H.J. Van der Heiden
De CGK — Christelijk Gereformeerde Kerken – door H.J. Van der Heiden
Een kind van God geeft het Evangelie door – H.J. Van der Heiden
De breedte, lengte, diepte en hoogte, door dr. Martyn Lloyd-Jones – Van der Heiden
Het Curatorium van de Gereformeerde Gemeenten – H.J. Van der Heiden
Het Broodfeest van ds. R. Kok en het ds. G. H. Kersten-museum – Van der Heiden
Een preek van ds. B. van der Heiden (1945-2020) – H.J. Van der Heiden
De komst van Jezus Christus naar de wereld – H.J. Van der Heiden
De rijkdom van Gods barmhartigheid – Hendrik Jan van der Heiden
Vrijmoedig toegaan tot de waarachtige God – Hendrik Jan van der Heiden
Ralph en Ebenezer Erskine over het werk van Christus – H.J. Van der Heiden
De rijkdom van de genade van God – Hendrik Jan van der Heiden
De heerlijkheid voor de kinderen van God – Hendrik Jan van der Heiden
C. Ryle over het christelijk geloof – Hendrik Jan van der Heiden
De Puriteinen over het verbond en de beloften – Hendrik Jan van der Heiden
De Puriteinen over de zekerheid van het geloof – Hendrik Jan van der Heiden
De Schotse verbondstheologie en het Evangelie – Hendrik Jan van der Heiden
Het geloof in Christus Jezus – Hendrik Jan van der Heiden
Het Evangelie, Gods genade, waarheid, barmhartigheid, goedheid, en trouw
De Puriteinen over Gods liefde – Hendrik Jan van der Heiden
Geloof, hoop en liefde – Hendrik Jan van der Heiden
De liefde van God aan ons geopenbaard – 1 – H.J. Van der Heiden
De liefde van God aan ons geopenbaard – 2 – H.J. Van der Heiden
Het heilsplan van Christus – Hendrik Jan Van der Heiden
De leeruitspraken van de Gereformeerde Gemeenten in 1931
Wat is goedertierenheid? – Hendrik Jan Van der Heiden
Hoe heerlijk is Gods heerlijkheid! – Hendrik Jan Van der Heiden
Het lijden van een christen en de liefde van God – H.J. Van der Heiden
Het komen tot de Heere Jezus Christus – H.J. Van der Heiden
Voor wie is Christus gestorven? – H.J. Van der Heiden
De verzoening tussen God en mens – H.J. Van der Heiden
Het Evangelie van Gods vrije genade volgens de Puriteinen – Van der Heiden
Het geloof in de Heere Jezus Christus – H.J. Van der Heiden
Het verlossingsplan van Christus – H.J. Van der Heiden
Wat is Christelijke Apologetiek? – H.J. Van der Heiden
Het vrije aanbod van Christus in het Evangelie – H.J. Van der Heiden
Christus en het werk van de verlossing – Gebroeders Erskine – H.J. Van der Heiden
De rechtvaardigmaking, heiligmaking en heerlijkmaking van de gelovige
Verbondsleer Ger. Gem versus Chr. Gereformeerde Kerkleer – H.J. Van der Heiden
Eenzijdigheid door Alexander Comrie en ds. G.H. Kersten – H.J. Van der Heiden
De goedheid en barmhartigheid van God in de Bijbel – H.J. Van der Heiden
Van vergeving tot verheerlijking — De hoop van het Evangelie
Hoop op God – Hendrik Jan van der Heiden
De rechtvaardigmaking, heiligmaking en heerlijkmaking van de gelovige
De rechtvaardiging in Christus door het geloof – H.J. Van der Heiden
De vreugde van het geloof in Christus – H.J. Van der Heiden
De volkomen zekerheid in Christus – H.J. Van der Heiden
Het geloof in Christus – H.J. Van der Heiden
De vrijheid in Jezus Christus – H.J. Van der Heiden
https://hendrikjanvanderheiden.wordpress.com/belofte-en-bevel/
https://hendrikjanvanderheiden.wordpress.com/de-zekerheid-van-het-geloof-1/
==============================================
De Bijbels Gereformeerde Prediking – Hendrik Jan van der Heiden
Wat is een Bijbelse preek? De vraag stellen is makkelijk. Een antwoord formuleren is moeilijk. Het verschil tussen een slechte preek en een goede preek ligt vooral aan de predikant zelf. Heeft de predikant met zijn eigen gaven in zijn voorbereiding zorgvuldig aan de preek gewerkt, voor het aangezicht van God? Begrijpt de predikant de Bijbeltekst en kan hij een duidelijke lijn en boodschap eraan ontlenen? Kan de predikant een overtuigende Bijbelse redenering opzetten, maar ook verrijken met prikkelende illustraties, metaforen en praktische voorbeelden?
Een predikant is in staat om vanuit een innerlijke drijfveer en affiniteit met de hedendaagse cultuur scherp de tijdgeest te analyseren en concrete en Bijbelse toepassingen te bedenken voor het dagelijks leven van iedereen. Een echte Bijbelse en evangelische preek komt vooral tot stand als de predikant zorgvuldig en aandachtig de Bijbeltekst bestudeert, en goed luistert wat de Heere God met deze tekst wil zeggen. Dan zal het eigenlijke werk van de Heilige Geest doordringen in de harten van de hoorders. De preek ontmaskert en bestraft het ongeloof, maar is ook tot rijke troost van de gelovige.
Een rijk gebedsleven van de predikant is niet een voorwaarde hoe geweldig mooi de preek is. De voorbereiding van de preek is ook ambachtswerk. Het idee dat een predikant alleen maar de Bijbeltekst uitlegt en dat de Geest de rest doet, is een misverstand. De taak van het preken wordt daarmee onderschat. Johannes Calvijn zegt dat een vleugje welsprekendheid en retoriek schade kan toebrengen aan de prediking van het evangelie. De apostel Paulus waarschuwt ook tegen een verkeerd gebruik van de retorica. Zij kan een doel op zichzelf worden. Verhaaltjes, ingewikkeld taalgebruik en overdreven gebaren kunnen de aandacht afleiden, terwijl de feitelijke Bijbelse boodschap niet goed naar voren komt.
Welsprekendheid moet dienstbaar zijn aan de boodschap van het evangelie. Preken is geen menselijke act. De Bijbelse welsprekendheid komt voort uit de liefde van de predikant tot de Bijbel, de waarheid van het Evangelie, Gods genade van Christus en liefde tot de hoorders. Het gaat om twee dingen. Het Woord en de mens. De preek moet op een bepaalde manier door mensen verwerkt worden om tot troost te zijn. Daarom geeft de predikant de Bijbelse boodschap door. Hij is een doorgever.
Het voorwerp van de preek is altijd Christus. Waar je de Bijbel ook maar openslaat, het draait om Christus en Zijn Heilswerk. Door Christus worden wij rechtvaardig en heilig en door hem worden wij verlost’ (1 Korintiërs 1 : 30). De grond voor het ontvangen heil ligt in Gods barmhartigheid. In het toegaan tot de genadetroon, pleitend op de Gods onfeilbare beloften, ontvangen we genade voor genade. Bijbelse prediking gaat over welsprekendheid en overtuiging door wijsheid, waarbij de Heilige Geest ons de grootheid en de schoonheid van Christus te laat zien (zie ook Johannes 16:12-15). De predikant ‘praat’ niet over Christus, maar laat Christus zien in Zijn machtige grootheid. De predikant maakt Christus heerlijk, zodat wij Christus gaan loven en aanbidden. Als we dat doen, zal de Heilige Geest ons verheerlijken. Heel de gemeente maakt aanspraak op Zijn genade. Het Evangelie is voor heel de gemeente, heel de kerk, en van daaruit heel de wereld.
Een rijke theologische boodschap is per definitie ook een levens-veranderende prediking, die niet alleen het denken van de hoorders verandert, maar ook de houding van de hoorders verandert. De prediking is apostolisch: het gaat over het Kruis van Christus, de opstanding van Christus, de verheerlijking van Christus. De Schrift biedt geen grond om een langgerekte en dramatische toeleidende weg te preken. Waar begint deze weg? Christus is de Weg, de Waarheid en het Leven. Christus is de Deur. Christus is de Poort. Christus maakt een uitnodigend gebaar, Komt allen tot Mij, en Ik zal u rust geven!
De uitleg van een Bijbeltekst moet ook in staat zijn dat de hoorder zichzelf gaat begrijpen en uiteindelijk het Kruis van Christus gaat geloven. Dat kan bevrijdend werken. De prediking moet ons overtuigen dat onze diepste verlangens naar het goede, alleen vervuld kunnen worden in Christus. Het Evangelie is de heilige oproep om tot Christus te komen en te geloven en Christus aan te nemen. En wie tot Christus komt, ontvangt wijsheid, rechtvaardigheid, kracht en schoonheid en rust op alle beloften die in Christus ja en amen zijn. De prediking is ‘het geheim van God’ verkondigen. De prediking is niet een dogmatische mening over God verkondigen. Een dogmatisch Evangelie bestaat helemaal niet. Bijbels preken is altijd het woord van God en haar gezag als uitgangspunt nemen. De betekenis van de tekst moet in zijn context helder worden gemaakt. Een Bijbeltekst mag nooit in strijd zijn met een andere Bijbeltekst. De tekstverklaring komt uit de tekst en niet uit de bevinding van de predikant.
Wanneer Christus duidelijk en centraal staat in de preek, dan zullen mensen werkelijk het woord van God begrijpen, liefhebben en gehoorzamen. Christuspredikers dienen de waarheid van Gods én de mensen onder zijn gehoor in liefde. Christuspredikers dienen het Woord door de tekst helder – ook voor kinderen – te verkondigen en elke keer het de helderheid van Evangelie te verkondigen. De preken hebben ontzag en verwondering over de grootheid van alles wat we in Christus hebben. De liefde, vreugde, vrede en wijsheid zijn hoorbaar in de preken. Dat geeft de Heilige Geest. De verkondiging van Christus doet recht te aan de tekst en aan het evangelie, om de confrontatie aan te gaan harten van hoorders. Daarom wil de Bijbelse prediking heel de Schrift van Christus verkondigen.
De gereformeerde leer is geworteld in de overtuiging dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is en de enige norm voor geloof en leven. Deze leer stoelt op de klassieke gereformeerde belijdenisgeschriften, zoals de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels. Het Woord van God moet niet slechts verkondigd worden als een abstracte leerstelling, maar moet het hart raken, de gewetens aanspreken en de ziel tot Christus leiden. Dit betekent dat de prediking van de aangeboden Zaligmaker, die zich richt op de hoorders en de weg die God met Zijn kinderen houdt, de strijd en aanvechtingen die zij kennen, maar ook de vertroostingen die gevonden worden in Christus en Zijn volbrachte werk. De Bijbels prediking is geen sentimentaliteit of subjectivisme, maar een doorleefde toepassing van de waarheid op het leven van de hoorders.
In de prediking moeten bepaalde Bijbelse noties altijd terugkomen. Allereerst moet Gods heiligheid en gerechtigheid helder worden verkondigd. Christus moet als de enige Zaligmaker verkondigd worden. De oproep tot geloof en bekering dient helder en indringend te klinken. Het is de Heilige Geest die dit heil toepast, maar de prediking moet de verantwoordelijkheid van de mens benadrukken en hem wijzen op de enige weg tot zaligheid: het geloof in Christus. Daarnaast moet de prediking ook oog hebben voor de beleving van het geloof, waarin Gods kinderen hun strijd, aanvechtingen en vertroostingen herkennen en leren verstaan.
De Bijbelse homiletiek en hermeneutiek zijn essentieel voor een Bijbelse prediking. Een klassieke benadering waarborgt de trouw aan de Schrift en voorkomt dat de tekst op een willekeurige wijze wordt aangepast aan de hedendaagse context. De exegese moet geworteld zijn in de oorspronkelijke betekenis van de tekst en deze in zijn juiste verband uitleggen. Daarnaast waarborgt de klassieke methode de diepgang en ernst van de prediking. De prediking moet geen oppervlakkige uiteenzetting zijn, maar doordrongen van de ernst van het eeuwige leven en de noodzakelijkheid van zalig worden. Daarbij draagt de klassieke homiletiek bij aan een bevindelijk karakter van de prediking, waarbij het hart en geweten van de hoorder geraakt worden. De mens moet de rijkdom van Christus’ genade aangeboden worden. En in deze weg wordt Christus kostbaar voor de ziel.
De prediking heeft uiteindelijk als hoogste doel om God te verheerlijken. Het Woord moet niet slechts worden gebracht als een menselijke boodschap, maar als een Goddelijke verkondiging, waarbij de prediker zichzelf beschouwt als een boodschapper van Gods Woord. De kracht van de prediking ligt niet in menselijke overtuigingskracht, maar in de werking van de Heilige Geest. Juist daarom is het vasthouden aan de klassieke homiletiek en hermeneutiek van groot belang. Alleen door een Bijbels prediking wordt Gods Woord op de juiste wijze verkondigd en krijgt het de plaats die het behoort te hebben in de eredienst en in de harten van de hoorders.
In HC zondag 25 wordt gezegd dat de Heilige Geest het geloof in ons hart werkt door de verkondiging van het heilig evangelie. De prediking is bij uitstek het middel dat de Heilige Geest gebruikt om waar geloof in ons te verwekken en ons deel te geven aan Christus en al zijn weldaden. Paulus schrijft dat het Gode behaagd heeft door de dwaasheid van de prediking te redden hen, die geloven (1 Kor. 1:21). Wie over het toeëigenende werk van de Heilige Geest spreekt, zal ook over de prediking moeten spreken.
De rechte prediking zal allereerst verkondiging van Gods beloften moeten zijn. In het verbond komt de Heere allereerst met Zijn welmenende beloften tot ons (vgl. Gen. 17:7; Hand. 2:39). Het doopsformulier leert ons dat het verbond ‘twee delen’ heeft: de belofte en de eis, maar dat betekent niet dat er een evenwicht van belofte en eis is! Met dr. Jan van Genderen is te spreken van een overwicht van de belofte (Verbond en verkiezing, 1983, p. 62). De eis wordt voorafgegaan en gevolgd, gedragen en omgeven door de belofte en ook de vervulling van de eis is inhoud van de belofte.
De Dordtse Leerregels geven de stand van zaken uitstekend weer, wanneer zij zeggen, dat de belofte van het Evangelie verkondigd moet worden met het bevel zich te bekeren en te geloven (II, 5). De prediking is de verkondiging van de ‘zeer blijde boodschap’ (D.L., I, 3). De Heere Jezus droeg zijn apostelen op het evangelie te prediken aan de ganse schepping (Mark. 16:15). En de inhoud van dit Evangelie is Christus met al zijn weldaden. Hém verkondigt Paulus (Kol. 1:28). Hij is de rijkdom van het geheimenis dat God wil bekendmaken: “Christus onder u, de hoop der heerlijkheid (Kol. 1:27). Iedere prediker dient te doen wat Filippus deed ten opzichte van de kamerling: “uitgaande van dat Schriftwoord, predikte hij hem Jezus” (Hand. 8:35).
In Christus is de gemeente alles geschonken wat tot haar behoud nodig is. Hij is haar rechtvaardiging, Hij is ook haar heiliging. Dat moet de gemeente gepredikt worden. Deze prediking dient gepaard te gaan met het bevel zich te bekeren en te geloven. De eis van het verbond is met de belofte van het verbond gegeven. Als de Heere met zijn heil tot zijn volk komt, wil Hij ook dat dit volk uit dat heil leeft. Wanneer men de integrale eenheid van belofte en eis uit het oog verliest, wordt de prediking wettisch en maakt men de gemeente moedeloos. De gemeente moet weten dat men zich moet bekeren (1 Tess. 1:9) en dat niemand zonder heiliging de Heere zal zien (Hebr. 12:14). Maar dit moet haar op het hart gebonden worden vanuit het Evangelie, dat Christus ons van God ook geworden is tot heiliging (1 Kor. 1:30) en dat Hij de levendmakende Geest voor ons verworven heeft, die in ons werkt wat de Heere van ons vraagt.
De ernst van de dienst van de Heere moet de gemeente steeds weer onder ogen worden gebracht, maar de oproep tot geloof en bekering zal moeten klinken – in het voetspoor van de apostel Paulus – ‘met beroep op de barmhartigheden Gods’ (Rom. 12:1). De rechte prediking is ook wat men wel noemt onderscheidende prediking. Daarbij mag men de gemeente niet beschouwen als een gemengde groep. Zij is immers de kerk waarvan in Artikel 27 N.G.B. beleden wordt dat zij is een heilige vergadering van de ware gelovigen, die al hun heil verwachten van Jezus Christus, gewassen zijn door zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest. Wij moeten ons hier ook herinneren wat Artikel 29 N.G.B. zegt over hen die bij de kerk horen.
Het Evangelie oefent tucht over allen die zich als ongelovigen en goddelozen doen kennen. Daarin maken zij ernst met de belijdenis dat de kerk een heilige vergadering van de ware gelovigen is. De gemeente, die de predikant in de kerkdienst vóór zich heeft, is de gelovige gemeente, de gemeente, die al haar heil van Jezus Christus verwacht en van wie geldt wat in Artikel 29 N.G.B. gezegd wordt over de kenmerken van de christenen. Paulus schrijft aan ‘al de heiligen’ te Filippi (Filip. 1:1) en aan ‘de heilige en gelovige broeders’ te Kolosse (Kol. 1:2); Petrus schrijft aan de vreemdelingen in de verstrooiing, die hij ‘de uitverkorenen’ noemt (1 Petr. 1:2), en aan ‘hen, die een even kostbaar geloof als wij hebben verkregen’ (2 Petr. 1:1).
Naar apostolisch voorbeeld zal de prediker de gemeente moeten zien en aanspreken. Zij is niet een volk van bekeerden en onbekeerden, van gelovigen en ongelovigen, maar ‘de uitverkoren vrouw en haar kinderen’ (2 Joh. vs 1), het volk dat Christus Jezus aanvaard heeft (Kol. 2:6), de vergadering van ‘de heiligen en gelovigen’ (Ef.1:1). Deze visie op de gemeente impliceert niet dat er in de gemeente enkel gelovigen worden gevonden. Er zijn allereerst kinderen, die nog tot geloof moeten komen. Men wordt in de gemeente wel als een kind van het verbond geboren (vgl. Antwoord 74 H.C.), men wordt niet als een gelóvige geboren. Om een gelovig lid van de gemeente te zijn is het wederbarende werk van de Heilige Geest nodig, moet men ‘uit de Geest’ geboren worden
(Joh. 3:6). Het woord van de Heere Jezus keert zich tegen elk verbondsautomatisme’: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien” (Joh. 3:3). Maar over deze noodzakelijke geboorte ‘uit God’ (1 Joh. 3:9) moet in de prediking gesproken worden vanuit wat de Heilige Geest bij de doopvont heeft betekend en verzegeld: “dat Hij in ons wonen wil en ons tot levende leden van Christus wil maken.” Deze belofte van de Geest mag en moet in geloof aangegrepen worden.
Om de vervulling van die belofte mag gelovig gebeden worden. De prediking over het werk van de Heilige Geest mag nooit tot lijdelijkheid voeren, maar moet verkondigd worden als een belofte met het bevel om zich te bekeren en te geloven (vgl. D.L., II, 5). De prediking zal ook in die zin onderscheidend moeten zijn, dat zij ermee rekent dat er in de gemeente ook huichelaars kunnen zijn en mensen, die zich niet van harte tot God bekeren (vgl. Antwoord 81). Artikel 29
N.G.B. noemt de huichelaars, “die zich in de kerk tussen de oprechte gelovigen bevinden en toch niet bij de kerk horen, al zijn zij voor het oog wel in de kerk”. Antwoord 84 H.C. spreekt nog over ‘alle ongelovigen’ die er binnen de gemeente kunnen zijn (vgl. 1 Kor. 15:12; Jac. 4:4). Vraag 82 H.C. rekent ermee dat er in de gemeente mensen kunnen gevonden worden “die zich door hun belijdenis en leven als ongelovigen en goddelozen doen kennen”.
Met al dit mogelijke verborgen en openlijke verzet tegen het Woord van de Here zal de prediking rekening moeten houden. Naar het voorbeeld van Christus (vgl. Joh. 3:18) en van de apostel Paulus (vgl. 1 Kor. 16:22) moet aan deze mensen het oordeel worden aangezegd. In de prediking moet voor hen het koninkrijk der hemelen gesloten worden, doordat aan hen verkondigd wordt “dat de toorn van God en het eeuwig oordeel op hen rusten, zolang zij zich niet bekeren” (Antwoord 84 H.C.). Deze toesluiting van het koninkrijk geschiedt in het kader van de prediking van het evangelie. Juist de boodschap van Gods liefde in Christus, maakt de zonde van het ongeloof zo groot (vlg. Hebr. 10:29).
Maar wanneer in de prediking het koninkrijk voor de ongelovigen en huichelaars gesloten wordt, betekent dit niet dat de oprechte gelovigen de verkondiging van Gods toorn en het eeuwig oordeel wel kunnen missen. Heel de gemeente heeft deze verkondiging nodig. In Hebreeën 10 wordt Gods verbondswraak aan heel de gemeente verkondigd (vgl. Openb. 2:5; 2:16; 3:3). Bij de prediking mag niet vergeten worden dat God – zoals de Dordtse Leerregels zeggen – zijn genadewerk in ons wil instandhouden, voortzetten en voltooien ook door aansporingen en dreigementen (V, 14).
In de prediking zal ook aangewezen moeten worden, dat het menselijk hart vele manieren kent om zich tegen het Evangelie te verzetten. Men kan menen geen bekering nodig te hebben (Luk. 15:7), men kan in een valse gerustheid leven (Jes. 32:11), men kan het in eigen gerechtigheid zoeken (Filip. 3:9), men kan vele dingen doen in Christus’ naam, terwijl men toch zich niet echt door het Woord van de Here laat gezeggen (Matt. 7:21, 22), men kan de wereld liefhebben (l Joh. 2:15), men kan met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochenen (2 Tim. 3:5). Al deze manieren van verzet zullen wel in de prediking als zodanig aan de orde moeten komen.
Prediking die onderscheidend is, zal ook recht doen aan de verschillende situaties waarin de kinderen van God zich kunnen bevinden. Niet ieder van hen staat op dezelfde hoogte van het geloof. Wij zagen reeds dat met name de Dordtse Leerregels er aandacht voor hebben dat het geloof niet altijd bij Gods kinderen sterk is en zich krachtig openbaart. De Leerregels zeggen dat de uitverkorenen van hun eeuwige en onveranderlijke uitverkiezing tot behoud, ieder op zijn tijd, verzekerd worden, zij het niet bij iedereen even sterk en in gelijke mate (I, 12). Er zijn in de gemeente mensen, die het levend geloof in Christus of het vertrouwen met hart en ziel, een goed geweten voor God, het leven in kinderlijke gehoorzaamheid en het roemen in God door Christus nog niet zo sterk bij zichzelf opmerken (I, 16). Er zijn er ook, die ernstig verlangen zich tot God te bekeren, maar toch nog niet zo ver in het gelovig leven voor de Heere kunnen komen, als zij wel wilden (I, 16).
Ook spreken de Leerregels ervan dat de gelovigen in dit leven tegen allerlei zondige twijfel te strijden hebben en in zware aanvechting het volle geloofsvertrouwen en de zekerheid van de volharding niet altijd voelen (V, 11). Met deze geschakeerdheid in het leven van Gods kinderen zal de prediking moeten rekenen. Pastoraal zal zij hierop moeten ingaan en moeten aanwijzen hoe de Heilige Geest Gods kinderen hier te hulp komt.
De Dordtse Leerregels verhelen voorts niet dat er in het leven van de gelovigen ook heel donkere tijden kunnen zijn, waarin zij afdwalen van de weg, waarop zij genadig geleid worden en tot zware zonden komen (V, 4). Zij bedroeven dan de Heilige Geest, zij oefenen zich een tijdlang niet meer in het geloof; zij brengen grote schade toe aan hun geweten en ervaren soms voor een tijd de genade niet meer (V, 5). Ook hierover moet in de prediking gesproken worden. Daarbij dient de weg tot herstel – de weg van schuldbelijdenis en bekering (vgl. Ps. 32; Ps. 51) – verkondigd te worden. Deze verkondiging zal mogen en moeten staan in het licht van wat het doopsformulier zegt: “En wanneer wij soms uit zwakheid in zonden vallen, moeten wij aan Gods genade niet wanhopen en al evenmin in de zonden blijven liggen. Want de doop is een zegel en een volkomen betrouwbaar getuigenis dat wij een eeuwig verbond met God hebben”.
De prediking zal ook bevindelijk moeten zijn. Bij de bevinding gaat het om het werk van de Geest in ons en aan ons. Men kan ook zeggen dat het bij de bevinding gaat om wat de Geest in de toeëigening van het heil in ons hart en leven uitwerkt. Daarbij mag niet uit het oog verloren worden dat deze bevinding meer omvat dan de innerlijke geloofsbeleving of de verborgen omgang met de Here. De Heilige Geest vernieuwt heel ons bestaan. Hij werkt in ons een nieuwe gehoorzaamheid. Terecht laat dan ook de Catechismus op de belijdenis van het vernieuwende werk van Christus’ Geest in ons (Zondag 32) een behandeling van de Tien Geboden (Zondag 34-44) volgen. Deze behandeling laat ons zien hoe breed de ware bevinding is: Gods kinderen beginnen door de werking van de Heilige Geest naar alle geboden van God te leven (Antwoord 114).
Dit impliceert dat in de prediking ook het hele leven van de gemeente in al zijn aspecten ter sprake moet komen. Bevindelijk preken is ook dat men aanwijst hoe de Here in het concrete leven van iedere dag gediend wil worden. Wie de bevinding versmalt tot wat men als kind van God ervaart in het hart, doet ernstig tekort aan de breedte van het werk van de Heilige Geest! De Geest werkt in ons ‘de gehoorzaamheid van het geloof’ (Rom. 1:5). In dat brede kader zal in de prediking ook ter sprake mogen en moeten komen wat Gods kinderen ervaren en voelen wanneer de Geest in hun hart aan het werk is. In de Schrift vinden wij ook de weerklank van het werk van de Geest. Wij horen er Gods kinderen uit de diepte roepen (Ps. 130:1), hun zonden belijden (Ps. 32:5), Gods naam prijzen (Ps. 135:3 e.v.), Gods gerechtigheid verkondigen (Ps. 40:10), klagen (Ps. 88), roemen (Rom. 5:3), zuchten (Rom. 8:23), en nog zoveel meer.
Over deze weerklank zal in de prediking gesproken moeten worden. Daarbij zal er ook aandacht moeten zijn voor de tegenstemmen die ons vanuit de wereld en ons eigen hart bereiken. Deze tegenstemmen klinken ook in de Schrift (vgl. bijv. De Psalmen!). De prediking zal er steeds weer rekening mee moeten houden, hoezeer Gods kinderen aangevochten worden. Terecht heeft men gepleit voor heilshistorische prediking. Gods weg en daden om te komen tot de geboorte van De Verlosser moeten verkondigd worden. Niet vergeten mag worden dat er een voortgang in Gods werk is en een geschiedenis van het heil. Maar in die voortgang gaat de Heere ook met Zijn volk om. Er is ook steeds het werk van de Heilige Geest in de harten en levens van Gods kinderen. In het grote kader van het heilshistorische is er ook het heilsordelijke: het werk van de Geest in Gods kinderen. Voortgang én omgang moeten in de prediking aandacht ontvangen. De Schrift verkondigt het werk van de Vader, die zijn Zoon in de wereld brengt, het werk van de Zoon, die komende is, maar ook het werk van de Heilige Geest, die geloof en vernieuwing werkt.
Met prof. W. Kremer is te zeggen: “De Schrift laat niet alleen zien hoe God de Here zijn heil doet komen door de openbaringsgeschiedenis heen en hoe daarin de Christus komende is. De Schrift spreekt over dit niet alleen. Zij laat ook licht vallen op de ontvangers van de openbaring en spreekt duidelijk over de wijze, waarop en waarin deze openbaring weerklank moet vinden in de harten. Met andere woorden: er is niet alleen een heilshandelen Gods voor de mens, maar niet minder aan en in de mens” (Priesterlijke prediking, Amsterdam 1976, p. 87). Het heilsordelijke moet dus in de prediking onmiskenbaar een plaats hebben, al zal het naar een woord van prof. dr. K. Schilder ‘onder beslag van de heilsgeschiedenis’ moeten staan.
In de paragraaf ‘Wat Gods kinderen kenmerkt’ werd reeds aangewezen, hoeveel onze belijdenis zegt over wat de Heilige Geest bij Gods kinderen bewerkt. Zij hebben kennis van hun zonden, weten van verlossing en willen de Heere dankbaar dienen. Zij vertrouwen op Gods beloften. Zij verwachten Christus uit de hemel. Zij weten dat zij een levend lid van zijn gemeente zijn. Zij voelen het begin van de eeuwige vreugde. Hun geweten klaagt hen aan. Zij kennen droefheid over hun zonden, maar ook hartelijke vreugde in God door Christus. Zij beginnen naar alle geboden van God te leven. Zij roepen met vertrouwen God als Vader aan. Zij aanbidden de rechtvaardige beslissingen van God. Zij vinden al hun troost in de wonden van de Heere Jezus Christus. Zij merken met een geestelijke blijdschap en heilige vreugde de onmiskenbare vruchten van de uitverkiezing bij zichzelf op. Zij verootmoedigen zich vanwege hun zwakheid. Zij doden steeds meer het vlees en zij verlangen vurig naar de volmaaktheid. Ook zijn zij zeker van hun volharding in het geloof en brengen, zij het in verschillende mate, vruchten voort. Ook dit alles zal in de prediking ter sprake moeten komen. Daarbij moet meer gezegd worden dan dat deze vrucht van de Geest er behoort te zijn. De rijkdom van het leven uit de Geest moet in de prediking ook beschreven en aangeprezen worden. De gemeente moet weten wat haar ook in dit opzicht in Christus geschonken is en wat de Geest van Christus in haar wil bewerken. De prediking dient hierover te spreken, om aan de beleving van het geloof Schriftuurlijke leiding te geven. De prediker zal daarbij niet voorbij mogen gaan aan de geschakeerdheid van het leven van Gods kinderen, zoals met name de Dordtse Leeregels daarvan spreken. Juist wanneer de prediking aan deze geschakeerdheid recht doet, zal zij echt pastorale – wil men: priesterlijke – prediking zijn!
Het leven uit de Geest, de vrucht van zijn werk in ons, moet in de prediking ook aan de orde komen met het oog op de zelfbeproeving, waartoe de Heere ons in zijn omgang met ons steeds weer roept (vgl. Ps. 139:23, 24; Kor. 13:5). Deze zelfbeproeving krijgt haar bijzondere ernst, wanneer de avondmaalstafel in zicht komt (vgl. 1 Kor. 11:28). Juist de verkondiging van de rijkdom van het leven uit de Heilige Geest kan ons bewaren voor zelfoverschatting. Deze rijkdom leert ons steeds weer het kleine begin van ons leven met de Heere te zien en spoort ons aan de vernieuwing nog meer bij Christus en zijn Geest te zoeken.
Ook leert de prediking van de vruchten van het geloof ons, of wij werkelijk door waar geloof in Christus ingeplant zijn (vgl. Antwoord 64 en 86). Zij waarschuwt ons, wanneer wij in eigen leven niets van deze vruchten vinden. Wij worden er dan met de neus op gedrukt dat wij een ‘dood’ geloof (Jak. 2:26) hebben en ons haastig dienen te bekeren. In de prediking van het werk van de Heilige Geest in ons krijgt ook de dagelijkse bekering, waartoe wij geroepen zijn, haar concretisering. Als wij horen wat de Geest wil bewerken en hoe het leven van Gods kinderen er uit mag en moet zien, gaan wij al meer verstaan, wat het in de praktijk betekent de Heere te vrezen.
Wil de gemeente tot de rechte zelfbeproeving kunnen komen – de toetsing van eigen hart en leven aan het Woord van de Heere -, dan is de prediking van het leven uit de Heilige Geest voor haar onmisbaar. Wat dit leven concreet inhoudt, zal steeds weer vanuit de Schrift verkondigd moeten worden om haar te verlossen van schijnheiligheid en geen rust buiten Christus in de dienst van God. Het gaat om het Evangelie van de gekruisigde Christus alleen.