Calvijn over Gen. 12 vers 17

Posted by admin | | woensdag 28 januari 2009 11:56 am

  artikel in pdf :   klik hier

 

 

Calvijn over Genesis 12:17 (“Maar de HEERE plaagde Farao met grote plagen, ook zijn huis, ter oorzake van Saraï, Abrams vrouw”):

 

Laten wij, uit zulke voorbeelden geleerd, bedenken dat wij, al zijn wij om ons kleine aantal en zwakheid in minachting voor het oog van de wereld, toch dierbaar zijn voor God, zodat Hij om ons de oorlog verklaart aan koningen en de hele wereld.

 

 

 

 

Calvijn over Genesis 12:17 (“Maar de HEERE plaagde Farao met grote plagen, ook zijn huis, ter oorzake van Saraï, Abrams vrouw”):

 

Laten wij bedenken dat wij door Zijn hulp worden beschermd, zodat de wellust en het geweld van hen die meer kunnen dan wij, ons niet kunnen onderdrukken.

 

 

 

Calvijn over Genesis 12:17 (“Maar de HEERE plaagde Farao met grote plagen, ook zijn huis, ter oorzake van Saraï, Abrams vrouw”):

 

De daden der mensen moeten niet altijd afgemeten worden naar ons oordeel, maar moeten liever in de weegschaal van God worden gewogen.

 

 

 

 

Calvijn over Genesis 12:17 (“Maar de HEERE plaagde Farao met grote plagen, ook zijn huis, ter oorzake van Saraï, Abrams vrouw”):

 

Het gebeurt vaak dat de Heere iets in ons vindt, dat terecht straf verdient, terwijl wij onszelf buiten gevaar achten, en onszelf van alle schuld vrijpleiten.

 

 

 

 

Calvijn over Genesis 12:17 (“Maar de HEERE plaagde Farao met grote plagen, ook zijn huis, ter oorzake van Saraï, Abrams vrouw”):

 

Dat Hij Zijn knecht Abram spaarde, moet worden toegeschreven aan Zijn Vaderlijke toegevendheid.

 

 

 

 

Commentaar – DJK : Geachte lezer, deze korte verklaringen van Johannes Calvijn krijg ik iedere morgen toe gestuurd van een geliefde oude vriend van me uit Urk. Toen ik het deze morgen las, werd ik er klein en ontroerd van. Want welk kind van God zou toch gedurig kunnen en durven geloven dat daar een God en Vader in de hoge hemel is die dagelijks voor hem zorgt, wetende wat hij behoeft. Toen ik het las, dacht ik: “Heere, zou U dan ook nog van deze doorbrenger afweten?” Wie zou toch gedurig kunnen geloven dat daar zijn oudste Broeder is, zittende naast de Vader, die zonder ophouden voor Zijn duurgekochte biddeloze Kerk op aarde bidt. “Heere, wanneer komt die dag, wanneer ik bij u wezen mag, en U mag zien, prijzen en loven, van aangezicht tot aangezicht. Heere, wanneer komt die dag dat ik altijd bij U mag wezen, en nooit meer zal hoeven zondigen. Nooit meer mezelf zoeken. Voor eeuwig verlost van mijn goddeloze verdorven bestaan hier op deze aarde.” Geliefde lezer, daar zal Hij staan en Zijn lieve bruidskerk opwachten, en met een zachte doek zal Hij hun tranen afwissen, en daar zullen zij zich voor eeuwig mogen verheugen in hun God en Heere. Rutherford zei dit toch eens: “Heere, dat ik Uw heilige Naam eens spellen en eens weten mocht…”

 

Lezer, hoort u het? Alles op deze aarde heeft geen enkele waarde in het licht van die nimmereindigende eeuwigheid. De tijd door komen zal nog wel gaan, maar hoe zullen we er uit komen? We zijn hier maar op een voorproef, en op voorbereiding van wat we straks voor eeuwig zullen gaan doen, lezer. En als u hier op aarde dan ook nog nimmer die hemelse vrede, die hemelse volheid, die hemelse Liefde Christi, heeft gesmaakt en geproeft in uw arme verloren helwaardige ziel, zult ge ook nooit weten wat u in de hemel moest gaan doen. De hemel zou u uitspugen, en u zou het hemelleven ook nimmer kunnen verdragen. Lezer, u zou het er niet uithouden. En volk van God, als u hier nu geen vreemdeling van bent, wees dan welgemoed over het erfdeel wat u te wachten staat in Christus. Dat erfdeel bent u nu al deelachtig. Bij tijden keert den Heere op Zijn bestemde tijd en op Zijn wonderlijke wijze enige rente uit, vanuit dat hemelse Land, zodat u telkens weer mag weten waarin u zich straks mag gaan verheugen. Voor eeuwig verslonden te zijn in uw God en Heere, volk. Weet dan ook, dat de hel u nimmer zal kunnen verdragen. De hel en satan zullen u uitspugen, en niet kunnen velen. Wees dan blijde met mij, want het is nog maar een verdrukking van 10 dagen, in het licht van de eeuwigheid, en weet dat daar Boven een Vader is die voor u zorgt, en daar ook uw oudste Broeder aanwezig is, die nimmer rust of slaapt, maar eeuwig waakt over Zijn lieve verkoren volk.

 

 

DJK