evangelie mogen nooit met elkaar vermengd worden, maar moeten onderscheiden geleerd en gepreekt worden. Een ziel is onder de wet of onder de genade van het Evangeliums, Rom. 6:14.
ü Onder de geestelijke bediening der wet heeft Christus in gehoorzaamheid Zijn bestaan afgelegd voor God, zo ook Zijn volk wanneer zij onder het gericht Gods in hun ziel ene plant met Hem worden in Zijn kruisdood, Rom. 6:3-5. Het geestelijke leven in en door Christus begint dus pas wanneer een zondaar als ene plant met Christus opstaat uit het graf der zonden. Want, waar de zonden begraven zijn, daar is ook de vloek over de zonden begraven, en daar is geen dood, geen hel, en geen toorn Gods meer over de zonden. Daar kan het graf de zondaar dus niet meer vast houden.
ü Het geloof in het Evangelie mag nooit vermengd of vereenzelvigd worden met het geloof in Gods heilige wet. De wet is niet tegen het Evangelie, maar drijft uit naar het Evangelie (Gal. 3:21-25). Het Evangelie mag ook nooit zonder de afsnijdende bediening der wet gepreekt worden. De wet dient in deze dus de Vervulde Wet, dat is het Evangelie van Jezus Christus.
ü De Geest der dienstbaarheid neemt het uit de wet en verkondigt het een zondaar tot zijn oordeel ten dode (Rom. 8:15a).
ü De Geest der aanneming tot kinderen neemt het uit Christus en verkondigt het een verloren zondaar tot leven, vrijheid, heil en vrede (Rom. 8:15b).
ü De wet is niet uit het geloof, en ook niet machtig tot levendmaking. Want indien de wet machtig was tot levendmaking, zo zou de vergeving der zonden uit de wet zijn. De werken der wet (=het opknappen voor God vanuit een verbroken werkverbond), of de overtuigingen der wet maken een zondaar dus ook niet levend. De wet maakt de zonden in die zondaar levend, opdat die zondaar een weg tot Behoudenis en een Borg voor zijn bedreven zonden gaat zoeken.
ü De wet ontdekt, het Evangelie bedekt. De wet ontkleedt, het Evangelie overkleed. De wet verdoemt ten dode, het Evangelie zegent ten leve. De wet houdt u in banden, het Evangelie bevrijdt u van deze banden. De wet snijdt af en doodt de zondaar door van hem te eisen wat hij niet kan betalen, het Evangelie lijft in door het zaligmakende geloof en richt de zondaar op ten eeuwige leven en betaalt de schuld voor een verloren zondaar, in en door het toegepaste/gestorte bloed van Jezus Christus.
ü De spiegel en het majestueuze licht van Gods heilige wet toont uw onheiligheid en onrechtvaardigheid (=ongehoorzaamheid), het toont uw verloren Beeld Gods waarin God u volmaakt geschapen heeft. Het Evangelie overkleed u met de heiligheid en gerechtigheid van Christus voor God, krachtens toepassing en toerekening. Deze herscheppende daad Gods, geliefd en getrokken door God de Vader, verlost/verzoend en gerechtvaardigd in door de dood en de opstanding van God de Zoon, toegepast en verheerlijkt/vernieuwd door God den Heilige Geest, is zo volmaakt en volkomen alsof ik nooit geen zonden had of noch gedaan had. Alsof ikzelf die wet heb gehouden en volbracht.
ü Het onderwerp des geloofs en het Voorwerp des geloofs worden pas met elkaar verenigd door het geloof, wanneer het onderwerp des geloofs aan de wet der wet gestorven is, Gal. 2:19-20. Het Voorwerp des geloofs kan dus pas trouwen met het onderwerp des geloofs wanneer hij/zij van de heerschappij van zijn eerste man verlost is geworden, Rom. 7:1-6. De aanneming van de weldaden Christi mag dus nooit gescheiden worden van de inlijving door het geloof. De schenking, de inlijving en de gelovige aanneming zijn dus onlosmakelijk aan elkander verbonden. Wanneer we dit van elkaar scheiden, is dat net zo dwaas als dat we de hitte van het vuur scheiden.(=uitspraak Van der Groe) De vernieuwing des levens begint met de vergeving der zonden. Luther zei, dat de kerk valt of staat met het stuk van de rechtvaardigmaking. De reformatoren plaatsen de rechtvaardiging door het geloof aan het begin van de weg, maar velen in onze dagen plaatsen dit stuk aan het einde van de weg. De reformatoren leerden een stondelijke heilsleer, maar degenen die hiervan afweken leerden een standelijke heilsweg.
ü Let wel! HC zondag 7 handelt dus niet over het geloof in Gods heilige wet wat in HC zondag 2 t/m HC zondag 6 verhandeld is, maar over het zaligmakende geloof in de Heere Jezus Christus. HC zondag 7 handelt dus niet over de ontdekking der zonden, maar over de bedekking en vergeving der zonden door de weg van Gods heilige recht. Lees hier in het antwoord op vraag 21: “Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil.”
Afgeweken van de leer der Reformatie
Met begeleidend voorwoord door ds. A. Moerkerken
Alexander Comrie over HC zondag 7 & Eigenschappen des geloofs
DJK : Comrie heeft de habitus des geloofs (qua tijd) helaas gescheiden van de actus des geloofs, ofwel het geloof gescheiden van het metterdaad geloven, en is daarmee afgeweken van de nije leer der reformatie, en was daarmee tevens in zekere zin de grondlegger van de leer der afgescheiden kerken in behoudend kerkelijk Nederland. Lees het bovenstaand voorwoord van ds. A. Moerkerken bij zijn uitgebreide verhandeling over HC zondag 7, en dit artikel uit het Refdagblad van 2 oktober 2003. In dit voorwoord vindt u ook enkele dingen over de hevige kerkstrijd die er in de 18e eeuw is geweest ofdat de zekerheid van de kennis der schuldvergeving in het wezen of in het welwezen des geloofs gezeteld is. Ik meen dat deze zekerheid, de wijsheid, de kennis van Christus gewerkt door de Heilige Geest, het volkomen vertrouwen in Hem, en de toestemming (= amen zeggen) in Zijn volbrachte werk, gezeteld is in het wezen des geloofs. Gods verloste volk moet echter wel nader onderwijs in hun verlossing ontvangen opdat ze ten opzichte zichzelf hun roeping en hun verkiezing vast zouden maken, en daardoor opwassen en toenemen in hun geschonken geloof in Hem en de genade Christi. Lees hier verder over de grijze tussenweg van Comrie, Holtius, Kersten en Moerkerken
Ds. G.H. Kersten over HC zondag 7.pdf & over HC zondag 23.pdf
Citaat : “Lees dan ook in dat licht eens, wat de onderwijzer van dat vertrouwen zegt, dat n.l. de Heilige Geest het in ons hart werkt door het Evangelie. Nu, dat is wel in het leven van Gods volk bevestigd. Het geloof is uit het gehoor en het gehoor uit het Woord Gods. Maar nu verder. Dat vertrouwen gaat hierover, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken zij, uit loutere genade, alleen om de verdiensten Christi wille. Wat een zwaar stuk voor velen. Juist daarover gaat de zielestrijd bij hen, die wel voor gansch verlorenen de zaligheid in Christus hebben mogen aanschouwen, maar die de toeëigening en verzekering des geloofs missen, en nu eenerzijds niet kunnen ontkennen, wat God aan hen deed, maar anderzijds o, zoo aangevallen kunnen worden, dat die vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid voor anderen is; voor Gods volk, niet voor hen. Konden zij het maar gelooven, dat ook zij waarlijk deel aan Christus hebben, doch dat benauwt hen zoo ontzettend soms, zij zullen Christus missen nog; en zonder Hem straks in het oordeel staan. O, die dood! Salomo’s koets had een hemel van purper; was van boven gedekt door het rood van het verzoeningsbloed; maar neen, hun ziele is niet gedekt van boven! Gods recht eischt en hun gerechtigheid schiet te kort; alleen in Christus is de zaligheid; en Hem missen zij. Zoo brengen velen van Gods kinderen soms lange jaren door al is ’t ook, dat zij anderzijds niet kunnen loslaten wat de Heere heeft toegezegd.”
Commentaar DJK : Lees hier mijn weerlegging omtrent zijn leerdwaling
Ds. F. Mallan over HC zondag 7.pdf & over HC zondag 23.pdf
1e citaat (blz. 132) : “Van het vertrouwen wordt hier gesproken als een zeker vertrouwen. En dan wordt ons verder gezegd waarin dat vertrouwen bestaat. Het is een vertrouwen, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken zij, uit loutere genade, alleen om de verdiensten van Christus’ wil. Dat is een grote zaak. We moeten nu eerst de vraag beantwoorden: ‘wanneer ontvangt de mens dat geloof waarover hier gesproken wordt? En dan moet het antwoord daarop zijn: in de wedergeboorte of de daad der levendmaking. Deze zondag spreekt over het wezen des geloofs of het geloof zelf. En dat wezen des geloofs verkrijgt men in de wedergeboorte. Echter hebben we het wezen des geloofs te onderscheiden van de oefeningen des geloofs. Dus de inplanting des geloofs hebben we te onderscheiden van de werkzame daad des geloofs. In het wezen des geloofs nu, ligt dat zeker vertrouwen waarover hier het antwoord spreekt. Maar in de oefeningen des geloofs komt dit vertrouwen openbaar.”
2e citaat (blz. 132) : “En we hebben ook het oprechte geloof geheel naar Gods Woord te verklaren. Er zijn reeds in de tijd van Van der Groe en Comrie zulke beroeringen ontstaan doordat men het onderscheid niet goed inzag tussen het wezen des geloofs en de oefeningen des geloofs. Vandaar zag Van der Groe zich genoodzaakt om in een uitvoerig schrijven zijn standpunt te verdedigen tegen Jacob Groenewegen. Zeer leerzaam is dit schrijven van Van der Groe. Hij toont heel duidelijk aan, dat de zekerheid al ligt in het wezen des geloofs, maar dat het in het welwezen des geloofs of de rechtvaardigmakende daad des geloofs pas bij de ziel tot een welbewust vertrouwen komt, dus tot dat verzekerd vertrouwen in de vergeving der zonden. Maar met grote klem houdt hij eraan vast, dat de zekerheid al is te vinden in het wezen des geloofs. In dat geloof ligt alles wat nodig is voor de ziel tot zaligheid. Geen zaligmakende werkzaamheden zijn er dus buiten dat wezen des geloofs.”
3e citaat (blz. 134) : “Het oprechte geloof openbaart zich dan ook in de bekommering der ziel in niet minder dan wat hier dit antwoord ons zegt. Is het in de oefening, dan is er geen twijfel aan, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken zij, uit loutere genade, alleen om de verdiensten van Christus’ wil. Mist men weer die oefening des geloofs, dan strekt de ziel zich toch naar de zekere wetenschap hiervan uit. De wasdom des geloofs is dan ook noodzakelijk. Door die wasdom des geloofs zal in een meerdere mate openbaar komen dan bij de eerste oefeningen des geloofs, wat het betekent, dat het geloof zulk een zeker vertrouwen is, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken zij, uit loutere genade, alleen om de verdiensten van Christus’ wil. Welk een dierbare zaak! Wat dit inhoudt, zal ons in HC zondag 23 nog breder worden toegelicht.”
Commentaar DJK : Lees hier mijn weerlegging omtrent zijn leerdwaling
.
Ds. A. Moerkerken over HC zondag 7.pdf & over HC zondag 23.pdf
Citaat : “Wat is een waar geloof?’ Als we het antwoord bezien, dan moeten we er oog voor hebben dat de ouden gezegd hebben dat er verschil is tussen de hebbelijkheid en de dadelijkheid van het geloof. Er is verschil tussen de planting van het geloof en de oefeningen. Begrijpen jullie dat, jongens en meisjes? Ik zal het voor jullie nog duidelijker zeggen. In november kun je een bloembol in de tuin planten. Jullie hebben allemaal wel eens een bloembol gezien. Daar zit geen kleur aan, geen stengel, geen bladeren, geen reuk. Er is niets aan te zien. En toch zit heel die bloem er al in. De kleuren, de stengel, de bladeren, het stuifmeel, de kelk, de geur zelfs. Alles zit in die bol begrepen maar je ziet het niet. Die bol gaat de aarde in en verdwijnt een hele tijd. Het is net of er niets in de grond zit. Je vergeet het. Maar dan, in het voorjaar, zie je ineens een groen sprietje opkomen. Dat is er niet bijgevoegd, dat komt uit die bol. Er komt een stengeltje en langzaam aan ga je kleur zien die die bloem zal krijgen. En als het wat later is, het heeft geregend en de zon heeft geschenen, dan staat er een tulp of welke bloem dan ook. Zo is het nu ook met het geloof. Nog een beeld? Een klein kind van een paar uur oud heeft oogjes, als het gezond is. Het kan die oogjes ook al opendoen maar het kindje ziet je niet. Het heeft oogjes, maar het zien komt later. Een mens kan oren hebben, maar dat hij niet hoort. Er is verschil tussen het gehoor en het horen. Er is verschil tussen het gevoel en het voelen. Er is verschil tussen de reuk en het ruiken, tussen de smaak en het smaken. En zo is er verschil tussen het geloof en het geloven. Dat geloof is als het ware die bol, met eerbied gesproken, die God de Heilige Geest in de wedergeboorte komt te planten in het hart van de zondaar. Dan kunnen er tijden overheen gaan dat we in het leven van zo’n mens donkere aarde zien. Maar de planting van het geloof is er. Wat is nu nodig? Dat door de inwerkende kracht van de Heilige Geest die plant van het geloof een bloem gaat worden met geur, schoonheid en kleur. Met andere woorden: het geloof moet geloven worden. De hebbelijkheid van het geloof moet tot dadelijkheid van het geloven komen, tot de oefeningen van het geloof. In Zondag 7 wordt, met eerbied gesproken, gezegd wat er in die bloembol zit. Er wordt in Zondag 7 ook beschreven wat er gebeurt als die bol gaat ontkiemen en als de oefeningen van het geloof er zijn. Dat wordt ons hier beschreven. Die oefeningen van het geloof – we mogen ook zeggen ‘de daden van het geloof’ – dat zijn er drie. We laten het beeld los. Bij een bloem heb je een wortel, een steel, een kelk, geur en kleur. Maar bij het geloof zijn er maar drie oefeningen, drie geloofsdaden: kennis, toestemming en vertrouwen.”
Commentaar DJK : Lees hier mijn weerlegging omtrent zijn leerdwaling
Ds. T. Cabaret over HC zondag 7.mp3 & fragment van ong. 10 min
Eerste citaat: “Het geloof doet zijn verloren staat voor God geloven. Het zaligmakende geloof begint waar ik zondaar wordt voor God.”
Tweede citaat: “Het geloof krijgt betrekking op een onbekende God”
Derde citaat: “U moet niet denken dat het geloof begint met de kennis van de Heere Jezus Christus.”
Vierde citaat: “De eerste kruimel zaligmakend geloof die ik kreeg, is dat ik ging geloven dat ik geen geloof had.”
Ds. J. Van Belzen over HC zondag 7.mp3 & fragment van ong. 15 min
Eerste citaat: “Het zaligmakende geloof zoals verwoord in HC zondag 7, begint niet met de kennis van Jezus Christus.”
Tweede citaat: “Het zaligmakende geloof begint met de kennis der zonden….etc”
Derde citaat: “De schenking van Christus door het geloof, gaat aan de aanneming des geloofs vooraf…”
Vierde citaat: “In HC zondag 7 wordt het geloof ingeplant, en in HC zondag 23 komt dit geloof tot ontplooiing.”
Ds. J. Veenendaal over HC zondag 7.mp3 & fragment van ong. 15 min
Eerste citaat: “Ds. J. Veenendaal bespreekt het zgn. klein-geloof, vanuit de gestaltenis der discipelen toen zij in de storm met Jezus waren.”
Tweede citaat: “Klein-geloof verkeerd meestentijds in ellende, in slaafse vreze, in benauwdheid, in een klagende toestand.”
Derde citaat: “Klein-geloof kan het slecht verdragen wanneer een kind Gods spreekt over de ruimte die er in God is.”
Ds. v.d. Breevaart over HC zondag 7.mp3 & fragment van ong. 15 min
Eerste citaat: “De schenking des geloofs gaat aan de aanneming des geloofs vooraf.”
Tweede citaat: “Een geboren kind heeft een vader en moeder, maar weet niet dat hij geboren is en kent zijn vader en moeder niet.”
Derde citaat: “Wedergeboren zondaar (nog) niet verzekerd van schuldvergeving, maar wel verzekerd van schuld en zijn bedreven zonden”
Vierde citaat: “In de wedergeboorte/levendmaking is een ziel aan Gods kant alrede gerechtvaardigd, maar kent Christus (nog) niet.”
Vijfde citaat: “Het geestelijk leven uit Christus begint met het geloof in de vloek en doem der wet.”
Zesde citaat: “Ruth beleed haar geloof in God op de grens van Moab, maar kende Boaz nog niet.”
Ds. Joh. Van der Poel over HC zondag 7.mp3 & fragment van ong. 15 min
Eerste citaat: “Er waren onder onze vaderen die ‘geen leven voor de rechtvaardigmaking’ leerden, maar dat is natuurlijk dwaasheid!”
Tweede citaat: “Het zaligmakende geloof begint met de kennis van mijn verlorenheid….etc.”
Ds. J.W. Kersten over HC zondag 7.mp3 & fragment van ong. 15 min
Eerste citaat: “De schenking des geloofs gaat aan de aanneming des geloofs vooraf.”
Tweede citaat: “HC Zondag 7 beschrijft de functie en/of de werkzaamheid van het zaligmakende geloof.”
Derde citaat: “Ds. Kersten spreekt van het ware geloof zonder de geestelijke afsnijding der wet, en buiten de weg van Gods heilige recht.”
Vierde citaat: “Wet en Evangelie zijn altijd door elkaar vermengd. We mogen daarom de wet nooit scheiden van het Evangelie.”
Vijfde citaat: “Geloof je dat God je zonden vergeven hebt? Nee, maar ik heb een zeker en vast vertrouwen dat God dit doen zal.”
Zesde citaat: “We kunnen niet zeggen dat de Wet geen voorwerp des geloofs zou zijn…”
Overeenkomstig de leer der Reformatie
Ursinus over HC zondag 7.pdf & Ursinus over HC zondag 23.pdf
Citaten van Ursinus: “Het is zeer vertroostend voor de zondige mens, dat hij weet, dat er een middel en ook een Middelaar is, waardoor hij van de verdiende straf der eeuwige verdoemenis kan verlost en de eeuwige gelukzaligheid kan deelachtig worden; zoals in de voorafgaande Zondagen geleerd en bewezen is. Maar de zondaar kan daardoor nog geen volkomen troost genieten, of hij zal bovendien verzekerd moeten zijn van het feit, dat ook hij die verlossing deelachtig zal worden; en om daarvan zeker te zijn, moet hij eerst weten wie het zijn, die deze verlossing zullen verkrijgen, alsook door welke middelen, opdat hij zich onderzoeken kan, of hij dat middel bezit en dus onder de verlosten gerekend mag worden.”
Het rechtvaardigend geloof is, volgens de Catechismus, Vraag 21 „niet alleen een zeker weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, hetgeen God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft; maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en za ligheid van God geschonken is, uit loutere genade, alleen om de verdiensten van Christus’ wil.”
Hiertoe wordt vereist :
Kennis, Want een onbekende leer kan men niet geloven, maar men moet ze eerst kennen en verstaan, eer men ze gelooft. Dit dient tot weerlegging van het „ingewikkelde” geloof van het pausdom, waar men beweert te geloven hetgeen „de kerk” gelooft, zonder het geloof van die kerk te kennen of te verstaan. Reden, waarom Bastingius en Lansbergen zeggen: „Dus kan het oprechte geloof ook zonder wetenschap of kennis niet zijn of bestaan”, vgl. Jes. 53 : 11: „Door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hunne ongerechtigheden dragen”, en Joh. 17 : 3: „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt.” Daarom spreekt Petrus, belijdenis doende van zijn geloof, Joh. 6 : 69: „Wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.”
Toestemming, waardoor men voor waarachtig houdt alles wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft. Want er zijn vele spotters, die het voor fabelen houden, van wie Petrus te voren gezegd heeft, dat er in de laatste tijden velen zullen zijn, 2 P. 3 : 3. Daarom wordt het geloof door de apostel Paulus ook „een bewijs” genoemd, Hebr. 11 : 1, d.w.z. dat men daarvan overtuigd is en de waarheid ervan duidelijk bemerkt. Johannes de Doper zegt ook, dat zij die geloven, Gods getuigenis aannemen en verzegelen”, Joh. 3 : 33, d.w.z. dat zij het voor vast en zeker houden, en het a.h.w. ondertekenen of onderschrijven, dat God waarachtig is.
Een vast vertrouwen, waardoor het van de andere (geloven n.l.) wezenlijk verschilt. Dit vertrouwen is een toeëigening van de genadige kwijtschelding der zonden door en om Christus’ wil. Zo’n vertrouwen behoort onafscheidelijk bij het ware geloof. Want door een blote kennis, gepaard met toestemming, kan niemand zalig worden, aangezien „de duivelen ook zo geloven en sidderen”, Jak. 2 : 19. Daarom voegt de Apostel het vertrouwen bij het geloof, Ef. 3 : 12: „In Denwelke (n.l. Christus) wij hebben de vrijmoedigheid en den toegang met vertrouwen door het geloof aan Hem”; en in Hebr. 11 : 1 wordt het geloof „een vaste grond der dingen die men hoopt” genoemd. De eigenschap van dit geloof is: zich in God gerust te stellen en te verbidden vanwege dit zo grote goed. De Werkmeester van het geloof is de Heilige Geest; zie Vraag 65. Het instrument, waardoor het gewerkt wordt, is het Evangelie, waaronder ook het gebruik der sacramenten begrepen is. De zetel van dit geloof is de wil en het hart van de mens, Rom. 10 : 10: „Met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid.” Zo is dan dit rechtvaardig- of zaligmakende geloof onderscheiden van de andere soorten geloof, aangezien dit geloof alleen een vast vertrouwen is, waardoor wij ons Christus’ verdienste toeëigenen. En dat geschiedt, wanneer wij stellig geloven, dat de gerechtigheid of verdiensten van Christus ook ons geschonken en toegerekend worden. Een vertrouwen is een werkzaamheid van het hart en de wil, daar ze een bepaald goed zoeken en daarop met blijdschap rustig steunen; of: (vertrouwen is) zich geheel op een zaak verlaten, zoals ook de betekenis is van het Griekse woord „pistis”, waarmee het geloof wordt uitgedrukt. Het is ook onderscheiden van het historisch geloof, omdat het rechtvaardigend geloof wel het historisch geloof in zich bevat, maar het historisch geloof is niet voldoende voor een rechtvaardigend geloof, zo min trouwens als de andere twee.
Maar wat het rechtvaardigend geloof eigenlijk is, verstaat niemand dan wie gelooft en met dit geloof begiftigd is; zoals iemand die nooit honing proefde, de smaak ervan niet kent, hoeveel hij dan ook over zijn zoetigheid hoorde. Want iedere gelovige bevindt bij zichzelf – wat hij aan anderen uiteenzetten kan – het volgende: Hij gelooft, dat alles wat in de Schrift begrepen is, waar en van God is. Hij gevoelt zich verplicht, om al deze dingen vast te geloven en te omhelzen. Want, zo redeneert hij: Is dit Woord waar en Goddelijk, dan is het ook billijk, dat ik het geloof. In dit alles aanschouwt, omhelst en eigent hij zich in het bijzonder de belofte des Evangelies toe, met betrekking tot Gods genade of vergeving der zonden, en het schenken van de gerechtigheid en het eeuwige leven aan alle gelovigen, om Christus’ wil en dóór Hem. Want „die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven”, Joh. 3 : 36. Door dit vertrouwen rust hij vast op Gods tegenwoordige genade jegens hem, en op grond daarvan mag hij het volgende besluit vaststellen inzake de toekomstige genade: Aangezien God mij nu zo liefheeft en mij zulke grote goederen geeft, zal Hij mij ook voor eeuwig behouden. Want Hij is onveranderlijk en Zijn genadegiften zijn onberouwelijk.” Krachtens deze (verkregen) goederen ontstaat er blijdschap in het hart en een vrede in de consciëntie, die alle menselijk begrip te boven gaat. Hij heeft een wil en ernstig voornemen, om God in alles wat Hij wil, gehoorzaam te zijn, en dat: zonder enige uitzondering, door alles, wat God wil dat gedaan en geleden wordt, te doen; ook al raast en tiert de duivel en de wereld nog zo hevig. Wie gelooft, die ervaart deze dingen in zich, en wie deze dingen in zich ervaart, die gelooft werkelijk.
Luther over een waar geloof : klik hier
01. Let goed op de nieuwe definitie van gerechtigheid: gerechtigheid is niets anders dan Christus kennen.
02. Alleen door het geloof wordt de gerechtigheid van Christus onze gerechtigheid.
03. Niet die is rechtvaardig die veel werkt, maar die niet werkt maar veel gelooft.
04. De gerechtigheid van een christen is alleen de vergeving der zonden deelachtig zijn, en heeft niets te maken met ons eigen doen.
05. Is iemand zonder geloof dan is alles zonde wat aan hem en in hem is.
06. Het geloof is alleen een christelijk geloof, wanneer men zonder wankelen gelooft: Christus is voor mij gestorven.
07. Wij hebben net zoveel als we geloven.
08. Aan het geloof in Christus is alles gelegen, want daarop rust onze ganse zaligheid
09. Geen werk of heiligheid kan de mens veranderen, alleen het geloof in Christus doet dat.
10. Het geloof is geen werk maar een volkomen rust.
11. Wij moeten niet geloven dat Petrus en Paulus zalig zijn, maar dat we dat zelf zijn.
12. Wij godvrezend wil zijn hoeft niets te doen dan in Christus te geloven.
13. Het geloof moet van dien aard zijn dat het de opstanding van Christus tot zijn eigen opstanding maakt.
14. Allen die geloven zien onophoudelijk het aangezicht van God
15. Het geloof en de beloften zijn met elkander onafscheidelijk verbonden.
16. Adam was een Christen reeds lang voor de geboorte van Christus.
17. Er is slechts één geloof van het begin der wereld tot het einde.
18. De tijden mogen veel dingen veranderen maar niet het geloof, dat verandert nooit.
19. Degenen die niet in het geloof tot Christus komen zullen vallen en omkomen.
20. De gelovigen moeten zeer zeker zijn dat ze de vergeving der zonden door Christus deelachtig zijn.
H.C. 21. Vr. Wat is een waar geloof?
Antw. Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is,uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil.
Laat hen – de werkheiligen – hun gang maar gaan! God zal ze zo’n voorspoed in hun voornemens geven, dat, als zij zullen zeggen: ‘Wij hebben gewonnen, vrede, vrede en geen gevaar’, zij in de afgrond van de hel wakker zullen worden. Ieder die Christus en Zijn Woord liefheeft zegt hier ‘Amen’ op, en bid van harte dat hijzelf toch aan Johannes’ getuigenis mag vasthouden, dát zeker geloven en daarop gerust sterven, dat Christus, het Lam van God, niet alleen andere mensen, zoals Maria Zijn moeder, Johannes de doper en sommige anderen, die Hij zeer bijzonder heeft liefgehad en hun zonde heeft gedragen, maar dat Hij ook mijn zonde van mij op Zich genomen en die gedragen heeft. Dat betekent: Zelf zonde en vloek geworden is en Zichzelf voor mij daarvoor geofferd heeft. Dit is de gouden wetenschap en de onzichtbare verborgen wijsheid van de kinderen van God, welke zij moeten weten en kennen, waarom zij ook christenen en ‘Gods kinderen’ heten…, of dat zij anders niet zullen zalig worden. Bibel- und Bucheinzeichnungen Luthers, vgl. WA 48, 133, 47-60.
Het ongetwijfeld Christelijk Geloof
Want voorwaar zeg ik u, dat, zo wie tot deze berg zal zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen; en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven, dat hetgeen hij zegt geschieden zal, het zal hem geworden, zo wat hij zegt. Markus 11:23. Amen. Zo heeft God in het Onze Vader heel in het kort, alle noden die ons bedreigen, voor ons neergelegd, zodat wij geen verontschuldiging hebben om niet te bidden. Maar nu komt het er op aan, dat wij ook Amen daarop leren zeggen, dat is: niet twijfelen, maar geloven, dat het zeker verhoord wordt en gebeuren zal. Want het is niet anders dan een gebed van het Ongetwijfeld Geloof, dat niet zomaar op goed geluk bidt, maar weet, dat God niet liegt, aangezien Hij beloofd heeft onze beden te verhoren. Waar zo’n geloof niet is, daar kan ook geen echt gebed zijn! Daarom is het een noodlottige waan bij hen die zonder geloof bidden dat ze niet van harte JA erop durven zeggen en met zekerheid verwachten, dat God ze verhoort, maar in twijfel blijven steken en zeggen: ‘Zou ik zo vermetel zijn en mij erop beroemen, dat God mijn gebeden zou verhoren; ik ben toch maar een arme zondaar…,’ en meer van dit soort verontschuldigingen, dat komt hiervan, dat zij niet naar Gods beloften zien, maar naar hun eigen werk en waardigheid, waardoor zij God verachten en Hem voor onbetrouwbaar houden. Daarom ontvangen zij ook niets, zoals Jacobus zegt: Wie bidt, moet bidden in geloof en niet twijfelen, want die twijfelt is als een golf van de zee, die door de wind voortgedreven en opgejaagd wordt; die mens moet niet denken, dat hij iets van de Heere zal ontvangen. Zie, zoveel is er God aan gelegen, dat wij zeker zullen zijn niet te vergeefs te bidden en in geen enkel opzicht onze eigen gebeden verachten. Der Große Katechismus, von dem Gebete, 1529, vgl. WA 30.1, 211, 15-33. Lezen: Markus 11:12-26, tekstvers voor meditatie: vers 23.
De zekerheid van het geloof
Dit is de ware heilzame leer van het Christelijk geloof, namelijk, dat deze gewisse verzekering en dit getuigenis van de Heilige Geest, in het hart moeten zijn, zodat het geheel niet twijfelt, dat wij door Christus, Gods kinderen zijn, vergeving van zonden en het eeuwige leven hebben, en dat wij ook moeten weten, dat God met alle ernst dit geloof eist en verbied om hieraan te twijfelen, als Hij zegt: Die in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zichzelf; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon (1 Johannes 5:10). Hiermee is de schandelijke, verdoemde, duivelse leer der papisten, die hiertegen zonder schaamte voorgeven, dat het goed is als je twijfelt, en dat een christen moet twijfelen aan de genade, op een geweldige manier in de bodem geslagen. Dat is zoveel geleerd: dat het goed is Gods getuigenis niet te geloven! en dit is niet anders dan God een leugenaar noemen, de Heere Christus lasteren en te schande maken, de Heilige Geest in het openbaar op de mond slaan, en zo wezenlijk en waarachtig de mensen tot de onvergeeflijke zonde en lastering tegen de Heilige Geest te brengen en daarin vast te maken, zodat ze tot de duivel moeten varen en geen heil of troost van hun zaligheid ooit zullen hebben. Crucigers Sommerpostille (1544), vgl. WA 21, 288, 16-30.
Om de reine en zuivere leer
Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers van de wereld, van de duisternis in deze eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. (Efeze 6:12)Daarom laten wij voortgaan en ijverig volharden met bidden en smeken. Wij aan wie het Woord bevolen is – die in het predikambt zijn – zullen de christelijke kerk helpen en behouden door de reine en zuivere leer, maar iedere christen moet haar ook ondersteunen door het gebed. Wie nu de christelijke kerk en het Evangelie liefheeft, en graag haar welzijn en voorspoed zou zien die moet bedenken dat hij, om die te ontvangen en te behouden ook zélf daarbij helpen moet. Dat kan echter alleen gebeuren door het gebed. Als je bidt dat de Naam van God geheiligd wordt, Zijn Rijk komt en Zijn wil geschiedt, en daartegen dat de naam van de duivel ontheiligd worde, zijn rijk verstoord en zijn wil en listen verhinderd worden. Wanneer je dat doet! dan sta jezelf, en iedere christen die dat ook doet, als een strijder in zijn wapenrusting op het slagveld en in de voorhoede en je helpt de christelijke kerk tegen de duivel en de wereld verdedigen en beschermen. Want iedere christen is een strijder en strijdt tegen de duivel op het slagveld! Zo zwaar als de strijd is om de prediking en de leer, zo zwaar moet je ook strijden met bidden en gebeden. Voor de reine en zuivere leer moet gestreden en geworsteld worden, want wij christenen zijn geweldige strijders eerst wij in het predikambt en daarna u in de gebeden. Ueber das Evang. Johann. 16, 23 – 30, Anno 1534, Verg. E.A. (2), 5, 131.
Alleen Christus
Lieve Heere, maar wat moet ik dan doen opdat ik zalig worde? Ik moet de Zoon aanzien en aan Hem hangen, mij aan Hem houden, Hem liefhebben en in Hem geloven, dat Hij het is die mij zalig maken en behouden zal, Die mij niet verliest. Dit heeft God besloten: dat ik door Hem het eeuwige leven heb, indien ik slechts alleen aan Hem hang. Maar indien niet…, al was mijn leven nog heiliger als dat van de heilige Hieronymus, zo ben ik verloren. Heere Christus, ik blijf bij U, ik hang aan U, ik geloof in U, dat is het voornaamste, door U is mij het leven geschonken. Ik wil graag beginnen God en mijn naaste lief te hebben zoveel ik kan, en allerlei goed te doen, maar het blijft voor mij vaststaan, dat mijn goede werken mij niets helpen. Want U bent het alleen, mijn leven is te gering en mijn werken zijn te weinig, dat ik daardoor de dood zou kunnen verslinden, de hel toesluiten, de zonde zou kunnen wegnemen en de hemel opendoen. Wij kunnen de wet niet houden! Vergl. W.A. 33, 109, 3 – 39.
Indien gij van ganser harte gelooft
Lieve Heere God, Ik geloof dat Jezus Christus, waarachtig God, van de Vader van eeuwigheid geboren, en ook waarachtig mens geboren uit de maagd Maria, mijn Heere en Zaligmaker is, Die mij, verloren en verdoemd mensenkind, verlost heeft met Zijn lijden en bittere dood. Hij heeft mij ook uit alle zonden, de dood en uit de macht van de duivel verlost, niet met goud of zilver, maar met het Zijn heilig en dierbaar bloed, en met Zijn onschuldig lijden en sterven, opdat ik Zijn eigendom zij, en in Zijn Rijk, voor Hem leef en Hem dien, in eeuwige gerechtigheid, onschuld en zaligheid. Hij Die opgestaan is uit de dood, leeft en regeert in eeuwigheid. Dat is gewisselijk waar! Amen. Gebets-Schatz 1895 (vergelijk: Kleine Katechismus, W.A. 30.1, 365 – 367).
Verzekering van de zaligheid
Lieve God, U hebt het mij beloofd en een zeker en vast teken van Uw genade in de sacramenten gegeven, dat Christus mijn dood met Zijn dood overwonnen heeft. Met Zijn gehoorzaamheid en door Zijn lijden, mijn zonden, vernietigd heeft. Dat Hij door Zijn liefde mijn hel in Zijn van-God-verlaten-zijn verwoest heeft. Dit teken en deze belofte van mijn zaligheid zal mij niet beliegen of bedriegen. U hebt het gezegd, U kunt niet liegen niet met woorden en ook niet met daden, daar sta ik op, daar sterf ik op. Amen. Gebets-Schatz 1895.
Calvijn over het zaligmakende geloof : Lees hier het verband
Citaat : “Wanneer wij nu niet weten wat het geloof is, welke mogelijkheid om de zaligheid te verkrijgen zal er dan voor ons zijn? Degenen die met hun verkapte concessies van de aanhangers van de paus de vrede willen kopen, verklaren, dat het ware geloof, waardoor de christenen van de ongelovigen onderscheiden worden, kan bestaan zonder de liefde. Zij doen als iemand, die hoog opgeeft van de kwaliteit van de wijn, die in een bepaald vat bewaard wordt, maar die van dat vat de deuvel afslaat, zodat niemand er uit kan tappen. Ik geloof, dat het nu wel genoegzaam duidelijk is, van hoeveel belang het is voor de integrale handhaving van de leer der rechtvaardiging dat wij een ondubbel zinnige begripsbepaling van het geloof hebben. En wat het geloof is, kan men stellig voor een deel hieruit opmaken, dat het de rechtvaardiging tot effect heeft. Het rechtvaardigt immers, omdat het teweegbrengt, dat wij Christus aannemen, opdat Hij in ons wone en wij Zijn leden zijn. Wanneer het ons nu met de Zoon van God verenigt, kan het dan zonder Zijn Geest zijn? liet zou zeker even dwaas zijn om zoiets te veronderstellen als wanneer iemand zou beweren, dat de ziel van leven verstoken is, daar deze toch zelf het lichaam levend maakt en er beweging en gevoel aan geeft en in één woord het leven van het lichaam is. Wanneer iemand deze éne waarheid, dat wij door het geloof Christus bezitten, vasthoudt, zal hij niet langer blijven kleven aan die onderscheiding tussen een gevormd en een nog niet gevormd geloof. Het geloof, zeg ik, is de onwankelbare zekerheid van het geweten, die Christus aangrijpt, gelijk Hij ons door het Evangelie wordt aangeboden. Maar, — is dan het nieuwe leven niet een van de voornaamste gaven, die het ons brengt? Ongetwijfeld, daarom wordt ook gezegd, dat Hij ons tot heiligmaking is gegeven. Het geloof is de wederopstanding der ziel, zoals Christus verklaart in deze woorden: ,,Die in Mij gelooft, zal leven, zelfs al zou hij zijn gestorven” (Joh. 11 : 26). Hoe zou het dan dood zijn, als het levendmakend is? Het geloof is het bewijs, dat wij door God zijn aangenomen tot kinderen. Hoe kunnen mensen echter kinderen Gods zijn, wanneer zij niet door Zijn Geest geregeerd worden? Het geloof opent ons de toegang tot God. Hoe zou dit geschieden zonder een goed geweten?”
“Nu zal de juiste bepaling van het geloof vaststaan, indien wij zeggen, dat het is een vaste en zekere kennis van Gods welwillendheid jegens ons, welke gegrond op de waarheid van Zijn genadige belofte in Christus, door de Heilige Geest aan ons verstand wordt geopenbaard en in ons hart wordt verzegeld.” (Institutie 3.2.7)
“Er is geen oprecht geloof, tenzij wanneer wij met een rustig gemoed ons durven stellen voor Gods aangezicht. En die vrijmoedigheid komt slechts voort uit een vast vertrouwen op Gods goedgunstigheid en zaligheid. En dat is zozeer waar, dat meermalen het woord geloof voor vertrouwen wordt gebruikt.” (Institutie 3.2.15)
“Het geloof van het Evangelie wordt eigenlijk genoemd de kennis der genade Gods; want niemand heeft ooit het Evangelie gesmaakt, dan die weet, dat hij met God verzoend is, en de genade in Christus aangeboden, aangegrepen heeft.” (Verkl. van Kol. 1 vs 6-9)
“Deze zo grote gemoedsrust, die de duivel, de dood, de zonde en de poorten der hel durft te bespotten, moet wonen in alle godvruchtige harten, want ons geloof is niets, wanneer wij niet vast overtuigd zijn dat Christus de onze is en dat in Hem de Vader ons goedgunstig gezind is. Daarom bestaat er niets, dat meer verderfelijk is, en kan er niets worden verzonnen, dat meer doodaanbrengend is, dan de leer der scholastieken over de onzekerheid der zaligheid.” (Verkl. Rom. 8 vs 34)
“Hierom zeggen wij, dat die het Evangelie vrezende en wankelende inwilligen, geenszins gelovigen zijn: want het geloof kan niet wezen zonder een geruste geest, welke een roemende standvastigheid baart.” (Verkl. Hebr. 3 vs 6)
H. Bastingius (1594) over HC zondag 7 & H. Bastingius over HC zondag 23
Citaat : Wat is een oprecht geloove?
“Een oprecht geloove is niet alleen, een seker weten of kennisse, daer door ick al, voor waarachtich houde, dat ons God in Zijn Woort gheopenbaerdr heeft: maer ook een seker vertrouwen: hetwelk de Heilige Gees, door dat Evangelium in mijn harte werkt, daer door ik in God gerust ben, ende een sekerlijck gevoele, dat niet alleen anderen, maer ook my verghevinghe der sonden, eeuwige gerechtigheyt ende saligheyt van Godt geschonken sy, uit louter genaden, alleen om de verdiensten Christi willen.”
V/d Groe in preek over Zondag 7.pdf & Toetssteen over Zondag 7.pdf
Citaat: Er is nooit een waar zaligmakend geloof van de Geest in het hart van de uitverkorenen, die niet onmiddellijk de weldaad van de rechtvaardigmaking met zich meevoert, als een onafscheidelijk vruchtgevolg, volgens Rom. 5:1, Gal. 2:16, Joh. 1:12 en bij herhaling in de Heilige Schrift. Daarom moeten wij nooit een waar geloof stellen, zonder rechtvaardigmaking! De onmiddellijke vrucht van het geloof is onze rechtvaardigmaking. Door dat geloof neemt de zondaar met een gewillige verloochening van alle eigen sterkten en gerechtigheid, de Heere Jezus en Zijn volmaakte gerechtigheid aan, en wordt er op het nauwste mee verenigd en gelijk als omhangen en bekleed en om dezelve wordt hij dan nu van God gerechtvaardigd. Van die tijd af moeten de gelovigen erkend en gehouden worden voor kinderen Gods. Zodra de uitverkoren zondaar Christus aanneemt en in Hem gelooft, aanstonds op het eerste beginsel en op de uitgaande daad, zelfs van het allerkleinste en zwakste oprechte geloof, wordt het genadevonnis der rechtvaardigmaking over hem uitgesproken.
Citaat uit Toetssteen over HC zondag 7 : “Ten anderen doet ons de Heilige Geest hier ook in het bijzonder ons oog slaan op de waarheid van het Heilig Evangelie, welke in dat Woord vervat is, waardoor God Zelf aan ons ellendige en verloren zondaren de weg der zaligheid belieft bekend te maken, ons verkondigende, dat Hij ons Zijn eniggeboren Zoon geschonken heeft, uit Zijn grondeloze genade en barmhartigheid, tot een Verlosser en Zaligmaker, voor allen zonder onderscheid, die met hun zonden en met Gods vloek en toorn geheel vermoeid en belast zijn, en die oprecht begeren, door het geloof van het Evangelie met Hem verzoend en van hun zonden verlost te worden. Hun verzekerende in Zijn genadige beloften, dat Christus, stervende aan het hout des kruises, een Verzoening geworden is voor hun zonden, en dat Hij hun gerechtigheid en dat eeuwige leven uit Gods genade verworven heeft. Ja, hen allen daarnaast ook wel ernstig roepende en nodigende, en het hen zelf, uit Zijn hoge Goddelijke autoriteit, vermanende, gebiedende, om deze Zijn Zoon, met al Zijn weldaden, als een allerdierbaarst geschenk van Zijn eeuwige liefde en genade, op grond van Zijn gewisse aanbieding, als zodanig dan ook oprecht gelovig te erkennen, en Hem voor zichzelf in ’t bijzonder te omhelzen en aan te nemen, zich met een volkomen verzaking van hun eigen wijsheid, sterkte en gerechtigheid, en van alle mensenhulp, geheel aan Hem over te geven, en alleen op Hem en op Gods genadige beloften al hun vertrouwen te stellen, ten einde hun gehele rechtvaardigheid, heiligheid, leven en zaligheid, uit Gods loutere barmhartigheid, door Zijn verdiensten, enkel te verkrijgen, zonder iets van hun eigen toedoen. Ziet, deze eeuwige, gewisse en onveranderlijke waarheid van het Heilig Evangelie drukt Gods Geest alle ware uitverkorenen, als Hij nu een oprecht geloof in hun binnenste komt werken, door Zijn Goddelijk licht en kracht in zodanig op hun harten (dewelke Hij alvorens van de zonden recht overtuigd heeft), dat zij die Goddelijke waarheid nu zekerlijk weten en kennen, en dezelve hartgrondig aannemen en geloven, niet minder of anders, dan alsof God Zelf uit de hemel, met Zijn eigen mond, aldus tot hen kwam te spreken. Gelijk zij die waarheid nu, voor hun ogen duidelijk geopenbaard en geschreven vinden in het Evangelie, en gelijk als God dezelve aan de wereld door Zijn dienaars en gezanten allerwege wil laten verkondigen. En dit is dan alzo de wezenlijke grondslag van het rechtvaardigmakend geloof; of van het zekere vertrouwen, dat nu verder volgt…”
1e citaat uit preek over HC zondag 7 (blz. 96 – 97) : “Door het geloof geeft een arm zondaar zich geheel met lichaam en ziel over in de hand van Christus en blijft op Hem rusten en zich geheel op Hem verlaten, en alzoo gaat hij dan van harte gewillig, als het ware over in den Heere Jezus en wordt Hem voor eeuwig ingelijfd, zoodat een geloovig zondaar dan nu niet meer op zichzelve bestaat en zijn eigen leven leeft; neen, maar hij hangt nu geheel af inwendig, met zijn hart van den Heere Jezus, evenals een lid van het hoofd. Hij leeft nu alleen door het geloof des Zoons Gods, Gal. 2:20. Hij vindt al zijn leven in Christus, en hangt Hem daarom ook steeds met zijn gemoed aan, door het geloof, en is en wordt alzoo één geest met Christus, I Kor. VI: 17.”
2e citaat uit preek over HC zondag 7 (blz. 101) : “Wij zijn bewogen geworden: eensdeels door de groote onkunde van ons gereformeerde volk doorgaans in de zuivere leere des Goddelijken geloofs;anderdeels, door het onuitdrukkelijk groot belang en gewicht van de zaak, dit stuk met Gods genade, eens in den grond te behandelen. En geliik het geloof twee deelen heeft, zoo ook twee maal over hetzelve te prediken, en ieder deel afzonderlijk te behandelen.
3e citaat uit preek over HC zondag 7 (blz. 103) : “Het moet in den grond eene zoodanige kennis zijn als de Apostel uitdrukt van zichzelve, Rom. XIV:14, ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelve; hoezeer ook anders zijn ongeloovig vleesch daaraan gedurig wilde twijfelen, zoo bleef hij daarvan nochtans althans altijd verzekerd in den Heere Jezus, en door de kracht des Heiligen Geestes, die altijd in hem woonde om hem te verlichten en te versterken. En zoodanige vaste en zekere kennis in Goddelijke zaken des geloofs, eigent de Apostel ook zonder onderscheid toe aan alle geloovigen, zeggende, Rom. XIV: 5, Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd. Dit moesten alle geloovigen zijn, niet alleen in die eene zaak der goddelijke waarheid, waarvan de Apostel op die wijze bijzonderlijk spreekt, maar ook in het algemeen van de gansche waarheid Gods in het Heilig Evangelie der zaligheid geopenbaard, zooals Paulus die alom in de gemeente in den naam van Christus had gepredikt of verkondigd; want zoo getuigt hij 2 Tim. lV: 17, Maar de Heere heeft mij bijgestaan en heeft mij bekrachtigd, opdat men door mij ten volle zoude verzekerd zijn van de prediking, dat is, van de waarheid Christi en des Heiligen Evangeliums, die Hij aan allen gepredikt had. Van die waarheid en leere Christi moesten alle Christenen ten volle verzekerd zijn, zouden zij die met een oprecht geloof tot hunne zaligheid in hunne harten kunnen ontvangen en aannemen.”
.
Van der Groe citeert W. Teellinck : klik hier
Ik acht, dat het oprecht geloof bestaat uit twee delen, te weten: kennis en vertrouwen. Over de kennis zal ik hier kortheidshalve niet uitweiden, omdat daarover geen bezwaar bestaat; maar over het vertrouwen, hetgeen voornamelijk het wezen des geloofs is waar het hier alleen op aankomt, zal ik mijnwaarachtig gevoelen hier neerstellen met de eigen woorden van Willem Teellinck in zijn ‘Huysboeck’ op blz. 100, omdat ik geen betere woorden kan vinden om mijn gevoelen uit te drukken. Zij luidde aldus:
“Wat het vertrouwen betreft, hetwelk het andere deel des geloofs is; dat is een verzekerdheid des harten, steunende op de beloften Gods, die in het Evangelie geopenbaard zijn, welke een christen heeft, dat al zijn zonden om Christus’ wil vergeven zijn. Dit scheidt het zaligmakend geloof van alle andere soorten van geloof, want de duivel gelooft ook, maar hij heeft geen vertrouwen op de genade Gods, maar hij beeft, Jac. 2:19. Zo geloven ook veel mensen, dat Christus de Zaligmaker is, ja – letwel – sommigen verschijnen ook te vertrouwen dat Hij hun Zaligmaker is, maar hun vertrouwen is niet gefundeerd op Gods beloften, zoals die in het Evangelie geopenbaard zijn, maar steunt alleen op een sterke inbeelding van hun hersenen, die hun tenslotte begeeft, omdat het maar voor een tijd is, Luk. 8:13, en hen beschaamd laat, Matth. 7:21. Het ware vertrouwen ontstaat dus uit de bijzondere toe-eigening van de beloften Gods ter zaligheid in Christus gedaan, zoals die in het Evangelie geopenbaard zijn,als namelijk het gelovig gemoed de beloften der zaligheid in Christus zó aanmerkt en aanneemt, alsof die in het bijzonder tot hem zelf gezegd waren, en wel zodanig, dat hij die aan zijn hartmin of meer opdringt, dan of God in ’t bijzonder en bij name hem toesprak en hem dit of dat beloofde en daardoor zijn ziel daarmee troostte. Zo maakt hij door deze bijzondere toe-eigening zich eigen, wat God in het algemeen in Zijn Woord voorstelt en beloofd heeft. Deze toe-eigening is het die ons deel aan Christus doet hebben; daarmee grijpen wij Christus aan en worden zo nauw met Hem verenigd, dat Hij de onze en wij de Zijne worden, Gal. 2:20 en kanttek. Gal. 2:16, zodat ook al Zijn verdiensten de onzen worden en daaruit ontstaat al dat vertrouwen, waar wij hier nu over spreken, zoals de apostel ons dat leert, dat wij hebben vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen door het geloof aan Hem, Ef .3:12″.
Ziedaar deze verzekerdheid des harten; deze toe-eigening der beloften Gods van de zaligheid en vergeving der zonden in Christus; dit aangrijpen van Christus, ons in de beloften des Evangelies aangeboden; dit vertrouwen der ziel op Christus en op de beloften van Gods genade, in het heilig Woord aan ons geopenbaard, dit, dit is bij mij het enige waar zaligmakende geloof. Ik ken geen ander geloof, waar de mens door zalig kan worden of deel aan Christus krijgen. Indien iemand een geloofstelt, welks wezen niet is een aannemen van Christus; een toe-eigenen van Gods beloften voor zichzelf; een verzekering des gemoeds van de genadige vergeving der zonden in Christus; een vertrouwen, verlaten, rusten en steunen des harten op Christus,en op Gods eigen Woord en genadige beloften in het heilige Evangelie; dan verklaar ik ronduit, dat ik aan zulk een gesteld geloof part noch deel wil hebben, maar dat met mijn ganse hart verwerp voor nu en altijd.
Thomas Watson over inwendige roeping.pdf & Oprecht geloof
Citaat : “Wat het rechtvaardigmakend geloof wel is. Het oprecht rechtvaardigmakend geloof bestaat in drie dingen:
a.Verloochening van zichzelf. Geloof is ‘uit zichzelf gaan’, van onze eigen verdiensten afgebracht worden en inzien dat wij geen gerechtigheid van onszelf hebben. “Niet hebbende mijn rechtvaardigheid”, Filippenzen 3:9. Eigen gerechtigheid is een gebroken rietstaf, waarop de ziel niet durft te rusten. Bekering en geloof zijn beide vernederende genaden. Bij berouw walgt iemand van zichzelf; geloof doet hem uit zichzelf gaan. Zoals Israël dat in de woestijn voortliep, achter zich Farao zag die het met zijn wagens achtervolgde en vóór zich de Rode Zee om daarin weldra verslonden te worden, zo ziet de zondaar achter zich Gods rechtvaardigheid die hem achtervolgt en voor zich de hel waarin hij weldra verslonden zal worden. In deze hopeloze toestand ziet hij geen enkele hulp in zichzelf, maar hij moet omkomen tenzij hij hulp bij een Ander kan vinden.
b.Vertrouwen. De ziel werpt zich op Jezus Christus, het geloof rust op Christus’ Persoon! Het geloof gelooft de belofte, maar waar het geloof op rust in de belofte, is de Persoon van Christus. Daarom staat er van de bruid geschreven: “Leunend op haar Liefste”, Hooglied 8:5. Het geloof wordt aldus omschreven: geloven in de Naam van de Zoon van God, 1 Johannes 3:23, namelijk in Zijn Persoon. Het geloof is het kabinet, Christus is de Parel Die erin is en Die omhelst het geloof. De belofte is de schotel, Christus is de spijs waarmee het geloof zich voedt. Het geloof rust op Christus en “Dien gekruisigd.” Het roemt in het kruis van Christus!, Galaten 6:14. Christus te beschouwen als gekroond met allerhande voortreffelijkheden wekt de aanbidding en bewondering op, maar een bloedende en stervende Christus te zien is het gepaste Voorwerp des geloofs. Daarom wordt het wel genoemd: “geloof in Zijn bloed”, Romeinen 3:25.
c. Toe-eigening, of Christus aan onszelf toegepast. Een medicijn, hoe probaat ook, zal geen nut doen, als het niet toegepast wordt. Hoewel de pleister uit Christus’ eigen bloed is samengesteld, zal hij niet genezen, tenzij hij door het geloof wordt toegepast. Het bloed van God zonder het geloof in God zal niet zalig maken. Deze toepassing van Christus wordt genoemd: “Hem aannemen” (ontvangen, Eng. vert.), Johannes 1:12. Als de hand goud ontvangt, maakt dit rijk. Zo ook als de hand des geloofs Christus’ gouden verdiensten met de zaligheid ontvangt, maakt dat ons waarlijk rijk.”
Thomas Watson over de rechtvaardigmaking : klik hier
Matthew Meade over de werkingen van Gods Geest, en over allerlei geloof.pdf
Citaat (blz. 71) : “Daar is een zaligmakend geloof, dat wordt genoemd: ,,het geloof der werkingen Gods,” Kol. 2 vers 2. Het is een werk van God’s eigen Geest in de ziel. Het is een geloof, hetwelk zich geheel verlaat en nederwerpt op Christus, tot verkrijging van genade, heerlijkheid, vergeving en vrede, heiligmaking en heerlijkmaking. Het is een vereenigde daad van de gansche ziel; verstand, wil en genegenheden, alles werkt samen om de ziel te vereenigen met een algenoegzamen Zaligmaker. Het is een geloof, dat het hart reinigt en zijne invloeiïng heeft in alle andere genaden, gevende die kracht en leven, Hand. 15 : 9. Zoo wie nu dit geloof heeft, is inderdaad een Christen; dit is ,,het geloof der uitverkorenen Gods,” Tit. 1 : 1.
Ds. J.P. Paauwe over HC zondag 7.pdf
Citaat : “Dus, toehoorders, waarachtig geloof is een wetenschap diep in het hart. Waarachtig geloof, dat is zekerheid, dat is vastheid. En daar moet u nooit overheen gaan. Ik heb u altijd gezegd dat dit de bestrijding niet uitsluit. De bestrijding is wat anders dan het geloof. Waar het geloof is, daar is de bestrijding natuurlijk ook, maar die komt niet van het geloof. Die komt van de duistere machten: van de vorst der duisternis, de wereld en eigen vlees en bloed. Deze machten vechten het geloof aan, en wat is nu de ondervinding? Dat naarmate deze machten meer aanvechten, het des te duidelijker wordt dat het geloof een vastheid is, zoals de Schrift het zegt: “Het geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en een bewijs der zaken die men niet ziet” (Hebr. 11 vers 1 ). Wanneer men bestreden wordt, of nu de vorst der duisternis dit doet, of de wereld, de godsdienstige of de goddeloze wereld, of dat het komt van eigen vlees en bloed, het kan alleen maar het geloof baat aanbrengen. De bestrijding maakt het geloof sterk. Dit spreekt vanzelf , want tegenover de bestrijding handhaaft het geloof zich. Omdat het een levend ding is, gaat het ook strijden. Het handhaaft zichzelf ,zelfs zonder dat men aan kan wijzen wat er staat in de Bijbel of in een boek. Het handhaaft zichzelf en het zal nooit onderliggen. Het kan tijdelijk uitermate zwak zijn, maar het ligt nooit onder. Men kan een hoeveelheid as zien en denken: er is helemaal geen vuur meer in, het is uit. En dan is het mogelijk dat er toch nog in die as een vonk is, en dat er straks een groot vuur komt, omdat er nog een vonk in was. En dit is de ervaring, toehoorders, van de gemeente van Jezus Christus op aarde. Dus elk geloof dat geen zekerheid is, is geen geloof. Deze zekerheid ligt dep in het hart. De zekerheid ligt niet in het geloof zelf. Van zijn geloof heeft de mens de zekerheid niet. Dat onderscheidt u goed? U moet in staat zijn dat terdege te onderscheiden. Maar de zekerheid is van het Woord en van Hem Die in het Woord is. De zekerheid heeft een mens van God in Jezus Christus. Het geloof als zodanig brengt hem de zekerheid niet aan. Het is anders, want hoe ontstaat die zekerheid? De zekerheid komt tot hem; de mens brengt haar niet mee door het geloof. Zij komt tot hem door het Schriftwoord dat God de Heilige Geest in het hart verzegelt. En nu is het geloof een verzekering dat God waarachtig is (Joh. 3:33).”
Citaat over de wedergeboorte: ” Wat is eigenlijk wedergeboorte? Aangenomen dat we met elkaar in gesprek zijn, u met mij. U vraagt aan mij: “Wat is wedergeboorte?”, of ik doe deze vraag aan u. Wat is dan het antwoord, wat zeggen wij dan? Dan zeggen wij dit: ‘Ik werd eerst overtuigd van schuld en zonde (om kort te gaan) zodanig, dat de grond onder m’n voeten wegzonk. Christus werd mij geopenbaard en ik verstond dat ik Hem nooit gekend had, ook al had ik wel meer dan duizend predicaties over Hem gehoord. Ik ben toen tot Hem getrokken, en mij met Hem door een waar geschonken geloof verenigd. Wat is nu mijn eerste gewaarwording geweest nadat deze vereniging tot stand was gebracht? De wedergeboorte, de wedergeboorte is mijn eerste gewaarwording geweest. Wat greep er dan plaats in deze vereniging? Wel, er greep plaats een nieuwe schepping. Ik werd daar geschapen, dat wil zeggen: herschapen. En deze herschepping is de wedergeboorte. Wie dit nu verstaan mag, die zal nooit de wedergeboorte voor het geloof zetten., maar altijd de wedergboorte doen volgen op het geloof. Ik weet wel, dat de zaken tegelijk gebeuren, maar als er op de orde gelet wordt (en dat doet een logisch denkend mens toch), dan zeggen we, wedergeboren door het geloof. Dus lettende op de orde: eerst het geloof, dan de wedergeboorte. Zo zegt de apostel Johannes het ook in 1 Joh. 5: ” Een iegelijk die gelooft dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren.” (Uit catechisatie, 14 Jan. 1953 te Den haag)
Ds. E. Du Marchie Van Voorthuysen over HC zondag 7 : klik hier
.
Ds. KV (Papendrecht 2009) over H.C. zondag 7 & Hervormingsdienst.mp3
Ds. A. Kort (scriptie) John Owen omtrent rechtvaardiging door het geloof & HC zondag 7
DJK : Open brief aan student Krijgsman (GGiN) over de zuivere uitleg van HC zondag 7
DJK : Vermenging Wet en Evangelie aangetoond en op grond van Gods Woord verworpen
H.C. zondag 7 – vraag 22: Wat is dan een Christen nodig te geloven?
Antwoord: Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt, hetwelk ons de Artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof in een hoofdsom leren.
Vraag 23: Hoe luiden die Artikelen?
Antwoord:
1. Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
2. En in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heere;
3. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria;
4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle;
5. ten derden dage wederom opgestaan van de doden;
6. opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods des almachtigen Vaders;
7. vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
8. Ik geloof in den Heiligen Geest.
9. Ik geloof een heilige, algemene, Christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen;
10. vergeving der zonden;
11. wederopstanding des vleses;
12. en een eeuwig leven.
Geliefde lezer, de Heere Jezus Christus kennen en verenigd met Hem te zijn door het zaligmakende geloof komt in het kort samengevat hierop neer:
Ø Hem kennen als de Vervulde wet, Die ons vrijpleit voor God, Kol. 2:10-14.
Ø Zijn vlees en Zijn bloed gegeten en gedronken hebben, Joh. 6:53-55.
Ø Met Hem een plant geworden zijnde in Zijn dood en in Zijn opstanding, Rom. 6:3-8.
Ø Hem gekocht hebbende als de Parel van grote waarde op de markt van vrije genade, na eerst alles verkocht te hebben, Matth. 13:46.
Ø Gestorven zijn door Zijn Lichaam, en met Hem opgewekt…..,Rom. 7:4-6.
Ø Hem kennen als de ingekomen Vredevorst, die een vrede en blijdschap inbrengt die alle verstand te boven gaat, Phil. 4:7, Efeze 3:19.
Ø Zijn erfenis deelachtig worden en weldaden kennen door Zijn dood en tussentreding, Hebr. 9:14-17.
Ø Hem kennen als de Zone Gods en als de gezalfde Christus, Joh. 4:29, 1 Joh. 4:15, 1 Joh. 5:10.
Ø In aanbidding aan Zijn voeten te hebben gelegen middels een Evangelisch berouw, Joh. 9:35-38.
Ø Het zaligmakende geloof in Jezus Christus baart : vrijheid, licht, zegen, leven, vrede, kennis, wijsheid, vertrouwen en toestemming.
Ø Waar het vrede is, daar is de heilige oorlog voorbij. Waar de vrijheid in Christus is, daar zijn de banden der wet gebroken, Gal. 3:25.
Ø Waar Zijn licht schijnt, daar is de duisternis geweken. Waar Hij u vanuit Zijn Evangelie zegent, daar is de vloek en doem der wet teniet gedaan, Rom. 8:3, Gal. 4:4-6.
“O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk! Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen. Neigt uw oor, en komt tot Mij, hoort, en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden van David, Jes. 55:1-3.”
DJK