Nederlands Staatskerk
Theodorus van der Groe over Nederlands Staatskerk
Laat ons nu van het Joodse volk afscheiden en ons ook eens met goede aandacht gaan begeven tot een ernstige overweging en beschouwing van onze(!) eigen staat, en hoe het met ons Nederlandse volk nu in deze tijd is gelegen. O, of wij eens ogen ontvingen van de Heere om ons zelf en ons land en volk in het gemeen, recht en naar waarheid zo als het is, te kunnen bezien. Gewisselijk, zo de Heere Jezus nu nog naar Zijn Mensheid, op de aarde verkeerde, Hij zou niet minder wenen en tranen storten over Nederland, dan Hij deed over Jeruzalem; Hij zou ook luide en met grote kracht en beweging tot ons roepen: “O, Nederlands volk en inwoners! Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uwen dag, hetgeen tot uwen vrede dient.” Wie heeft er ogen ontvangen, die niet ziet hoe gans beschreiens- en beklagenswaardig het er in deze tijd uitziet met ons(!) en met onze staat? Wie kan een ernstig aanschouwer zijn van Nederland, zonder met de Zaligmaker te wenen en tranen te storten? Wat onze predikanten en leraars betreft, denk dan niet, geliefden, als ik dezer zonden en ongerechtigheden aanhaal, dat ik dan hier mijzelven enigszins zou willen uitsluiten, als stond het er met mij beter voor dan met anderen. O, neen, geenszins! Ik zoude het mijn zalig voorrecht achten, indien ik mij heden eens mocht zien als den A L L E R S C H U L D I G S T E N van alle leraars des lands; en dat ik mij op deze dag over mijn onnoemelijke zonden, zwakheden, verzuimenissen en verkeerdheden, eens in ware ootmoed voor den Allerhoogsten God der ganse aarde eens mocht vernederen. De Heere kent en oordeelt mijn gemoed, dat ik in dezen oprechtelijk tot u spreek. Was er ooit een tijd waarin men jammerlijke klachten moest opheffen over de staat der publieke leraren onder ons en over hun diepe verdorvenheid, verval, geesteloosheid, lauwheid en onheiligheid, het is gewisselijk nu, de tijd die wij nu beleven. Ach! Wat is het niet een nare en allerdroevigste staat, in zulk een tijd, en in zo’n kerk te leven! Hoe veel beter was het, geheel koud(!), dan zo lauw en zo ijverloos te zijn! O, hoe walgt de Ziele Gods van zulk een geesteloze en lauwe kerk! De Heere geeft er ons overvloedige blijken van, dat Hij van ons, en van alle onze geveinsde godsdienst een gruwel en walging heeft. Och, dat het maar eens kon gezien en bemerkt worden. Hij straft ons van jaar tot jaar, met nieuwe oordelen, plagen en bezoekingen. Zijn Geest, Zijn Licht, Zijn Liefde en Zijn Genade, neemt Hij hoe langer hoe meer(!) van ons weg. De kostelijkste genademiddelen, die eertijds zo veel vrucht deden, blijven nu vruchteloos. De Heere zendt onder ons, hoe langer hoe meer, een geest van blindheid, verstoktheid, lauwheid, zorgeloosheid en onbekeerlijkheid. Het kwaad groeit van jaar tot jaar aan en wordt hoelanger hoe ongeneeslijker.
De getrouwen in den lande verminderen en die er nog zijn, hebben bijna DE GEHELE KERK TEGEN ZICH! De onbekeerlijkheid en zorgeloosheid krijgen zodanig de overhand, dat alle vrees voor God, voor hel, verdoemenis en eeuwigheid enz. uit der mensen zielen wegraakt! Men haat nu alom in de poorten, dengene die bestraft. Vrome en godzalige leraars en rechtvaardigen, zijn heden ten dage tot een spot en tot een spreekwoord geworden en worden, veracht en gehaat als het slijk der straten. O, wat zijn dit alle te zamen niet klare tekenen dat Gods Ziel een walging van de lauwe kerk van Nederland heeft, en dat Hij voorgenomen heeft haar uit Zijne mond te spuwen, zo er niet een haastige en algemene bekering tussenbeide komt, want het is onmogelijk, dat God zo’n land en kerk altijd zou kunnen verdragen. Ach, neen! De weg wordt al gebaand tot onze ondergang! Als de Heere met Zijn Geest begint te wijken van een land, gelijk Hij hier bij ons meer en meer doet(!) dan heeft Hij wat wonderlijks met zo’n volk en land voor, dan maakt Hij toebereidselen om te vertrekken, Zijn kandelaar van daar weg te nemen en zo’n land te maken tot een land der duisternis en een schaduw des doods. O, daar is niets anders te verwachten, dan dat de Heere Nederland haastelijk uit Zijn Mond zal spuwen en dat Hij met een zo lauw, verstokt en zorgeloos volk, dat naar geen oordelen, bestraffingen en vermaningen, ja, naar geen hel, noch hemel, dood of leven, ziel noch zaligheid meer vraagt, een schrikkelijke voleinding zal maken. Zo heeft Hij vóór dezen, met honderden van Zijn kerken en gemeenten gedaan, en zou Hij dan ons verschonen, daar wij het nog gruwelijker verderven dan dezen? Neen, neen, de Heere zal eens tonen dat Hij een rechtvaardig God is, als de ure van Nederlands verderf vervuld is. Dan zal de Heere het door een schrikkelijk oordeel uitspuwen, en dat voor altoos! En wee, wee dan onzer, als die grote en verschrikkelijke dag van verwoesting zal gekomen zijn. En ofschoon wij dit algemeen verderf in onze dagen al niet beleefden, zo zullen wij toch daarom Gods bijzonder wraakoordeel niet ontvlieden, maar wij zullen één voor één van Hem uitgespogen worden in de helle en in de eeuwige rampzaligheid, TENWARE dan dat wij ons zelven nog haastiglijk bekeerden, en door een gelovige boete en berouw en vernedering, de gerechtigheid en sterkte van den Heere Jezus kwamen aan te grijpen om alzo vrede met God te maken. Waartoe wij in het namiddaguur een woord van ernstige vermaning en opwekking hopen te spreken. Gaat dan nu henen naar uwe huizen! vernedert u daar in ware ootmoed voor den Heere! Belijdt voor Hem alle uwe en des lands zonden! Stort voor Hem tranen van ware droefheid en boetvaardigheid! Bidt vurig om genade, om de Geest des geloofs en der bekering(!); en dat God Zijn zegen geve, over de genade-middelen van deze dag! Brengt zo de tijd door in vasten en bidden, of de Heere nog eens in genade op u wilde nederzien.O, Allerhoogste God, maak Gij daartoe ons en deze mensen bekwaam! Amen.
Uit: 14 Biddag-predicatiën van ds. Th. v.d. Groe
—————————————————————————————————————————
Th. van der Groe over de kerk
Hij [God] zal onze kandelaar van zijn plaats weren; dat is, de Heere zal Neerlands kerk ontkerken, zodat zij Zijn Kerk niet meer zijn zal. Hij zal het licht der leer en van Zijn waarheid van ons komen wegnemen, ons beroven van onze ordonnantiën. Hij zal ons brengen onder de paapse macht, die ons niet zal toelaten onze Godsdienst hier meer vrij uit te oefenen. Hij zal ons brengen onder zware vervolgingen der afgodendienaars, die er velen om de religie zullen doden, in de gevangenis werpen, het land doen ontvluchten en hun dagen in ballingschap doen eindigen. Duizenden van belijders die de hitte van de vervolging niet zullen kunnen uitstaan zullen afvallen tot het pausdom. Dan zal Neerlands kerk geen kerk, geen kandelaar van Christus meer zijn, maar een antichristelijke kerk; men zal dan onze kerk veranderd zien in afgodische tempels, waar de misgod in gediend zal worden en waar het zuivere Woord Gods dan niet meer gehoord zal worden. En dit zal dan het einde zijn van onze Godsdienst, vrijheid, geruste bezittingen en mogelijk ook van ons leven.”
Uit: predicatie over Openbaring 2:5