Voorrede van het boekje de Leer der Wet en der Genade verklaard
Voorrede aan den Lezer,
Waarde lezer, wanneer een leraar de volheid en vrijheid van het Evangelie voorstelt, tegelijk met de bereidwilligheid van den Heere des vredes, om dezulken te ontvangen die enige begeerte hebben tot hetzelve; zo roept de geest der wereld aanstonds uit, dat zulk een de wet veracht en te niet doet; en dat alleen omdat de leer des Evangelies niet met de, leer der wet onder een gemengd wordt; hetwelk geen verkondiging van het Woord is naar waarheid en kennis; en aan de andere zijde, wanneer door de dienaren van Jezus Christus de vloek, de schrikkelijkheid en de gestrengheid van de wet verkondigd wordt, (schoon zij er niet van spreken teneinde het volk daarop vertrouwen zonde als op een verbond der werken, maar opdat zij daarvan afgedreven mochten worden, om de aanbiedingen en, voorrechten van het tweede verbond te omhelzen) zo roepen die arme zielen uit, omdat zij van de natuur van die twee verbonden onkundig zijn: daar wordt niet anders dan de vloeken en donderslagen van de wet verkondigd,
Maar helaas! indien deze twee, te weten, het verbond der werken en het verbond der genade, tegelijk met, de, natuur van beide, niet worden voorgesteld en verklaard, zo zullen de mensen niet weten wat zij van nature zijn noch waar zij onder liggen; alsook niet wat de genade is, noch hoe zij van onder de wet zullen komen om God te ontmoeten in en door dat andere heerlijke verbond; waardoor God alleen zichzelf, Zijne genade, en heerlijkheid, met al de goede dingen van een andere wereld mededelen kan. Deze dingen en verscheidene andere bij mij, overwogen zijnde, beminde lezer! heb ik mij nogmaals verstout om u iets van den wille Gods onder het oog te brengen, opdat, indien het aan u gezegend mocht worden, gij daardoor bevoordeeld mocht worden. Want deze dingen zijn waarlijk geen gemene dingen en van kleine aangelegenheid, maar zulke die gij volstrekt nodig hebt te weten, en wel bij eigen ondervinding, indien gij ooit de heerlijkheid Gods door Christus Jezus deelachtig zult worden, en dus bevrijd wezen van die schrikkelijke en ondragelijke toorn, die u anders door Zijne rechtvaardigheid overkomen zal wegens uw leven en sterven in uwe overtredingen tegen de wet van God. En daarom, zoolang gij hier op de wereld zijt, zoo is het uw plicht (indien gij voor het toekomende gelukkig wenst te zijn) om deze twee verbonden, waarvan in de volgende verhandeling gesproken wordt, te overdenken, en om dat zolang te doen totdat gij door genade niet alleen van het eene en van het andere een gemeen begrip bekomt in uw hoofd, maar totdat gij de kracht, het leven en de heerlijkheid bekomt van het eene en van het andere. Want dit moet men voor vaststellen, dat degenen die ten aanzien van het oogmerk en de natuur van de wet duister zijn, ook duister zijn ten aanzien van het oogmerk, de natuur en heerlijkheid des Evangelies, en dat zij die maar een gemeen begrip hebben van de eerste, ook maar een gemeen begrip zullen hebben van het laatste.
De reden hiervan is deze, omdat zoolang de mensen onkundig zijn van de natuur der wet, en dat zij er onder zijn, dat is: dat zij onder den vloek en de veroordelende macht zijn van dezelve vanwege hunne zonden, zij ook zoolang zorgeloos zullen zijn omtrent het onderzoek naar de ware kennis des Evangelies. Voordat het gebod kwam, te weten, in zijne geestelijkheid, was Paulus levendig, dat is: hij meende dat, hij veilig en wel genoeg was; als blijkt, Rom. 7:9-10, vergeleken met Filip. 3:5-11. Maar als het gebod gekomen is, en aan hem door den Geest Gods waarlijk ontdekt werd, toen is hij gestorven aan al zijn voorgaande leven, Filip. 1:3, en hij die te voren vergenoegd was om in onkunde van bet Evangelie te leven, roept nu uit: ja gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennisse Christi Jezu mijns Heeren, vers 8. Daarom zeg ik, zoolang zullen zij onkundig zijn van de natuur des Evangelies, en welk een heerlijke zaak het is om binnen de palen van hetzelve gevonden te worden; want gelijk wij gewoon zijn te zeggen, die niet weten dat zij ziek zijn, zullen niet naar den medicijnmeester uitzien; en dit wist Christus ook zeer wel, wanneer Hij zeide : Die gezond zij hebben den medicijnmeester niet van node maar die ziek zijn, Matth. 9:12; dat is: niemand zal in waarheid den medicijnmeester begeren, tenzij zij kennis hebben dat zij ziek zijn. Ook zal die mens die maar een gemeen begrip heeft van de wet dat is: een letterlijke kennis daarvan in zijn hoofd, zodat hij er van spreken en redeneren kan, maar deszelfs kracht nooit in zijn hart gevoeld heeft, ook nooit meel dan een gemeen begrip hebben van het Evangelie, zonder een bevindelijke kermis daarvan in zijne ziel; ja hij zal er ook niet naar zoeken, noch dezelve hartelijk begeren, en dat, omdat hij (gelijk ik te voren zeide) geen bevinding heeft van de, verwondende en dodende natuur van de wet.
Indien gij dan de kracht en de autoriteit van het Evangelie wilt kennen, zo arbeidt eerst om de kracht en de autoriteit van de wet te kennen; want ik ben waarlijk verzekerd dat het gebrek van deze ene zaak, namelijk de kennis der wet, een oorzaak is, waarom zo velen onkundig zijn van het Evangelie. De mens die de wet niet kent, weet ook waarlijk niet dat hij een zondaar is, die weet ook niet zaligmakend dat er een Zaligmaker is. Nog eens, de mens die de natuur van de wet niet weet, die weet ook de natuur van de zonde niet, en die de natuur van de zonde niet weet, die zal ook niet bekommerd zijn om de natuur van een Zaligmaker te weten; dit wordt bewezen Joh. 8: 31-36. Deze mensen waren belijders, en nochtans kenden zij de waarheid of het Evangelie niet, en de reden was omdat zij zichzelf, en dus ook de wet niet kenden. Ik wil niet, Christelijke lezer, dat gij mij hier misduidt: ik zeg niet dat de wet uit zichzelf een ziel tot Christus Jezus leiden zal; maar wanneer de ziel door de wet gedood wordt, door de werking van hare gestrengheid die op haar aanvalt, dan zal zij, door den Geest Christi verlicht zijnde om te zien waar de remedie ligt, door genade niet zoeken te rusten zonder een ware zaligmakende kennis van Hem, door het geloof. Indien gij dan uw aangezicht schoon wilt afwassen, zoo moet gij eerst een spiegel nemen om te zien waar het vuil is, dat is, indien gij waarlijk uwe zonden afgewassen wilt hebben in het bloed van Christus, zo zoekt om dezelve eerst te zien in den spiegel van de wet, (Jak. 1) en wees niet bevreesd om uwen vuil en bemorsten staat te beschouwen, maar ziet op alle vlekken die gij hebt; want die de onreinheid van zijn aangezicht maar ten halve beschouwt, die zal ook maar ten halve wassen; zo zal ook iemand .die zijne zonden maar ten halve beschouwd ook Christus maar ten halve zoeken. Acht uzelf dan den grootste zondaar te zijn in de wereld, en wees verzekerd dat er niemand erger is dan gij; laat dan de schuld daarvan op uwe consciëntie hechten, en ga zo in dat geval en in dien staat tot Christus Jezus, en werp uzelf in Zijn bloed en verdiensten, en dan zult gij eerst van de dingen van de wet en van het Evangelie bevindelijk kunnen spreken, dan zal de taal van Gods kinderen uit uw mond bevindelijk voortkomen, en eerder niet. Laat u dit dan leren, dat degenen die hun verloren staat niet gezien hebben, ook nooit een behouden staat hebben gezien; die zichzelf nooit in de strikken van de satan hebben gezien, die hebben zichzelf ook nooit gezien in de schoot van Christus Deze mijn zoon was dood, en is weder levend geworden, en hij was verloren, en is gevonden, Luk. 15:24. Onder dewelke wij eer tijds, ook verkeerd hebben in de begeerlijkheden van ons vlees, maar nu (zoveel als wij geloven) zijn wij bekeerd tot den Herder en Opziener onzer zielen, Efeze 2:3 en 1 Petr. 2:25.
Indien gij dan in het eerste gedeelte van deze redevoering iets vindt van de natuur, het einde en de uitgebreidheid der wet, roept dan niet terstond uit, zeggende: daar is niets dan den schrik, de vreselijkheid en de donderende uitspraken van de wet. En indien gij in het tweede deel iets vindt van de vrijheid en volheid van het Evangelie, zegt dan ook niet, hier is niets dan genade, en daarom ook een kleinachting van de wet. Neen, maar leest het geheel door en oordeelt dan; en dan hoop ik dat gij de twee verbonden (onder welke alle mensen zijn, te weten, onder het een of onder het ander) ontdekt en voorgesteld zult vinden in hunne natuur, einden en bepalingen, te gelijk met den staat en toestand zoowel van degenen, die onder het ene verbond als die onder het andere zijn. Daar zijn sommigen die uit onkunde zeggen, dat zij die schrik en vreze prediken aan zondaren, den weg mis zijn, en bedienaren zijn der letter of der wet, en niet des Geestes of des Evangelies; maar dezen zoude ik antwoorden met Luk. 16: van vers 19 tot het einde van het hoofdstuk; alsook naar 1 Cor. 6: 9, 10, Gal. 3: 10, Rom. 3: 9-19. Alleen met deze waarschuwing, dat zij die den schrik der wet prediken om de ziel te drijven tot het zoeken van de zaligheid uit de vlerken der wet, het Evangelie niet recht verkondigen.
Maar wanneer de leraren de ellendige staat, waar alle mensen van nature in zijn, prediken, om de ziel hare behoefte aan het Evangelie te ontdekken, dat is getrouw prediken, ziet Rom. 3: 9-25, en hij die zulks doet, die doet het werk van een getrouw evangelisch leraar. Daar zijn ook anderen die zeggen, omdat wij de vrije, de volle en uitnemende genade Gods verkondigen die in het Evangelie geopenbaard wordt, dat wij daarom de wet te niet doen; 't is waar, wij kunnen, indien het Evangelie niet in deszelfs luister en heerlijkheid voorgesteld wordt, zonder het verbond der werken, de wet niet bevestigen. Doen wij dan de wet teniet door het geloof, of door het prediken van het Evangelie? Dat zij verre, zegt Paulus, maar wij bevestigen de wet, Rom. 3:31. En waarlijk, die de wet bevestigen wil, of dezelve op. haar rechte plaats wil zetten, want zo versta ik de woorden, die moet het Evangelie voorzeker in zijne rechte kleuren en natuur voorstellen; want zo iemand onkundig is van de natuur des Evangelies en van het verbond der genade, die zal zekerlijk gereed zijn om de wet uit haar rechte plaats te stellen, en dat omdat zij niet verstaan wat zij zeggen,of wat zij bevestigen, 1.Tim. 1:7. Ook moet ik u zeggen, indien iemand onkundig is van het verbond der genade en van de uitnemendheid des Evangelies, en schoon hij melding maakt van den naam des Vaders en des Zoons, en ook van het verbond der genade en het bloed Christi, dat hij nochtans terzelver tijd en in die eigene woorden niets anders doet dan de wet prediken als een verbond der werken. Lezer, ik moet bekennen dat het een wonderlijke verborgen zaak is, en waar iemand een wijzer geest toe nodig heeft dan zijn eigen geest om deze twee verbonden in hun rechte plaats te stellen, zodat wanneer hij van het ene spreekt, hij dan het andere niet uit zijne plaats stoot. O, mochten wij nog eens zo verlicht zijn om van de wet te kunnen spreken om het Evangelie te verhogen; en van het Evangelie, dat wij de wet bevestigen, en niet tot een afgod maakten in enige bijzonderheid; dit is een zeer zeldzame zaak, en wordt maar in het hart van zeer weinigen gevonden. Indien gij zeggen mocht: wat is het, om van elk van die twee verbonden te spreken, zodat zij gezet worden op hunne rechte plaats, alsook den schrik van het ene te gebruiken om de heerlijkheid en luister van het andere te bevorderen?
Hierop zal ik antwoorden: leest de volgende redevoering maar met een verstandig hart; en dan kon het wel gebeuren dat gij daarin een antwoord bekwaamt tot uwer voldoening. Lezer, indien gij deze verhandeling bevindt ledig te zijn van eigenzinnige uitdrukkingen, alsook van lichte, ijdele en eigenzinnige bewoordingen, zo moet gij weten dat zulks geschiedt, omdat ik nooit bij Aristoteles of Plato ter school gelegen, heb, maar in mijns vaders huis ben opgebracht in een zeer geringe toestand, onder een hoop arme landlieden. Doch indien gij hier enige duidelijke, maar nochtans rechtzinnige, waarachtige en platte bewoordingen vindt, schrijft dat aan de gaven en bekwaamheden van den Heere Jezus toe, welke Hij aan zulk een arm schepsel als ik geweest ben, en nog ben, besteed heeft. En indien gij een christen van veel doorzicht zijnde, mij bevindt in vele dingen die nochtans goed en recht zijn, te kort te schieten, schrijft dat aan mijne beknoptheid toe, of zo gij wilt, ook aan mijne zwakheden, want daarvan ben ik vol. Nog maar een woord of twee, en dan zal ik hiervan afstappen. Vooreerst. Indien gij (lezer) er een zijt die de zaligheid van uwe ziel niet begeert, zo bid ik u nochtans om dit boek met ernstige aandacht te doorlezen; wie weet of het mogelijk niet enige begeerte verwekt om daarnaar uit te zien, waar gij tegenwoordig van ontbloot mocht zijn. Indien gij dan door het lezen van de schriften van zulk een onwaardig mens als ik ben, enige opwekkingen in uw hart bevinden mocht, zo draag zorg dat gij in de eerste plaats aan God de ere geeft en dat gij uwe overtuiging toch opvolgt, en wees niet te haastig om ze van uwe consciënties af te krijgen; maar laten zij zo doorwerken, totdat gij uzelf van nature bevindt van alle genade ontbloot te wezen, en dat gij geen geloof, geen hoop, geen kennisse Gods noch Christi, noch van het verbond der genade hebt.
En wanneer gij dan van uwen verloren staat buiten Christus overtuigd zijt, o, vliedt dan in aller haast tot Christus Jezus, uwe ziel heimelijk verzekerende, dat. Hij met uitgebreide armen staat om u te ontvangen, om uwe zonden af te wassen en om u te bekleed en met Zijne gerechtigheid; ook is Hij gewillig om u te stellen in de tegenwoordigheid van Gods heerlijkheid, en onder het gezelschap van een ontelbare menigte engelen en heiligen, met onuitsprekelijke blijdschap. Doch dit gedaan zijnde, zo vergenoegt u niet met deze heimelijke en eerste overredingen welke u tot aanmoediging zijn om tot Christus Jezus te komen, maar wees rusteloos, totdat gij door ene gezegende ondervinding bevindt dat de heerlijkheid van dit tweede verbond aan u geopenbaard, en door den Geest van Christus Jezus aan uwe ziele verzegelt wordt. En opdat gij mijnen raad niet moogt verwerpen, zoo verzoek ik in de tweede plaats dat gij deze volgende dingen in overweging neemt:
1. Indien gij uwe overtuiging niet op de rechte wijze kwijt wordt, door te zien dat uw zonden in het bloed van Christus' afgewassen zijn, zoo is het te weten of God wel ooit aan uwe harten wederom zal kloppen, maar of Hij niet veeleer zal zeggen: zulk een is vergezeld met de afgoden, laat hem varen, Hosea 4: 17. Schoon hij in den staat der natuur is, laat hem varen. Schoon hij onder den vloek der wet is, laat hem varen. Schoon hij in de hand van den satan is, laat hem varen. Schoon hij te post naar de hel loopt, laat hem varen. Schoon zijn verdoemenis niet alleen een verdoemenis, zal zijn om de zonde tegen de wet, maar ook om het verwerpen van het Evangelie, laat hem nochtans varen. Mijn Geest, mijn leraren, mijn Woord, mijn genade en ontferming, mijn liefde en gemene voorzienigheden, zullen niet meer met hem twisten, laat hem varen. O naar, O jammerlijk woord! Wie zou dan de overtuigingen verachten, die tot zoveel goeds strekken voor de ziel?
2. Indien gij geen acht geeft, hoe gij de overtuigingen kwijt raakt, maar dezelve afwerpt zonder dat het kostelijk bloed van Christus zaligmakend aan uwe ziel toegepast wordt, dan mag u verzekerd zijn dat de verwaarlozing van die overtuigingen strekken zal tot verharding uws harten, als gij het Woord wederom zult lezen of horen prediken. Dit wordt gewoonlijk gezien, dat zulke zielen die de overtuigingen welke zij eerst ontvangen niet in acht nemen, doorgaans door Gods rechtvaardig, oordeel meer verhard, ongevoelig en onverstandiger van geest worden; want sommigen die te voren beven, wenen en wegsmelten konden onder het horen van het Woord, zitten nu en voor tegenwoordig zoo ongevoelig, zo verhard en zo toegeschroeid in hun consciënties, dat, indien het vuur der hel in hunne aangezichten geworpen kon worden, gelijk dat somtijds voor hun ogen is uitgeroepen, zij nauwelijks bewogen zouden kunnen worden, en dit komt hun over als een rechtvaardig oordeel Gods, 2 Thess. 2:11-12. 3. Indien gij die overtuigingen welke op uw consciëntie gebracht worden door het lezen van deze verhandeling, of door het horen van het getrouw prediken van enig ander godzalig leraar. veracht, zo zult gij wegens het verstikken van die overtuiging, aan God moeten rekenschap geven in den dag dag des oordeels. Gij zult niet alleen ter rekenschap gevorderd worden om uwe zonden die gij bedreven hebt in uw beroep en ordinaire gesprekken, maar om uw verachten van de overtuigingen, welke God als een bijzonder middel gebruikt om arme zondaren hun ellende te doen zien, alsook dat zij een Zaligmaker van noode hebben. Ik zoude hier vele andere bedenkingen kunnen bijbrengen om u te bewegen op de overtuigingen goed acht te geven, en om gewillig naar. dezelve te luisteren, gelijk als (I) overweegt dat gij een kostelijke ziel hebt die meer waardig is dan de gehele wereld; deze wordt nu, indien zij zalig zal worden, gewoonlijk door overtuigingen bewerkt en aangedaan; (2) deze ziel zal voorzeker naar de hel gaan, indien gij de overtuigingen blijft verachten; (3) indien gij naar de hel gaat, zoo moet uw lichaam ook derwaarts henen gaan. zonder ooit wederom daaruit te komen. Verstaat dit toch gij God(en Zijne overtuigingen) vergetende, opdat ik, niet verscheure en niemand redde.
Doch indien gij er een zijt die niettegenstaande het lezen van uwe ellende, en van Gods barmhartigheid, nog in uwe zonden wil blijven voortgaan, zo moet gij weten, dat gij door de dingen die gij gelezen hebt, hier in deze wereld onverschoonlijk gelaten zult worden; en in de andere wereld zal uwe verdoemenis door uw niet in achtnemen van dezelve, en uw niet bekeren van uwe zonden, uitnemend verzwaard worden; gij wordt hier niet alleen bestraft over uwe zonden, maar gij verwerpt ook het woord der genade hetwelk u onderwijst, hoe en op welke wijze gij van dezelve verlost en zalig gemaakt kunt worden. Hiermede zeg ik u vaarwel! latende u en deze verhandeling aan God, die ik weet dat een rechtvaardig oordeel vellen zal over dezelve en ook over u. Ik blijf de uwe, schoon niet om uwe begeerlijkheden te dienen, nochthans om u te bestraffen, te onderwijzen, en naar die mate van geloof en kennis die de Heere mij gegeven heeft u den weg des levens en der zaligheid bekend te maken en te verklaren. Uw veroordeling, lastering, kwaad vermoeden en verachting van mij zal ik laten voor den dag van Gods vurig oordeel, in welken de belediger of overtreder niet ongestraft gelaten zal worden, hetzij dan gij of ik, of wie hij wezen mag; nochtans zal ik voor u bidden, uw welzijn wensen, en u al het goede doen dat ik kan. En opdat ik niet te vergeefs mocht schrijven of spreken, Christenen, zoo bidt toch ernstig en vurig voor mij bij onzen God, en gedenkt toch mijner in al uw kloppingen aan uws Vaders deur, omdat ik zulks grotelijks van doen heb; want mijn werk is groot, mijn hart boos, de duivel op zijne wacht; de wereld zoude gaarne zeggen: Ha, ha! zo wilde ik het hebben; mijzelf kan ik niet bewaren en mijzelf durf ik niet vertrouwen; indien God mij niet helpt, zo ben ik verzekerd dat het niet lang zal zijn of mijn hart zal mij bedriegen, de wereld haar zin en voordeel over mij hebben, God door mij onteerd worden, en gij beschaamd zijn om mij te erkennen. O wees dan veel in den gebede voor mij, uw metgezel. Nochtans vertrouw ik op die heerlijke genade die van de hemel aan zondaren wordt medegedeeld, door welke zij niet .alleen geheiligd worden in deze wereld, maar ook verheerlijkt zullen worden in de toekomende. Daartoe brenge ons de Heere door Zijne vrije barmhartigheid.
JOHN BUNYAN
_________________ Houdt u zich a.u.b. aan deze regels van dit forum: viewtopic.php?f=18&t=10&p=10#p10
|