John Bunyan over de Heilige Doop
Uit : Al de werken van John Bunyan – deel II
John Bunyan over de Heilige Doop : blz. 484 – 491
John Bunyan over de Heilige Doop : blz. 492 – 499
John Bunyan over de Heilige Doop : blz. 500 – 507
John Bunyan over de Heilige Doop : blz. 508 – 515
John Bunyan over de Heilige Doop : blz. 516 – 523
John Bunyan over de Heilige Doop : blz. 524 – 528
Welwillende lezer!
Houdt u verzekerd dat ik over dit twistpunt geen pen op papier gezet zou hebben, als men ons maar met rust en vrede gelaten had in onze christelijke broederschap. Maar daar men ons reeds sedert zestien jaar heeft aangevallen, en de baptisten, onze broeders, elke gelegenheid ten nutte maken om onze gemeente te verwoesten, louter omdat wij niet, zoals zij, alle eerst gedoopt zijn, kan en mocht ik het niet langer uitstellen eens een enkel woord tot onze verdediging te spreken tegen de valsche geruchten welke men tegen ons in omloop brengt. Dat ik de verordening van den waterdoop verguis of misken, of dat ik een enkel bewijs daartegen heb aangevoerd, is, hoewel zij het veinzen, geheel en al bezijden de waarheid. Al hetgeen ik gezegd heb en nog zeg is dit, dat de gemeente van Christus geen recht en geen order heeft om dien christen van het avondmaal te weren, die naar het Woord van Gods als een zichtbare gelovige openbaar wordt, dien christen, die overeenkomstig zijn licht, met God wandelt. Ik zal hier niet stilstaan bij de onaangename uitdrukkingen die mij door de broederen naar het hoofd geslingerd zijn, zoals bijv. dat ik een machiavellist (=heerser), een duivelsch, trotsch, onbeschaamd, laatdunkend mens ben en dergelijke, noch wil ik zeggen zoals zij, de Heere schelde u; woorden die beter zijn om tot den duivel dan tot een broeder gericht te worden. Maar lezer, leest en vergelijkt, legt vooroordeel en vooringenomenheid terzijde en oordeelt. Hetgeen Kiffin gedaan heeft in de zaak vergeef ik hem gaarne en mijn liefde jegens hem is er niet minder om, maar ik moet mijne beginselen handhaven, omdat zij vreedzaam, Bijbelsch en nuttig zijn en wel zoodanigen die tot de stichting mijns broeders strekken en eenmaal in den grooten oordeelsdag, naar mijn beste weten, gerechtvaardigd zullen worden. Ik heb u hier tevens aangeboden het gevoelen van den heer Henry Jesse in deze zaak, die ik in den weg der voorzienigheid ontmoette, toen ik naar London ging om mijne copieën naar de pers te brengen; en dat het zijn gevoelen was, werd mij verzekerd, reeds vele jaren bij sommigen der baptisten bekend, tot wien het gezonden werd, maar evenwel nooit beantwoord; en dit kan nog bevestigd worden indien het vereischt worde. Vaarwel! De uwe in den dienst des Heeren, overeenkomstig mijn licht en kracht.
John Bunyan