Twee christenen te Gent verbrand, benevens twee vrouwen levend begraven
Toen keizer Karel de vijfde in het jaar 1510 uit Frankrijk naar de Nederlanden gekomen was, teneinde het oproer te Gent te stillen, vervolgde hij, op het sterk dringen der priesters en monniken, de christenen op de wreedste wijze, en werden er twee mannen en vrouwen ter dood gebracht. Toen de mannen in het raadhuis waren geleid, werd het vonnis over hen uitgesproken, dat hun lichamen tot as moesten verbrand worden, en hun goederen aan de keizer vervallen. Nadat het vonnis was gelezen, werden zij weer in de gevangenis gebracht, waar zij twee dagen vertoefden, gedurende welke tijd vele monniken en priesters daar kwamen en hen op hun gewone wijze pijnigden.
Intussen heerste er in de stad een grote drukte, daar men zich gereed maakte om de gevangenen ter dood te brengen. En, ofschoon het gebruikelijk was, dat men hen, die ter dood veroordeeld waren, op een zekere plaats voor de stad bij de galg doodde, vonden zij goed, om de burgers vrees aan te jagen, de strafoefening ditmaal op de kleine markt voor het raadhuis bij de St. Pieterskerk te doen plaats hebben. Toen nu de derde dag was aangebroken, waarop het vonnis zou worden voltrokken, had er zulk een grote oploop in de stad plaats, dat het bestuur, om oproer te voorkomen, bevelen moest, dat alle burgers zich met de wapenen op de markt moesten bevinden, en het gericht beschermen. In zulk een oproer en groten toeloop van volk, kon men de laatste woorden van de arme gevangenen niet goed verstaan, ook daarom niet, omdat zij wegens de langdurige gevangenschap verzwakt en bijna half dood waren; alleen de naast bijstaanden getuigden, dat zij hun tijd met tot God te bidden doorbrachten, en Hem smeekten, dat Hij tien in deze laatste strijd met Zijn genade en barmhartigheid wilde bijstaan. De Fiskaal liet een brandende waskaars halen, en gaf die aan de beul, om het vuur daarmee aan te steken. Hij deed dit met zulk een groten spoed en in overijling, dat hij bijna van de plaats viel, waar hij stond. Het vuur ontbrandde allergeweldigst, zodat de lichamen van deze martelaren spoedig verbrand waren.
De dag na deze strafoefening werden er twee tamelijk bejaarde vrouwen, geboren te Leuven, die voor anderen de Evangelische waarheid beleden en verdedigd hadden, tot een gruwelijke dood veroordeeld, namelijk om levend begraven te worden. De een heette Antoinette, en was afkomstig uit een aanzienlijk oud geslacht. Hun voorvaders hielden vroeger het regeringsambt. Zij stierven beiden met een bewonderenswaardige, ja met een ongelofelijke moed, hoewel zij overigens zwak en onvermogend van lichaam waren.