19. De vermaningen aan het einde van de zendbrieven der apostelen om te wijken van het kwade, mogen nooit gezien worden als een nieuwe wet…. maar als liefdesbevelen Christi. Gods volk behoeft hun genade niet te bewijzen door een farizeïsche opgelegde werkheiligheid, ofwel om zondeloos en heilig te leven. Ze dienen te wijken van het kwade, maar dit is iets anders als zondeloos leven. Daarbij doen ze de werken van eeuwigheid bestemd. Het eerste liefdeswerk van de stokbewaarder was het wassen van de gegeselde ruggen der apostelen. Hiermee heeft hij z’n geschonken geloof en genade niet bewezen, maar hierdoor kwam zijn liefde tot God en Zijn lieve volk openbaar. Het is echter wel hun innerlijke begeerte om heilig en rechtvaardig te leven, maar dit kunnen zij in der eeuwigheid niet meer, Christus heeft volbracht hetgeen zij niet meer konden volbrengen. Door hun geschonken geloof in Hem zijn ze Zijn wijsheid deelachtig geworden, doch onwijs in zichzelf, rechtvaardig en heilig in Hem krachtens toerekening, doch zwart van zonden in zichzelf. De ingestorte liefde van Christus kan en wil niet zondigen, ze haat alles wat God haat en heeft alles lief wat God liefheeft. Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde (Rom. 7:26). Dus geen vermenging van vlees en geest! Derhalve mag de Wet in de prediking nooit achter het Evangelie geplaatst worden. Zulk een prediking zet de werkheilige farizeeërs aan het werk, en brengt Gods volk, die aan de eis van Gods wet gestorven zijn….in een gevoelige dienstbaarheid en duisternis. Hun vlees is tot de dood toe onder de wet, maar hun geest is onder de heerschappij en de genade van Christus Jezus. Als ouders hun kinderen waarschuwen voor de gevaren buiten op de weg of in de maatschappij, behoeven de kinderen door hun oppassend gedrag (ook) niet te bewijzen dat het kinderen van hun ouders zijn. Gelijk het verloste Israel niet behoefde te bewijzen Gods verkoren bondsvolk te zijn, door het niet eten van het gedesemde. Sta dan in de vrijheid van Christus Jezus, en wordt niet wederom bevangen met een nieuw juk van dienstbaarheid, maar misbruik deze vrijheid nimmer ter oorzake van uw onbekeerde zondige vlees. Alzo dienen wij de apostolische vaderlijke vermaningen der apostelen te verstaan. De apostelen wisten dat door de gemeenschap met de zonden Gods Geest wordt bedroefd, wij in duisternissen komen, wij worden geremd in de opwas der genade, wij niet meer kunnen bidden….etc. Heb de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is. Die de Naam van Jezus Christus noemt, sta af van ongerechtigheid! Want, wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? En wat samenstemming heeft Christus met Belial, of wat deel heeft de gelovige met den ongelovige? (2 Kor. 6:14-17)
viewtopic.php?p=6&sid=f954ff21d0264d8811c38b2a8cb96fef#p6