Des Heeren last

Posted by admin | | zaterdag 25 oktober 2008 8:56 am

 

Des Heeren last   Th. van der Groe

 

En NU moet ik, onwaardig ellendig man, eindelijk in de Naam van de Heere der Heirscharen, even als de profeet Jesaja, mijn droevige last en commissie, over u allen, die hier tegenwoordig zijt, en die hier niet tegenwoordig zijn, openen; en ik moet ulieden het schrikkelijk vloek-vonnis van den hoge almachtige God aanzeggen en bekend maken, dat Hij bereid heeft voor jaar en dag, op Neerlands staat, kerk en volk gelegd en vast verzegeld heeft. Dat zelfde heilige verdervende vloekvonnis, dat Hij tevoren op het ongehoorzame Joodse volk gelegd heeft, en dat nu nog heden op haar rust en dat wij u geopend en verklaard hebben. O! dat zelfde vloekvonnis heeft de Heere de Rechter over de ganse aarde, over het boze volk van Nederland NU mede openlijk uitgesproken, in Zijn heet-grimmige toorn, die tot verdervens toe zou branden en niet zal uitgeblust worden. Het is het richterlijk goddelijke oordeel van dodelijke satans-blindheid en verharding dat God NU op ons land en kerk gelegd heeft en waartoe Hij al het goddeloos en huichelachtig volk nu verwezen heeft, zonder aanzien van staat, sekte of ouderdom. O! ik moet nu ook heen gaan, als des Heeren gezant en dienaar, en ik moet mede tot dit volk zeggen: “Horende hoort, maar verstaat niet; en ziende ziet, maar merkt niet. En helaas! Het moet hier ook bij geen bloot zeggen blijven, of bij een woordelijk profeteren in des Heeren Naam, maar ik moet het schrikkelijk, onuitsprekelijk oordeel, dat alle andere straffen en verdervende oordelen insluit, in de kracht van de hoge almachtige God, ook werkelijk en onlosbaar vastmaken,op Neerlands boze volk. Ik moet het hart dezes volks NU ook vet maken, en hare ogen sluiten, opdat het van voorheen en van deze dag af aan, met zijne ogen niet meer zie, met zijne oren niet meer hore noch met zijn harte, van God en zijn eeuwige Waarheid, iets meer gelove of versta. Ik moet dit boze ondankbare en huichelachtige volk, dat de Heere zijnen God alzo verlaten en vertoornd heeft, alle weg van ware bekering en genezing, behoudenis en zaligheid, NU voor eeuwig ganselijk afsnijden en hun alle hoop daarvan benemen, men noeme haar een verworpen zilver; want de Heere heeft ze verworpen, Jer. 6:30! Dit heilig oordeel van God, dat ik daar NU in Zijnen Naam, over ons Land en Kerk heb uitgesproken, en werkelijk op die beiden heb vast gemaakt, is zo onmetelijk groot en zwaar, dat ik van alle de mindere oordelen, welke de Heere sedert den laatste biddag zo velen en zo ontzaggelijk over ons gebracht heeft, nu niet zal spreken. O, Nederland! O, rampzalig rebellerend volk, deze dag is voor u de dag van Gods toorn en vloek en de dag der wrake van ’t heilig en geschonden en verlaten verbond! Dit zal land en kerk gewaar worden! Want NU zal ook het oordeel der verwoesting over u volgen, helaas! helaas! Als mijn benauwde bezwijkende ziel nu ook weemoedig en ootmoedig met den profeet wil vragen: “Hoe lange Heere? Hoe lange? Ziet, dan antwoord mij de Heere ook uit Zijn Heiligdom: “Totdat de steden verwoest worden, zoo dat er geen inwoner zij; en de huizen, dat er geen mens zij, en dat land met verwoesting verstoord worde.” O! volk van Nederland! Schikt u dan nu ook om uwen God te ontmoeten, Amos 4:12. En drijft den spot niet langer, opdat uwe banden niet vaster gemaakt worden; want ik heb van den Heere der Heirscharen gehoord een verdelging; ja, een, die vast besloten is over ’t ganse land, Jes. 28:22. Nu is de Heere met Zijn Geest van ons geweken en is ’t land uitgegaan. Nu is er een boze Geest des Satans van de Heere uitgezonden om over het atheïstische volk te heersen. Nu zullen zij Bijbel en godsdienst nog een korte tijd behouden om er hun tijdelijk en eeuwig verderf door te verzwaren en te verhaasten. Nu zullen de onbegenadigde leraars druk(!) voort prediken zonder God te kennen en zal er een vloek liggen op alle middelen der genade, dat zij geen vrucht meer zullen doen en geen zegen meer zullen hebben. NU zal die vloek ons land en kerk geheel vernielen en verteren en alles doen te gronde gaan. En EINDELIJK zal dan ook God, de Almachtige, komen, de Richter der ganse aarde, met een schielijke onverwachte watervloed en stormwind, waar zijn geduchte waarschuwingen nu al van zijn voorafgegaan; of met een vreselijke en geweldige heirmacht om het land met verwoesting geheel te verstoren en er Zijn ganse toorn en grimmigheid over uit te storten en niemand van de zondaren te verschonen. O! die dag komt, die verwoestende dag nadert en haast zich, brandende als een oven: Dan zullen alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid, of wie huichelarij bedrijft een stoppel zijn en die toekomstige dag zal ze in vlam zetten, of in de vloed indompelen, zegt de Heere der heirscharen, die hun noch wortel noch tak laten zal, Mal. 4:2.


En NU blijft er van mijn zware goddelijke last nog maar een enkel woord van genade en van vertroosting, ditmaal over. Doch dewijl de Heere er maar kort van spreekt, zo moet ik er nu maar met één woord van spreken. Hij, de Heere, (Jehovah is Zijn Naam, eeuwig onveranderlijk Dezelfde) zal midden in de uitvoering van Zijn schrikkelijke toorn over Nederland, tot het laatste einde toe, altijd nog mede een heilig Zaad er in behouden, tot steunsel van Zijn Verbond, en dat om de eed welke Hij onze vaderen, Abraham, Izak en Jacob, gedaan heeft. Dien eed zal Hij niet verbreken en dat heilig Zaad zal Hij niet verbreken. Dat zijn ze alle hier in Nederland, die ten Leven zijn aangeschreven, hetzij ze reeds geroepen zijn of nog van den Heere geroepen zullen worden. O, volk van God! O, heilig Zaad van Zijn Verbond! gelooft! gelooft doch nu des Heeren Woord. Van u is het dat nu ook geprofeteerd moet worden, Jesaja 1:9: “Zo niet de Heere der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel gelaten had, als Sodom zouden wij geworden zijn.” Gijlieden zijt dat weinig overblijfsel, o, arme ellendige gelovigen van Nederland, en gij uitverkoren zielen, welke de Heere hier in ’t land nog mocht hebben. Om uwentwille worden de dagen van Gods lankmoedigheid verlengd. Gij zijt het heilig Zaad. Het steunsel van Zijn verbond met Nederland. Die heerlijke Naam en Eretitel moet u altijd leren en vermanen, hoedanigen gij behoorde te zijn in heilige wandel en godzaligheid; en hoe gij nu voor den Heere in ’t stof op uw aangezichten moet liggen, zeggende: “Misschien is er verwachting”. Doch van uw verlossing en heilige plicht hopen wij, met Gods hulp en bijstand, in de namiddag nader te spreken en te handelen. NU heb ik, ellendig man, het voornaamste gedeelte van mijn hoge goddelijke last aan ulieden en aan ’t gehele land mogen uitvoeren en het ter bewaring, tot de tijd van het einde, ook alles in geschrifte zo mogen ter neder stellen. Zo mag ik dan verwaardigd worden, met Jesaja en met alle des Heeren heilige dienaren, na mijn heengaan ook nog te spreken. Amen, het zij alzo! Mijn God zal Zijn eigen Woord nu ook zegenen en bevestigen. Gij, Heere, Heere, hebt het gesproken en zult het doen. Amen.”

 

 

Uit: 16 Biddagpreken – Th. v. d. Groe