Brief aan de heer D.J. Kleen van Centrale Kerkenraad HHK Katwijk aan zee (2)

Posted by admin | | donderdag 20 november 2014 10:17 am

Brief Th. Van der Groe aan de kerken van NL

Wij hebben Gods Woord verworpen door het volgen van de heilloze en pelagiaanse geest, en de natuurlijke geest van de bedorven rede of wereldwijsheid. Die beide helse geesten van de satan beheersen de harten en zinnen van de mensen van nature en staan in een volstrekte en onverzoenlijke vijandschap met de Geest en het Woord van God. Door ons over te geven, te verbinden en te verslaven aan de pelagiaanse geest en door ons daarvan niet tot God te hebben willen laten bekeren, hebben wij een walging gekregen van de zuivere geloofs- en genadeleer van Christus en Zijn zalig Evangelie. Wij hebben, vlak voor de ark van het verbond, de Filistijnse Dagon opgericht van het doen en het werk van de mens, en eigengerechtigheid, om hem daarmee de Goddelijke genade in Christus als te doen voorkomen en hem daar geschikt voor te willen maken. Dit spinnenweb wordt grof gesponnen in de roomse, fijner in de remonstrantse, doch zeer fijn in onze gereformeerde kerk. Daar spint en weeft men het alles listig, met zuivere evangelische termen, gezonde woorden en waarheden, en met een gedaante van geestelijke kennis en godzaligheid, zodat dit fijne spinrag niet gezien kan worden dan door de ogen die God geopend heeft en die het met bittere tranen kunnen bewenen. Bij deze pelagiaanse geest voegt zich dan, als de natuurlijke grond, oorsprong en baarmoeder ervan, de bedorven wereldwijsheid, of het vleselijke vernuft, waarmee de geestelijke verborgenheden van de evangelische leer van Christus dan allemaal aards en vleselijk bevat en begrepen en op de leest van de bedorven menselijke rede geschoeid en behandeld worden, en al de evangelische geloofswaarheden bij ons rondgedraaid worden en omlopen op de spil van de menselijke of natuurlijke redeneerkunde, zijnde dat bedenken van het vlees, dat vijandschap tegen God is (Rom. (9:7), waardoor de natuurlijke mens niet begrijpt de dingen die des Geestes Gods zijn, enz. (2 Kor. 2:14). O! dodelijke redeneerkunde van het blind en onwedergeboren hart van de mens! Van u heeft de Heilige Geest gezegd: heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? Want nademaal, in de wijsheid Gods, de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zo heeft het Gode behaagd, door de dwaasheid der prediking, zalig te maken, die geloven (1 Kor. 1:20-21). En Hij heeft het dwaze van de wereld daarom nu uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou (vs. 27). En heeft (waar Hij eeuwig voor gedankt moet zijn) de zaligmakende genade van Zijn Evangelie voor de wijzen en verstandigen verborgen en heeft dezelve de kinderkens, de dwazen en eenvoudigen, de armen en blinden, geopenbaard. Dit is Gods welbehagen geweest (Matth. 11:25-26). O! mijn vrienden! De natuurlijke wijsheid en de verdoemelijke eigengerechtigheid van de mens die daaruit spruit, zijn de twee dodelijke vijanden van de evangelische genadeleer van onze Heere Jezus Christus, Die ons voor en na onderwijst, dat de mens geheel blind en dwaas moet worden, indien hij wijs zal worden en dat hij met al zijn werk en beste deugden eerst onder de vloek van de Wet moet komen, eer hij onder de genade van Christus kan komen. Ja, dat hij door de krachtige werking en overtuiging van de Heilige Geest eerst als een verdoemelijke zondaar voor God moet sterven, eer hij met Christus tot de zaligheid kan opgewekt en levend gemaakt worden. Zie dit is het waarachtige Woord van God en het eeuwige Evangelie van Zijn genade in Christus Jezus. En dat hebben wij nu helaas! versmaad en verworpen door de natuurlijke wijsheid en door eigengerechtigheid. Waarom nu ook van ons gezegd moet worden: zie, zij hebben des HEEREN Woord verworpen: wat wijsheid, ja, wat godzaligheid zouden zij dan hebben? (Jer. 8). Voorwaar anders niet dan onbezonnen dwaasheid en vervloekte schijnheiligheid.

(Uit: Des Heeren last, biddagpredicatie over Amos 8:9-12)

Van der Groe over Neerlands kerk

Hij [God] zal onze kandelaar van zijn plaats weren; dat is, de Heere zal Neerlands kerk ontkerken, zodat zij Zijn Kerk niet meer zijn zal. Hij zal het licht der leer en van Zijn waarheid van ons komen wegnemen, ons beroven van onze ordonnantiën. Hij zal ons brengen onder de paapse macht, die ons niet zal toelaten onze Godsdienst hier meer vrij uit te oefenen. Hij zal ons brengen onder zware vervolgingen der afgodendienaars, die er velen om de religie zullen doden, in de gevangenis werpen, het land doen ontvluchten en hun dagen in ballingschap doen eindigen. Duizenden van belijders die de hitte van de vervolging niet zullen kunnen uitstaan zullen afvallen tot het pausdom. Dan zal Neerlands kerk geen kerk, geen kandelaar van Christus meer zijn, maar een antichristelijke kerk; men zal dan onze kerk veranderd zien in afgodische tempels, waar de misgod in gediend zal worden en waar het zuivere Woord Gods dan niet meer gehoord zal worden. En dit zal dan het einde zijn van onze Godsdienst, vrijheid, geruste bezittingen en mogelijk ook van ons leven.” (Uit: predikatie over Openbaring 2:5)

——————————————————————–

Des Heeren last – Th. van der Groe

En NU moet ik, onwaardig ellendig man, eindelijk in de Naam van de Heere der Heirscharen, even als de profeet Jesaja, mijn droevige last en commissie, over u allen, die hier tegenwoordig zijt, en die hier niet tegenwoordig zijn, openen; en ik moet ulieden het schrikkelijk vloek-vonnis van den hoge almachtige God aanzeggen en bekend maken, dat Hij bereid heeft voor jaar en dag, op Neerlands staat, kerk en volk gelegd en vast verzegeld heeft. Dat zelfde heilige verdervende vloekvonnis, dat Hij tevoren op het ongehoorzame Joodse volk gelegd heeft, en dat nu nog heden op haar rust en dat wij u geopend en verklaard hebben. O! dat zelfde vloekvonnis heeft de Heere de Rechter over de ganse aarde, over het boze volk van Nederland NU mede openlijk uitgesproken, in Zijn heet-grimmige toorn, die tot verdervens toe zou branden en niet zal uitgeblust worden. Het is het richterlijk goddelijke oordeel van dodelijke satans-blindheid en verharding dat God NU op ons land en kerk gelegd heeft en waartoe Hij al het goddeloos en huichelachtig volk nu verwezen heeft, zonder aanzien van staat, sekte of ouderdom. O! ik moet nu ook heen gaan, als des Heeren gezant en dienaar, en ik moet mede tot dit volk zeggen: “Horende hoort, maar verstaat niet; en ziende ziet, maar merkt niet. En helaas! Het moet hier ook bij geen bloot zeggen blijven, of bij een woordelijk profeteren in des Heeren Naam, maar ik moet het schrikkelijk, onuitsprekelijk oordeel, dat alle andere straffen en verdervende oordelen insluit, in de kracht van de hoge almachtige God, ook werkelijk en onlosbaar vastmaken,op Neerlands boze volk. Ik moet het hart dezes volks NU ook vet maken, en hare ogen sluiten, opdat het van voorheen en van deze dag af aan, met zijne ogen niet meer zie, met zijne oren niet meer hore noch met zijn harte, van God en zijn eeuwige Waarheid, iets meer gelove of versta. Ik moet dit boze ondankbare en huichelachtige volk, dat de Heere zijnen God alzo verlaten en vertoornd heeft, alle weg van ware bekering en genezing, behoudenis en zaligheid, NU voor eeuwig ganselijk afsnijden en hun alle hoop daarvan benemen, men noeme haar een verworpen zilver; want de Heere heeft ze verworpen, Jer. 6:30! Dit heilig oordeel van God, dat ik daar NU in Zijnen Naam, over ons Land en Kerk heb uitgesproken, en werkelijk op die beiden heb vast gemaakt, is zo onmetelijk groot en zwaar, dat ik van alle de mindere oordelen, welke de Heere sedert den laatste biddag zo velen en zo ontzaggelijk over ons gebracht heeft, nu niet zal spreken. O, Nederland! O, rampzalig rebellerend volk, deze dag is voor u de dag van Gods toorn en vloek en de dag der wrake van ’t heilig en geschonden en verlaten verbond! Dit zal land en kerk gewaar worden! Want NU zal ook het oordeel der verwoesting over u volgen, helaas! helaas! Als mijn benauwde bezwijkende ziel nu ook weemoedig en ootmoedig met den profeet wil vragen: “Hoe lange Heere? Hoe lange? Ziet, dan antwoord mij de Heere ook uit Zijn Heiligdom: “Totdat de steden verwoest worden, zoo dat er geen inwoner zij; en de huizen, dat er geen mens zij, en dat land met verwoesting verstoord worde.” O! volk van Nederland! Schikt u dan nu ook om uwen God te ontmoeten, Amos 4:12. En drijft den spot niet langer, opdat uwe banden niet vaster gemaakt worden; want ik heb van den Heere der Heirscharen gehoord een verdelging; ja, een, die vast besloten is over ’t ganse land, Jes. 28:22. Nu is de Heere met Zijn Geest van ons geweken en is ’t land uitgegaan. Nu is er een boze Geest des Satans van de Heere uitgezonden om over het atheïstische volk te heersen. Nu zullen zij Bijbel en godsdienst nog een korte tijd behouden om er hun tijdelijk en eeuwig verderf door te verzwaren en te verhaasten. Nu zullen de onbegenadigde leraars druk(!) voort prediken zonder God te kennen en zal er een vloek liggen op alle middelen der genade, dat zij geen vrucht meer zullen doen en geen zegen meer zullen hebben. NU zal die vloek ons land en kerk geheel vernielen en verteren en alles doen te gronde gaan. En EINDELIJK zal dan ook God, de Almachtige, komen, de Richter der ganse aarde, met een schielijke onverwachte watervloed en stormwind, waar zijn geduchte waarschuwingen nu al van zijn voorafgegaan; of met een vreselijke en geweldige heirmacht om het land met verwoesting geheel te verstoren en er Zijn ganse toorn en grimmigheid over uit te storten en niemand van de zondaren te verschonen. O! die dag komt, die verwoestende dag nadert en haast zich, brandende als een oven: Dan zullen alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid, of wie huichelarij bedrijft een stoppel zijn en die toekomstige dag zal ze in vlam zetten, of in de vloed indompelen, zegt de Heere der heirscharen, die hun noch wortel noch tak laten zal, Mal. 4:2.
En NU blijft er van mijn zware goddelijke last nog maar een enkel woord van genade en van vertroosting, ditmaal over. Doch dewijl de Heere er maar kort van spreekt, zo moet ik er nu maar met één woord van spreken. Hij, de Heere, (Jehovah is Zijn Naam, eeuwig onveranderlijk Dezelfde) zal midden in de uitvoering van Zijn schrikkelijke toorn over Nederland, tot het laatste einde toe, altijd nog mede een heilig Zaad er in behouden, tot steunsel van Zijn Verbond, en dat om de eed welke Hij onze vaderen, Abraham, Izak en Jacob, gedaan heeft. Dien eed zal Hij niet verbreken en dat heilig Zaad zal Hij niet verbreken. Dat zijn ze alle hier in Nederland, die ten Leven zijn aangeschreven, hetzij ze reeds geroepen zijn of nog van den Heere geroepen zullen worden. O, volk van God! O, heilig Zaad van Zijn Verbond! gelooft! gelooft doch nu des Heeren Woord. Van u is het dat nu ook geprofeteerd moet worden, Jesaja 1:9: “Zo niet de Heere der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel gelaten had, als Sodom zouden wij geworden zijn.” Gijlieden zijt dat weinig overblijfsel, o, arme ellendige gelovigen van Nederland, en gij uitverkoren zielen, welke de Heere hier in ’t land nog mocht hebben. Om uwentwille worden de dagen van Gods lankmoedigheid verlengd. Gij zijt het heilig Zaad. Het steunsel van Zijn verbond met Nederland. Die heerlijke Naam en Eretitel moet u altijd leren en vermanen, hoedanigen gij behoorde te zijn in heilige wandel en godzaligheid; en hoe gij nu voor den Heere in ’t stof op uw aangezichten moet liggen, zeggende: “Misschien is er verwachting”. Doch van uw verlossing en heilige plicht hopen wij, met Gods hulp en bijstand, in de namiddag nader te spreken en te handelen. NU heb ik, ellendig man, het voornaamste gedeelte van mijn hoge goddelijke last aan ulieden en aan ’t gehele land mogen uitvoeren en het ter bewaring, tot de tijd van het einde, ook alles in geschrifte zo mogen ter neder stellen. Zo mag ik dan verwaardigd worden, met Jesaja en met alle des Heeren heilige dienaren, na mijn heengaan ook nog te spreken. Amen, het zij alzo! Mijn God zal Zijn eigen Woord nu ook zegenen en bevestigen. Gij, Heere, Heere, hebt het gesproken en zult het doen. Amen.” (Uit: 16 Biddagpreken – Th. v. d. Groe)

————————————————————————–

Theodorus van der Groe over Nederlands Staatskerk

Laat ons nu van het Joodse volk afscheiden en ons ook eens met goede aandacht gaan begeven tot een ernstige overweging en beschouwing van onze(!) eigen staat, en hoe het met ons Nederlandse volk nu in deze tijd is gelegen. O, of wij eens ogen ontvingen van de Heere om ons zelf en ons land en volk in het gemeen, recht en naar waarheid zo als het is, te kunnen bezien. Gewisselijk, zo de Heere Jezus nu nog naar Zijn Mensheid, op de aarde verkeerde, Hij zou niet minder wenen en tranen storten over Nederland, dan Hij deed over Jeruzalem; Hij zou ook luide en met grote kracht en beweging tot ons roepen: “O, Nederlands volk en inwoners! Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uwen dag, hetgeen tot uwen vrede dient.” Wie heeft er ogen ontvangen, die niet ziet hoe gans beschreiens- en beklagenswaardig het er in deze tijd uitziet met ons(!) en met onze staat? Wie kan een ernstig aanschouwer zijn van Nederland, zonder met de Zaligmaker te wenen en tranen te storten? Wat onze predikanten en leraars betreft, denk dan niet, geliefden, als ik dezer zonden en ongerechtigheden aanhaal, dat ik dan hier mijzelven enigszins zou willen uitsluiten, als stond het er met mij beter voor dan met anderen. O, neen, geenszins! Ik zoude het mijn zalig voorrecht achten, indien ik mij heden eens mocht zien als den A L L E R S C H U L D I G S T E N van alle leraars des lands; en dat ik mij op deze dag over mijn onnoemelijke zonden, zwakheden, verzuimenissen en verkeerdheden, eens in ware ootmoed voor den Allerhoogsten God der ganse aarde eens mocht vernederen. De Heere kent en oordeelt mijn gemoed, dat ik in dezen oprechtelijk tot u spreek. Was er ooit een tijd waarin men jammerlijke klachten moest opheffen over de staat der publieke leraren onder ons en over hun diepe verdorvenheid, verval, geesteloosheid, lauwheid en onheiligheid, het is gewisselijk nu, de tijd die wij nu beleven. Ach! Wat is het niet een nare en allerdroevigste staat, in zulk een tijd, en in zo’n kerk te leven! Hoe veel beter was het, geheel koud(!), dan zo lauw en zo ijverloos te zijn! O, hoe walgt de Ziele Gods van zulk een geesteloze en lauwe kerk! De Heere geeft er ons overvloedige blijken van, dat Hij van ons, en van alle onze geveinsde godsdienst een gruwel en walging heeft. Och, dat het maar eens kon gezien en bemerkt worden. Hij straft ons van jaar tot jaar, met nieuwe oordelen, plagen en bezoekingen. Zijn Geest, Zijn Licht, Zijn Liefde en Zijn Genade, neemt Hij hoe langer hoe meer(!) van ons weg. De kostelijkste genademiddelen, die eertijds zo veel vrucht deden, blijven nu vruchteloos. De Heere zendt onder ons, hoe langer hoe meer, een geest van blindheid, verstoktheid, lauwheid, zorgeloosheid en onbekeerlijkheid. Het kwaad groeit van jaar tot jaar aan en wordt hoelanger hoe ongeneeslijker.

De getrouwen in den lande verminderen en die er nog zijn, hebben bijna DE GEHELE KERK TEGEN ZICH! De onbekeerlijkheid en zorgeloosheid krijgen zodanig de overhand, dat alle vrees voor God, voor hel, verdoemenis en eeuwigheid enz. uit der mensen zielen wegraakt! Men haat nu alom in de poorten, dengene die bestraft. Vrome en godzalige leraars en rechtvaardigen, zijn heden ten dage tot een spot en tot een spreekwoord geworden en worden, veracht en gehaat als het slijk der straten. O, wat zijn dit alle te zamen niet klare tekenen dat Gods Ziel een walging van de lauwe kerk van Nederland heeft, en dat Hij voorgenomen heeft haar uit Zijne mond te spuwen, zo er niet een haastige en algemene bekering tussenbeide komt, want het is onmogelijk, dat God zo’n land en kerk altijd zou kunnen verdragen. Ach, neen! De weg wordt al gebaand tot onze ondergang! Als de Heere met Zijn Geest begint te wijken van een land, gelijk Hij hier bij ons meer en meer doet(!) dan heeft Hij wat wonderlijks met zo’n volk en land voor, dan maakt Hij toebereidselen om te vertrekken, Zijn kandelaar van daar weg te nemen en zo’n land te maken tot een land der duisternis en een schaduw des doods. O, daar is niets anders te verwachten, dan dat de Heere Nederland haastelijk uit Zijn Mond zal spuwen en dat Hij met een zo lauw, verstokt en zorgeloos volk, dat naar geen oordelen, bestraffingen en vermaningen, ja, naar geen hel, noch hemel, dood of leven, ziel noch zaligheid meer vraagt, een schrikkelijke voleinding zal maken. Zo heeft Hij vóór dezen, met honderden van Zijn kerken en gemeenten gedaan, en zou Hij dan ons verschonen, daar wij het nog gruwelijker verderven dan dezen? Neen, neen, de Heere zal eens tonen dat Hij een rechtvaardig God is, als de ure van Nederlands verderf vervuld is. Dan zal de Heere het door een schrikkelijk oordeel uitspuwen, en dat voor altoos! En wee, wee dan onzer, als die grote en verschrikkelijke dag van verwoesting zal gekomen zijn. En ofschoon wij dit algemeen verderf in onze dagen al niet beleefden, zo zullen wij toch daarom Gods bijzonder wraakoordeel niet ontvlieden, maar wij zullen één voor één van Hem uitgespogen worden in de helle en in de eeuwige rampzaligheid, TENWARE dan dat wij ons zelven nog haastiglijk bekeerden, en door een gelovige boete en berouw en vernedering, de gerechtigheid en sterkte van den Heere Jezus kwamen aan te grijpen om alzo vrede met God te maken. Waartoe wij in het namiddaguur een woord van ernstige vermaning en opwekking hopen te spreken. Gaat dan nu henen naar uwe huizen! vernedert u daar in ware ootmoed voor den Heere! Belijdt voor Hem alle uwe en des lands zonden! Stort voor Hem tranen van ware droefheid en boetvaardigheid! Bidt vurig om genade, om de Geest des geloofs en der bekering(!); en dat God Zijn zegen geve, over de genade-middelen van deze dag! Brengt zo de tijd door in vasten en bidden, of de Heere nog eens in genade op u wilde nederzien.O, Allerhoogste God, maak Gij daartoe ons en deze mensen bekwaam! Amen.

(Uit: 14 Biddag-predikatiën van ds. Th. v.d. Groe)