Christoffel Lyster, Jan Mace, Jan Spenser, Simon Joyne, Richard Nicols en Jan Hamoud

Posted by admin | | woensdag 25 mei 2011 2:08 pm

Korte tijd na de dood van de vrome dienaren van het goddelijke Woord, Robert Drake en Willem Tyms, die met andere martelaren op Smitsveld te Londen waren omgebracht, begonnen de vijanden der waarheid, nadat zij het bloedige bevelschrift van koning Filips en koningin Maria hadden ontvangen, in alle plaatsen de gelovigen gevangen te nemen, en hen met gehele scharen om te brengen. Onder anderen waren door de graaf van Oxford deze zes vrome mannen in het bisdom van Londen gevangen genomen, en naar Boner gezonden. Doch, aangezien zij met gehele scharen van alle kanten tot hem gezonden werden, en het hem zeer moeilijk viel, om iedere martelaar in het bijzonder te ondervragen, besloot hij bij zichzelf, om hun negen artikelen voor te stellen, en wanneer zij zich daaraan niet wilden onderwerpen, dat zij allen op de brandstapel hun leven zouden moeten eindigen. Toen deze dan voor hem in zijn huis te Fulham gebracht waren, ging hij terstond naar de kerk, en stelde hun de onderstaande artikelen voor, waarop zij schriftelijk moesten antwoorden.

Negen pausgezinde artikelen vanwege een rechtbank des geloofs aan de gelovigen voorgelegd
1. Dat gij N. in vroeger tijd standvastig en volstandig geloofd hebt, en ook nu gelooft, dat er slechts één katholieke kerk is, waarin het geloof en de godsdienst van Jezus Christus op ware wijze beleden, aangenomen, gehouden, onderhouden en als goed erkend is door ieder gelovige en waar Christen.

2. Dat gij N. in vroeger tijd geloofd hebt en nog gelooft, dat erin de katholieke kerk zeven sacramenten zijn, door God ingesteld en bevolen, die met toestemming van de heilige kerk goedgekeurd ontvangen en onderhouden zijn.

3. Dat gij N. in vroeger tijd gedoopt bent in het geloof van deze zelfde katholieke kerk, beleden hebt door de mond van uw doopgetuigen, het geloof en de godsdienst van Christus te onderhouden, daar de duivel met zijn werken en hoogmoed te verzaken, en door dit sacrament van de doop der katholieke kerk bent ingelijfd, en tot een gelovig lid van haar bent gemaakt.

4. Dat gij N., toen gij tot jaren des onderscheids gekomen bent, niet bent afgeweken van de belijdenis en het geloof van die kerk, noch mishagen in haar hebt gehad, maar, zoals een gelovig christen behoort te doen, volhard hebt gedurende enige jaren in deze belijdenis, waardoor gij die hebt bevestigd.

5. Dat gij N. niettegenstaande dit alles nu onlangs in de tijd van twee jaren in de stad en het bisdom Londen van enige leerstukken van de katholieke leer en het geloof bent afgevallen; onder andere zaken, hebt gij een mishagen gehad in de mis en u ernstig uitgelaten tegen de offerande daarvan, het sacrament des altaars en de eenheid der kerk, terwijl gij het gezag van de roomse stoel en het gevoelen dienaangaande belasterd en berispt hebt.

6. Dat gij N. vroeger hebt geweigerd en ook nu nog weigert, u weer te verzoenen met en te voegen bij de eenheid der kerk, terwijl gij erkende en beleed, dat het gezag van de roomsen stoel onwettig was.

7. Dat gij N. de offerande der mis en het sacrament des altaars versmaad hebt, en geweigerd om in de kerk de mis te horen en het sacrament te ontvangen, en uitdrukkelijk zegt, dat in het sacrament des altaars wezenlijk noch inderdaad is het ware lichaam en bloed van Christus, en er bijvoegt, dat de mis afgoderij en een gruwel is, en dat in het sacrament des altaars niets anders zich bevindt, dan het wezen van het brood en de wijn, die slechts tekenen en zegelen zijn van het ware lichaam en bloed van Christus, dat in de hemel is, en in geen dele onder de gedaante van het sacrament des altaars.

8. Dat gij N. bent ontboden voor zekere rechters en commissarissen, en wegens uw ongeregeldheid weerstrevend, hardnekkig en onbuigzaam bevonden werd, zo zelfs, dat gijlieden op hun bevel naar mij bent gezonden om mijn gevangenen te worden,opdat gij door mij zoudt worden onderzocht, en ik overeenkomstig uw misdaad uitspraak doen zou.

9. Dat al deze bijzondere bovenstaande artikelen waarlijk openbaar zijn, en ik u niet alleen daarvan verdenk, maar gij er u ook aan schuldig kent. Daarom, aangezien gij was en nog bent onder het rechtsgebied van mij Edmond Boner, bisschop van Londen, en nu naar de regel der kerkelijke wetten voor mij gedagvaard bent, moet gij ook door mij vermaand en bestraft worden.”

Het antwoord van de genoemde martelaren op ieder artikel in het bijzonder.

Vooreerst, aangaande het artikel van de kerk, stemden zij eenparig toe en kwamen overeen, dat er slechts één algemene kerk is. Johannes Spenser voegde er nog bij, dat de roomse kerk geen deel van de katholieke kerk van Christus uitmaakte, en dat zij niet geloofden of geloven wilden, dat de leer en de godsdienst, die in deze boze kerk onderwezen en voorgesteld werd, de ware godsdienst was.

Op het tweede artikel antwoordden zij, dat zij geloofden, dat in de algemene kerk van Christus slechts twee sacramenten waren, namelijk, het heilige sacrament des doops, en het sacrament van het lichaam en het bloed van Christus.

Op het derde artikel beleden zij eenparig, dat zij in het geloof van de algemene kerk van Christus gedoopt waren, en dat hun doopgetuigen voor hen beleden en beloofd hadden, zoals in deze artikelen was begrepen.

Op het vierde antwoordden zij, dat zij altijd volhard hadden en tot nog toe volhardden en voortgaan wilden in de erkentenis en belijdenis van het geloof, waarin zij gedoopt waren. Richard Nicols voegde er bij, dat bij de waarheid van zijn belijdenis zeer duidelijk ten tijde van koning Eduard geleerd had, waarop hij zijn geloof had gevestigd, en daarin, door Gods genade, tot het einde toe wilde volharden.

Op het vijfde antwoordden zij, dat zij niet afgeweken noch gescheiden waren van het algemeen geloof in Christus, wat zij vroeger hadden leren kennen; ofschoon zij bekenden, dat zij vroeger ernstig gesproken hadden en nog spraken met een grote afkeer van de mis en van het sacrament des altaars; en verzekerden, dat zij niet wilden komen om die aan te horen, en er deel aan te nemen, aangezien zij geloofden, en nog geloven, dat zij verkondigd en bediend werd tegen de leer der heilige Schrift, en alzo streed tegen de eer van God. Daarenboven beleden zij, dat zij gesproken hadden tegen het geroofde gezag van de roomsen bisschop, als de zodanige, die een verdrukker is van de kerk van Christus en dat hij geen gezag in Engeland behoorde uit te oefenen, en betuigden, dat zij over deze bewering geen berouw hadden, maar er zich over verblijdden.

Op het zesde antwoordden zij, dat zij nooit geweigerd hadden, noch thans weigerden zich met de algemene kerk van Christus te verzoenen maar aan de andere kant verklaarden zij, dat zij nu of nimmer tot de roomse kerk wilden overgaan, noch het gezag van de roomsen stoel wilden erkennen, maar dat versmaadden, omdat de geestelijken het boek van God, namelijk de Bijbel, verboden en onderdrukt hebben, en in plaats daarvan de Babelse mis, met al haar koopmanschap, hadden verheven en bevorderd.

Het zevende beantwoordden zij toestemmend. Simon Joyne verklaarde uitvoeriger, dat de reden, waarom hij geweigerd had aan hun bedrog deel te nemen, daarin bestond, dat de geboden van God daar verbroken, en de instelling van Christus veranderd en vernietigd was, en de roomse instellingen en overleveringen in plaats daarvan waren ingevoerd. Aangaande het sacrament van het lichaam van Christus betuigde Christophorus Lyster standvastig, dat in het sacrament van het avondmaal het wezen van het brood en de wijn, zowel na de inzegening als vroeger, hetzelfde blijft, en dat daarin niet was het ware lichaam en bloed van Christus, wezenlijk noch werkelijk; maar dat het alleen door alle gelovigen op een geestelijke en plechtige wijze door het geloof werd ontvangen, en zij beleden daarenboven, dat de mis geen zoenoffer of verzoening is voor levenden en doden, maar alleen een gruwelijke afgoderij.

Op het achtste zeiden zij, dat zij door de beambten van de koning en van de koningin naar de gevangenis te Glocester waren gezonden, omdat zij de mis in hun gewone kerk niet wilden bijwonen, en vandaar waren gezonden naar de bisschop van Londen om voor hem wegens hun geloof te worden ondervraagd.

Op het negende beleden en besloten zij eenparig, dat alles, wat hij daarin verklaard had waar was, en dat zij onder het bisdom van Londen waren.

Nadat zij op alles aldus hadden geantwoord, ontsloeg de bisschop hen tot des namiddags. Na etenstijd ontbood hij hen andermaal in de kerk. Toen zij daar gekomen waren, en hij de artikelen en hun antwoord gelezen had, wendde hij allerlei middelen aan, om hen van deze christelijke belijdenis af te trekken. Doch bemerkende, dat zij volstandig,bleven bij hetgeen zij hadden beleden, en niet wilden terugkeren tot de eenheid van de roomse kerk, sprak hij op vermetele wijze het doodsvonnis over deze godvruchtige mannen uit, en gaf hen aan de macht van de wereldlijke rechter over, om levend in de stad Glocester te worden verbrand. Daar eindigden deze vrome mannen standvastig en blij moedig hun sterfelijk leven in de vlammen ter ere van God, tot bevestiging van de leer van het heilig evangelie en tot blijdschap van alle gelovigen, op de 18e april 1556.

http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/haemstedius-martelaren.htm#560