Stephanus de diaken
Stefanus, wiens naam vertaald wil zeggen “kroon” was, naar de mening van Doretheüs, een van de zeventig leerlingen van Christus, hoewel Eusebius zegt, dat men niet juist beschreven vindt, vanwaar hij was, en of hij een Jood was of een Griek (gelijk het laatste uit zijn naam schijnt te volgen) is niet met zekerheid bekend. Zo weet men ook niet, waar hij is geboren en wie zijn ouders zijn geweest. Lukas verhaalt, Hand. 6 vs. 5, dat hij de eerste was van de zeven diakenen, een man vol des geloofs en des Heilige Geestes; en nadat hij door de Apostelen met oplegging der handen in zijn dienst was bevestigd, is hij ook begaafd geweest met krachten en wonderdaden, en deed grote tekenen onder het volk.
Hij was zeer geleerd en welsprekend. Misschien behoorde hij vroeger tot de sekte der Libertijnen, die met anderen met hem twistten; maar zij konden de wijsheid en de Geest, door welke hij sprak, niet weerstaan, zodat zij, volgens hun oude aard, met vele valse getuigen teen hem opstonden onder het volk oproer verwekten en hem beschuldigden, dat hij lasterlijke woorden had gesproken tegen de wet en de tempel, en dat hij betuigd had, dat Jezus van Nazareth die plaats zou verbreken, en de zeden veranderen,die Mozes hun had overgeleverd. Om dit alles werd Hij gevangen genomen, en, in de raad gebracht, terwijl zij zagen dat zijn aangezicht blonk als van een Engel. Hoe hij zich heeft verontschuldigd, Christus’ eer gehandhaafd en de waarheid verdedigd, blijkt uit de welsprekende en belangrijke redevoering, die hij gehouden heeft voor de gehelen Joodse raad te Jeruzalem, gelijk wij zien Hand. 7, waarin hij het gehele Oude Testament, de wet en de Profeten doorliep, en eindelijk alles toepaste op Jezus Christus, Die het einde der wet is lot rechtvaardigmaking voor een iegelijk, die gelooft, hen bestraffende, dat zij de Profeten hadden gedood, die tevoren verkondigd hadden de komst des Rechtvaardigen van Wie zij nu verraders en moordenaars geworden waren.
Toen zij dit hoorden, barstten hun harten en knarsten zij de tanden tegen hem; maar hij, vol zijnde des Heilige Geestes, en de ogen houdende naar de hemel, zag de heerlijkheid Gods en Jezus staande ter rechterhand Gods, Die hem van de zaligheid verzekerde en versterkte in zijn lijden, terwijl Stefanus zei: “Ziet, ik, zie de hemelen geopend, en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods.” Maar zij, roepende met grote stem, stopten hun oren, vielen eendrachtig op hem aan, wierpen hem de stad uit en stenigden hem. Maar de stenen waren hem als beken der zoetigheid. Met een grote stem riep hij: Heere, “reken hun deze zonde niet toe;” en, terwijl hij op de knieën neerviel, zei hij: “,Heere Jezus, ontvang mijn geest.”
Alzo is Stefanus ontslapen in de Heere in het jaar 34 na de geboorte van Christus, zijnde het negentiende jaar van de regering van Tiberius, in het zevende jaar na de doop van Christus, hetwelk het acht en dertigste jaars zijns ouderdoms was. Enige godvruchtige mannen begroeven hem, en hieven over hem een grote rouwklacht aan.