Thomas Crammer
Thomas Cranmer, leraar in de heilige Schrift, opperbisschop van Canterbury, geestelijk opperhoofd van het gehele koninkrijk van Engeland, was van nature een aangenaam en zachtzinnig man, met vele schone deugden en goede kundigheden begaafd. Deze was het Evangelie van de Heere Jezus Christus zeer gunstig, en droeg grote zorg en ijver voor zijn kudde, welke de Heere hem had toevertrouwd; niet zoals thans de prachtig geklede bisschoppen der pausgezinden, die te vergelijken zijn bij stomme honden, die zich slechts met de wol der schapen zoeken te bekleden, en jacht maken op het vette der aarde. Thomas echter, predikte en verkondigde het Woord des Heeren, hoedde zijn schapen, beschermde die tegen wolven en huurlingen, en stelde zich als een muur voor het huis des Heeren. In de raad onderscheidde hij zich door bevordering van vele onmisbare middelen tot uitbreiding van het Evangelie en de uitroeiing van allerlei godslasteringen. Om dit alles te bevorderen, schreef hij enige boeken en gaf die uit. Veel had hij te verduren van de valse profeten, waardoor zijn leven menigmaal in groot gevaar verkeerde.
Eindelijk werd hij ook als een standvastige getuige der waarheid gevangen genomen, en na langdurige gevangenschap op wreed bevel van de koningin Maria veroordeeld om levend te worden verbrand. Doch, ofschoon het vonnis was uitgesproken, draalde men geruime tijd met de volvoering daarvan, teneinde hem aan het wankelen te brengen, waartoe zijn tegenstanders allerlei middelen aanwendden. Na vele aanvechtingen legden hem de pausgezinden een klein geschrift voor, en verlangden, dat hij dit zou ondertekenen. Toen de pausgezinden hem nu zo ver gebracht hadden, pochten zij daarop zeer, en lieten het met de ondertekening van de opperbisschop drukken, teneinde hun overwinning bij ieder bekend mocht worden,
Op de 21sten Maart van het jaar 1556 werd hij, na lange gevangenschap in de stad Oxford, uit de kerker, Bocarde genaamd, naar de kerk van de maagd Maria geleid, teneinde daar de leraar in de godgeleerdheid, Cole genaamd, te horen prediken. Deze leraar was gewoon de mis te bedienen voor de koningin. Nadat deze zijn predikatie had geëindigd, richtte Thomas Cranmer met luide stem het woord tot het volk en zei: “Christenmensen, allerliefste broeders en zusters in de Heere Jezus, ik bid u ootmoedig uit de grond van het hart, God voor mij te bidden mij mijn afgrijselijke afval te willen vergeven. Het aantal mijner zonden is groot en oneindig, en tevergeefs zou men die met menselijke woorden zoeken uit te drukken. Een zaak is er nochtans, die mijn hart en geest in grote mate bezwaart, waarvan ik, zo het de Heere behaagt, later uitvoeriger zal spreken. En ofschoon, ik herhaal dit, mijn zonden onmetelijk en vreselijk zijn, bidt nochtans de Heere, die mij door Zijn goedheid en genade te willen vergeven.” Na deze opwekking richtte hij zijn gebed tot God op deze wijze: “O hemelse Vader, o Zoon van God, Verlosser van het menselijke geslacht! O, Heilige Geest, een enig God en drie-enig, wees mij, arm, ellendig en verloren zondaar genadig! Ik heb de hemel en de aarde vertoornd, veel erger dan men zou kunnen zeggen. Waar zal ik mij wenden, en tot wie zal ik vlieden? Tot de hemel? Doch helaas, ik schaam mij de handen en de ogen op te heffen, en op aarde vind ik geen troost. Wat zal ik dan doen? Zal ik de moed opgeven? Dat zij verre! O goedertieren en barmhartige God, Die nooit iemand verwerpt, die Uw hulp begeert, tot Uw goedheid neem ik mijn toevlucht, en begeer met allen ootmoed Uw grote barmhartigheid. O, mijn God en Heere, mijn zonden zijn verfóeilijk. en mijn overtredingen gruwelijk; doch wees mij genadig naar Uw grote goedertierenheid. De hoogst verborgen zaak, dat God mens geworden is, is niet geschied om enige kleine gebreken uit te wissen, of om een gering getal zonden en overtredingen te verzoenen. O, hemelse Vader, Gij hebt uw geliefde zoon niet in de dood overgeleverd, opdat Hij slechts enige geringe zonden door Zijn bloed zou reinigen, maar opdat Hij al de misdaden van alle mensen in het algemeen en overal zou zuiveren, hoe zwaar die ook waren. Ja zeker, de ellendige zondaar zal de verdiensten van de dood van Christus gevoelen, wanneer hij zich bekeert, en uit de grond zijns harten Uw barmhartigheid en genade begeert. Daarom o Heere, overtuigd dat mijn gebreken oneindig groot zijn, en terecht mijn grote ellende gevoelende, wend ik mij met diepe ootmoed tot U. Vergeef mij, Vader der barmhartigheid, Wiens goedheid eeuwig duurt, en Die de gruwelijke afschuwelijkheid mijner zonden kan kwijtschelden; heb medelijden met mij naar Uw grote goedheid. Ik verschijn niet voor U met enige waardigheid van mijn werken, teneinde vergeving van mijn zonden te verkrijgen; maar bid alleen ootmoedig, toon Uw goedertierenheid aan mij, om Uws heiligen naams wil, opdat ik daardoor mag zalig geacht worden en wel alleen door Jezus Christus, Uw hoog geliefde Zoon. “Onze vader, Die in de hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd,” enz.
Daarna stond hij op, richtte zich weer tot het volk en zei: “Allen, die ter dood veroordeeld zijn, hebben de gewoonte, wanneer zij hun einde zien naderen, hun begeerte door een goede vermaning aan het volk bloot te leggen, opdat er enig nut tot hun gedachtenis na de dood uit mag voortvloeien. Daarom bid ik de Heere, mij de genade te bewijzen iets tot afscheid te mogen spreken, wat tot bevordering van Zijn eer dient, en waaruit gij allen enig nut mag trekken. Het smart mij waarlijk, een zo grote menigte volks te zien, dat zozeer in de dwaze liefde der wereld is verward, en zoveel moeite doet om aardse dingen, dat zij God verachten, en niet werken om godzalig te leven. Ziet, ik wil u vermanen, om uw begeerte niet zozeer op deze wereld te stellen, die toch vergankelijk is; maar al uw lust te hebben in God en het hemelse leven. Leert toch, en drukt u de leer van Johannes op het hart, dat de liefde dezer wereldvijandschap tegen God is.
Voorts vermaan ik u naast God de koning en de koningin gewillig gehoorzaam te zijn, zonder morren of achterklap; niet alleen door vrees of ontzag, maar vooral om de ere Gods, Wiens dienaars zij zijn, Die hen ook heeft aangesteld om heerschappij over u te hebben. Daarom, wanneer iemand hen weerstaat, hij weerstaat God en Zijn bevel.
Ik vermaan u ook elkaar lief te hebben, want het is een verschrikkelijke zaak te zien, dat de christenen door haat en nijd in twist en tweedracht verkeren, en dat zij, de broederlijke liefde uit hun midden verbannen zijnde, elkaar door woedende vijandschap verdrukken, alsof zij dodelijke vijanden waren. Daarom begeer ik van ulieden u te benaarstigen ieder goed te doen, in zoverre dit mogelijk is. De rijken zeg ik, en bid hun ootmoedig, te letten op de beide getuigenissen der heilige Schrift. De een is uit de mond van onze Heere Jezus Christus, Die zegt: “Dat een rijke bezwaarlijk in het Koninkrijk der hemelen zal ingaan,” wat een verschrikkelijk vonnis is van Hem, Die de waarheid zelf is. De andere is van de apostel Johannes, als hij zegt: “Zo wie nu het goed der wereld heeft, en ziet zijn broeder gebrek hebben, en sluit zijn hart toe voor hem, hoe blijft de liefde Gods in hem?” Dat toch de rijken letten op deze woorden!
Voorts, nadat ik zo genaderd ben aan het einde van mijn dagen, hangt mijn gehele leven, zowel mijn vorig als het toekomende, ervan af, of ik met mijn Heere Jezus in grote vreugde leeft, of dat ik met de boze geesten eeuwig gepijnigd worde. Nu zie ik, of de hemelen geopend om mij te ontvangen, of de hel om mij te verslinden. Daarom zal ik u mijn geloof zonder enige dubbelzinnigheid of geveinsdheid bloot leggen, want het is nu geen tijd om te veinzen.
Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel enz. Ik belijd het katholieke geloof en al wat bevolen is door onze Heere Jezus Christus, de Zoon van God, en door Zijn heilige apostelen en profeten, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament.
Nu keer ik terug tot hetgeen ik van de beginne gezegd heb, en wat mijn geest zeer verontrust en smart veroorzaakt. Er is niets, dat mij meer pijnlijk kwelt in mijn gemoed, dan een geschrift van mijn hand, wat tegen de waarheid is. Het geschrift, bedoel ik, dat onlangs in het licht is gegeven. Nu veroordeel ik het en verwerp dat. Het is waar, ik heb het met mijn hand geschreven, maar mijn hart stemde er niet mee in. Ik heb het gedaan uit vrees voor de dood, en om mijn leven te behouden, wanneer men dit het leven behouden noemen mag. Ik spreek van het geschrift, waar ik mijn naam onder geplaatst heb, nadat ik van de geestelijke betrekking was beroofd. En, aangezien mijn hand een misdaad heeft gepleegd, toen zij tegen~ de waarheid en de getuigenis van mijn geweten schreef, zal zij zeker het eerst de smart gevoelen. Want zo spoedig als ik in de vlammen zal zijn, zal mijn hand het eerst verbrand worden. Wat de paus aangaat, ik verwerp hem als de antichrist en een vijand van Gods Zoon. Ik verwerp hem met al zijn boze en valse leringen. Aangaande de verborgenheid van het avondmaal, bevestig ik, wat ik geschreven heb in het boek tegen de bisschop van Winchester; en mijn leer daarin is zo oprecht en heilig, dat zij niet behoeft te vrezen voor het oordeel Gods te verschijnen, waar de leer der pausgezinden van schaamte haar ogen niet zal durven opslaan.”
Toen de raadsheren van de koningin en de anderen, die daar tegenwoordig waren, deze woorden hoorden spreken, en wel met zulk een vurige ijver,verwonderden zij zich zeer.
Dokter Cole die deze vromen martelaar zeer hoog had geprezen, begon met luider stem tot hem te roepen, en de commissarissen op te wekken om hem ter dood te brengen. “Alles is uit,” zei hij, “want hij is tot zijn vorige dwaling vervallen.”
Toen de opperbisschop op de strafplaats gebracht was, werd hij aan de paal vastgemaakt. Als men het hout rondom hem had aangestoken,strekte hij zijn rechterhand in de vlammen uit, en zei: “Gij zult het eerst de hitte gevoelen.” En, terwijl hij de naam des Heeren aanriep, ontsliep hij zalig in de Heere.
De geschiedenis getuigt, dat zijn hart geheel ongeschonden in de as werd teruggevonden.