De goedertierenheden
Artikel in pdf : klik hier
Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende, dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? – Rom. 2 vers 4.
Geachte lezer, we laten hier nu even volgen wat de kanttekenaren over deze tekst geschreven hebben. den rijkdom Zijner Dat is, de grootheid en menigvuldigheid. Hier wederlegt hij degenen, die meenden dat hun zaken bij God niet kwalijk stonden, omdat God goeddeed en zegende naar de wereld, gelijk Hij de Romeinen in dien tijd bijzonder deed. goedertierenheid, Dit is ene eigenschap Gods, waardoor Hij zegent en weldoet, ook zelfs degenen die kwaad zijn; Matth. 5:45. verdraagzaamheid, Namelijk waardoor Hij de zonden der mensen met oogluiking overziet voor een tijd, of zij zich nog zouden bekeren; Luk. 3:7,8. lankmoedigheid, Namelijk waardoor Hij de straf, die zij verdienen, uitstelt totdat de maat derzelve vervuld is; Rom. 9:22. tot bekering leidt? Dat is, tijd en redenen geeft om te bekeren. (einde citaat kanttekeningen)
Weet u wat dit kort samengevat wil zeggen, lezer. Namelijk, dat Goddrie-enig werkelijk tiert van goedheid…!! En met deze goedertierenheden komt Hij die zondaar die Hij van eeuwigheid heeft lief gehad, te trekken met liefdekoorden. De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid, Jer. 31:3. Nu wilde ik, kon en mocht het zijn onder de zegen des Heere, graag eens wat schrijven over de goedertierenheden des Heere die een zondaar tot bekering kunnen leiden. Ik schrijf bewust kunnen leiden, vanwege dat de Heere zelfs goedertieren kan zijn over diegenen die kwaad doen, lees daartoe de 2e kanttekening. “Want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, Matth. 5:45” Nu is ieder mens vannature ontvangen en geboren geworden in zonden en ongerechtigheid. Dat wil zeggen dat ook de verkorenen Gods’ gerekend worden tot de kwaaddoeners, zolang zij nog niet tot de waarachtige bekering zijn gekomen. Allen van de eigen lap gescheurd, lezer. Hoort u het! Het grote verschil echter is, dat een deel van die kwaaddoeners door God verkoren is geworden tot de eeuwige zaligheid, die daar is in Christus Jezus. Maar nu de grote vraag aan u en mij: ‘Hoe brengt God die verkoren kwaaddoeners/zondaren, nu tot de kennis van het reinigende bloed van Christus?’ Daartoe gebruikt Hij twee middelen, namelijk wet én evangelie. Het is de Heilige Geest die uit gaat van de Vader en van de Zoon die deze twee instrumenten daartoe gebruikt, én toepast. Wanneer God de Heere in beginsel in Zijn opzoekende liefde die verkoren zondaar een weinig komt te overtuigen van zijn zonden en schuld voor God. Dan komt God altijd met Zijn goedertierenheden. En in deze goedertierenheden tiert Hij van liefde. Echter niet ieder mens merkt deze goedertierenheden op, nog minder de liefde in deze goedertierenheden. Misschien mag ik eens voor één keer een voorbeeld uit m’n eigen leven nemen, over hoe God mij in Zijn liefde kwam te trekken van stad Verderf naar dat hemelse Sion. Ik was 22e jaar oud toen ik de eerste slag naar binnen kreeg, middels een spiegelwerking uit Psalm 116. Ik zat te lezen in mijn kerkbankje: “God heb ik lief, want die getrouwe Heere” — Geliefde lezer, deze woorden kwamen met kracht, en toonden mij in spiegelbeeld geheel wie ik was voor God. Namelijk, een hater van God en van m’n naasten. En toen die woorden: “…want die getrouwe Heere” , dit waren nu de goedertierenheden des Heeren die bij mij naar binnen sloegen, en me een weinig deden overtuigen welk een snode schelm, welk een snode zondaar ik voor God was. Het leek wel of het van binnen in mijn arme ziel brulde: “22 jaar heb Ik trouw voor u gezorgd, en 22 jaar heb gij me niet anders getart en getergd met al uw vele zonden.” Geliefde lezer, ik durfde van schaamte niet meer op te kijken, en moest hartelijk wenen over mijn bedreven wanbedrijven, en kon niet meer stoppen. Innerlijk mocht ik schreeuwen tot den Heere, tot een onbekend goeddoend God in de hemel, die ik niet kende, om vergeving, om genade. “Heere bekeer me, Heere vergeef me…??” waren de weinige woorden die ik in mijn (houdbare) nood tot God mocht roepen. Och lezer, wat had ik daar op dat plekje in de kerk een smart tot God over zonden. Toen ik die avond thuis kwam, was mijn vrouw gelukkig niet thuis, en heb ik in het verborgene voor het eerst in mijn leven mijn knietjes voor God gebogen, en Hem mijn ongerechtigheden beleden, onder veel geschrei van hete tranen. Op mijn 37e levensjaar kwam het echter pas tot een doorbraak, waarbij ik, in en door een weg van Gods heilige recht, mocht komen tot de zaligmakende kennis van het reinigende bloed van de Heere Jezus Christus. Maar in al die 15 lange jaren heb ik wel menigmaal onder tranen mijn knietjes voor God gebogen, wanneer den Heere mij weer bij vernieuwing in Zijn liefde kwam op te zoeken, maar ging er (nog) niet mee verloren. Ik werd wel meer en meer ontdekt aan alle gronden in en van mezelf, maar wenste in al die tijd toch mijn leven gedurig te behouden. Wat heb ik er tegen gevochten, en wat was ik blind voor die zaak, dat nu achter het verlies van eigen leven, de eeuwige winst in Hem verborgen ligt. Daarom moet het ons van God geopenbaard worden, lezer. Want, anders zien we het nooit. Christus riep de blindgeborene op tot het geloof in Hem, maar hij zag Hem (geestelijk) niet staan, lees Joh. 9. Ook hem moest de Christus der Schriften van God geopenbaard worden, opdat Hij door een weg van recht op Hem tot behoudenis zou gaan zien. Daarom lezer, Christus kan ons wel duizenden keren gepreekt en voor gesteld zijn geworden, maar als God er niet in mee komt, en daar is in de ziel geen onhoudbare nood opgebonden geworden, géén ongeneselijke ziekte gevonden ten dode, dan zal deze Redder in de (onhoudbare) zielennood ook nimmer eeuwigheidswaarde krijgen. Dit schrijf ik niet uit zelfbedoeling, ook niet om te zeggen dat mijn bekering nu ineens de maatstaf is geworden, maar ik heb er een bedoeling c.q. boodschap mee. Hoevelen verbinden aan hetgeen ik zojuist over mezelf schreef, niet gelijk die woorden uit Mattheus 5, waarin staat: “zalig zijn die treuren etc.” Hoevelen verbinden aan deze liefdestrekkingen niet die woorden uit Filippensen 1 vers 6 : Vertrouwende ditzelve, dat Hij, Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus; Hoevelen zeggen hier niet van dat dit alrede de levendmaking is, op grond van Efeze 2 vers 1, waarin staat geschreven: “En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden.” Hoevelen maken van deze zaken al niet de wedergeboorte…??
Maar niets is minder waar dan dat, geachte lezer! Het is helaas een gedachte die ontstaan is vanuit gruwelijke onbijbelse leerdwalingen. Ontstaan is, vanwege het afwijken van de zuivere leer der Schriften. Ontstaan is, vanwege het niet lezen, en verkeerd uitleggen van de zendbrieven der apostelen. Schrijver, zult u wellicht roepen, waarom gebruikt u het woord ‘gruwelijk’ in deze? Dat doe ik, om de reden dat velen onder ons op weg en reis zijn met een ingebeelde hemel, een ingebeelde zaligheid en een ingebeeld Kindschap dat echter nooit verkregen is geworden in een weg van recht en gerechtigheid, Jes. 1:27. Nooit verkregen is geworden in een weg van het verliezen van eigen leven. U moet maar nooit vergeten, lezer, dat achter de dood het leven in Christus pas ligt. Heel de Schrift leert ons dit, en hoevele duizenden behoudende rechtzinnigen in onze dagen zullen dit van harte beamen, maar als je ze onder elkander hoort spreken, en wanneer je de prediking beluistert waar men zich maar al te graag onder begeeft, dan hoor je toch het tegenovergestelde. Hoe is dit in de wereld toch mogelijk….?? Heel Gods Woord leert ons de dood in Adam, en het leven in Christus, d.w.z. deze volgorde : Dood – Leven. Maar wanneer je hen beluistert, dan hebben ze het leven al, alvorens ze hun leven door recht verloren hebben. D.w.z. dat er dan toch heimelijk de volgende volgorde naar voren komt, middels de prediking en het spreken onder elkander : Leven – Dood – Leven. Ja maar schrijver, Vader Brakel schreef toch dit, dan zeg ik u Th. Van der Groe schreef weer dat. U werpt wellicht weer tegen dat Comrie dit ervan en over schreef, dan zeg ik u weer dat Huntington en Kohlbrugge weer wat anders schreven. En zo komen we aan geen einde. Mag u eens als voorbeeld noemen, wat ik eens bij J.C. Philpot las. Ook deze (voor mij) geachte en geliefde schrijver verwarde zo vaak de goedertierenheden des Heere, met de wedergeboorte en de levendmaking in Christus. Ik citeer J.C. Philpot uit mijn hoofd: “Sommigen zeggen dat daar (nog) geen geloof is, alvorens de ziel voor bewustheid tot de kennis van Christus gekomen is, maar ik vraag u dan, wat is het dan dat de ziel innerlijk doet beseffen gezondigd te hebben tegen een goeddoend God in de Hemel, wat is het dan dat de ziel innerlijk doet beseffen te zijn geschapen voor een nimmereindigende eeuwigheid? Wat is het dan dat de ziel innerlijk doet beven voor Gods’ heilige majesteit, en doet beven onder Gods’ heilige wet, en wat is het dan dat gedurig doet wenen aan Zijn heilige voeten?” Lees gehele preek Philpot – klik hier
Geliefde lezer, dit is nu precies zo’n voorbeeld van wat ik bedoel te zeggen. Wat Philpot hier tracht te omschrijven in zijn verdediging van de leer ‘leven voor de rechtvaardigmaking’, zijn nu de goedertierenheden des Heere die de ziel leiden tot de waarachtige bekering die daar is in het bloed van Christus Jezus. Hier verwart J.C. Philpot heel duidelijk de goedertierenheden des Heere, met de wedergeboorte en de levenmaking in Christus. Geachte lezer, werp mij in uw gedachten nu niet tegen, dat ik beter bekeerd ben als Philpot, of dat ik dieper in de Waarheid ben ingeleid, of dat ik meer gezien heb, of dat ik meer kennis heb, of dat ik meer geleerd en gezien heb dan Philpot. Want, dat zij me verre. Ik wilde alleen maar aangeven dat Philpot op dit punt gedwaald heeft, punt uit! Echter moet ik hieraan direct een uitspraak van Theodorus Van der Groe verbinden, die destijds geschreven heeft, dat wie in het stuk van de wedergeboorte dwaalt, eigenlijk in alles dwaalt. ‘Schrijver, wilt u hier dan mee zeggen dat Philpot geen kind en knecht van God was?’ Dit moet u nu eens afleren, lezer! U moet en mag de leer van een herder en leraar, en het gesprokene van een kind Gods, nooit en te nimmer vereenzelvigen met hun eigen zuivere doorleefde bekering c.q. zielsbevindingen. Om deze reden is en was niet iedere knecht en niet ieder kind van God een zuiver theoloog in de Waarheid. Gods’ knechten en Gods’ ware kinderen kunnen wel degelijk dwalen in de uitleg van leer, ondanks dat ze voor zichzelf een zeer heldere en zuivere persoonlijke zielsbevinding doorleefd kan hebben. Deze twee zaken moet u daarom voortaan altijd gescheiden houden. De grootste reden hiervan is, de beïnvloeding en de overname van leer en uitleg van de voorvaderen, en het afwijken en het niet zuiver verstaan van de zuivere leer der Schriften. Wij moeten daarom immer Schrift met Schrift verklaren, welteverstaan in de goede en zuivere volgorde. Wij mogen daarom nooit een geschiedenis of bijv. een gelijkenis gaan verklaren met een gedeelte uit het Oude Testament. Het moet echter andersom, geachte lezer! Om Gods Woord recht en zuiver te verstaan moet wij dit Woord altijd lezen in het licht dat de apostelen over dit Woord van God in Christus gekregen hebben. Hij was immers hun Roeper, hun Zender, hun Bekwaammaker. Hij heeft hen immers uitgestoten, nadat hun verstand verlicht was geworden door de werking van Gods’ Heilige Geest. Dit houdt daarom dus in, dat wij Gods Woord nooit op zichzelf moeten lezen, nooit op zichzelf moeten verstaan, maar altijd in het Licht van de zendbrieven der apostelen moeten lezen en verstaan. Velen zullen dit beamen, maar in hun spreken en in hun uitleg blijkt echter anders. Om te verduidelijken wat ik bedoel te zeggen, zal ik een typologisch voorbeeld nemen uit het Oude Testament. Ik laat nu een stukje volgen uit Exodus 3:7-10, waarin de roeping van Mozes beschreven staat: “En de HEERE zeide: Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks, hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord, vanwege hun drijvers; want Ik heb hun smarten bekend. Daarom ben Ik nedergekomen, dat Ik het verlosse uit de hand der Egyptenaren, en het opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk en honig, tot de plaats der Kanaanieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten. En nu, zie, het geschrei der kinderen Israels is tot Mij gekomen; en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmede de Egyptenaars hen verdrukken. Zo kom nu, en Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij Mijn volk (de kinderen Israels) uit Egypte voert.”
En in Jeremia 32:21-22 staat geschreven: “En hebt Uw volk Israel uit Egypteland uitgevoerd, door tekenen en door wonderen, en door een sterke hand, en door een uitgestrekten arm, en door grote verschrikking. En hebt hun dit land gegeven, dat Gij hun vaderen gezworen had hun te zullen geven, een land vloeiende van melk en honig;”
Over deze sterke Hand die Israel deed verlossen uit het diensthuis van Egypteland, is ook meerdere malen omschreven in Exodus 13. Enkele zaken dienen wij nu op te merken, ook met name vanuit de Romeinenbrief van Paulus, waarin hij het volgende schrijft: “Weet gij niet, broeders! (want ik spreek tot degenen, die de wet verstaan) dat de wet heerst over den mens, zo langen tijd als hij leeft? Want een vrouw, die onder den man staat, is aan den levenden man verbonden door de wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrijgemaakt van de wet des mans. Daarom dan, indien zij eens anderen mans wordt, terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster genaamd worden; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij van de wet, alzo dat zij geen overspeelster is, als zij eens anderen mans wordt. Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen, Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden. Want toen wij in het vlees waren, wrochten de bewegingen der zonden, die door de wet zijn, in onze leden, om den dood vruchten te dragen. Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet, overmits wij dien gestorven zijn, onder welken wij gehouden waren; alzo dat wij dienen in nieuwigheid des geestes, en niet in de oudheid der letter.”
De Heere spreekt ons hier duidelijk, bij monde van de apostel Paulus, van een eerste en een tweede Man. Over het afsterven aan de eerste man, en het getrouwd zijn met de tweede Man. Over een eerste heerschappij van dienstbaarheid, en een tweede heerschappij van vrijheid. Om deze reden neem ik de typologie van het diensthuis, waarin Zijn volk verkeerde, als het beeld van de eerste man, en de sterke Hand die Israel verlost uit dit vervloekte diensthuis, middels een weg van bloedstorting en gerechtigheid, als de tweede Man. Maar wanneer ik u dan weer even wijs op hetgeen ik citeerde uit Exodus 3, is dit dan geen duidelijk bewijs dat Zijn verkoren volk niet kermde en schreide tot God, toen zij nog verdrukt werden in het zware diensthuis van Egypteland…?? En nu, zie, het geschrei der kinderen Israels is tot Mij gekomen; en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmede de Egyptenaars hen verdrukken. Zo kom nu, en Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij Mijn volk (de kinderen Israels) uit Egypte voert.”
Kijk lezer, een zeer helder beeld c.q. typologie van dat dit wenen en dit geschrei van Zijn verkoren volk, wat echter nog in de klauwen van Satan ligt, en daarmede ook nog onder de heerschappij der zonden verkeert, en daarmee ook nog onder de zware diensthuis der Wet verkeert, niet voorbij gaat aan de ogen des Heere. Op Zijn bestemde tijd en op Zijn wonderlijke wijze zal Hij Z’n verkoren volk met een sterke hand gaan verlossen uit het diensthuis der Wet, die hen gedurig verdoemt en vervloekt. Verlossen met een sterke hand uit het diensthuis van die eerste man, geliefde lezer. Hoe doet God dit dan? Wel, dit doet hij altijd met Zijn trekkende en opzoekende liefde, welke de goedertierenheden des Heeren zijn. Somstijden kunnen deze liefdesuitlatingen zo krachtig zijn, dat een ziel denkt te kunnen sterven. Zo vol als het bij tijden dan in zijn arme zondige ziel kan zijn. Maar wat u vergeet is, dat wanneer die ziel wordt bearbeidt door Gods heilige Geest, en wanneer de zonden in zijn hart gaan leven, Rom. 7:9, deze ziel nog immer onder de dienstbaarheid van die eerste man verkeert, de wet in Adam. De reden van zijn doodstaat moet nog worden weg genomen. Hoe dan, schrijver? Ik antwoord u: door een sterke Hand, in en door een weg van Gods heilige recht, Jes. 1:27. Door diezelfde sterke Hand, als waar het verkoren volk Israel destijds uit haar vervloekte diensthuis is uitgeleid geworden. “En hebt Uw volk Israel uit Egypteland uitgevoerd, door tekenen en door wonderen, en door een sterke hand, en door een uitgestrekten arm, en door grote verschrikking. En hebt hun dit land gegeven, dat Gij hun vaderen gezworen had hun te zullen geven, een land vloeiende van melk en honig; Jeremia 32:21-22”
Geliefde lezer, ik zal daarom de laatste zijn om te verkondigen dat er geen werkzaamheden in de ziel tot God zijn, alvorens die ziel verlost is geworden van de heerschappij van die eerste man. Wanneer ik weer even uit mijn eigen leven mag spreken, nadat ik het Woord eerst heb laten spreken. Nadat ik die eerste slag naar binnen kreeg, brak er een tijd aan van opknappen en reformeren, een tijd van dienstbaar werken om met een onbekend God in het reine te komen. Een tijd van wenen en gedurig schuld belijden. Maar wat en waar bracht mij nu al dit reformeren en wenen voor God, onder Zijn liefdesuitlatingen, onder Zijn goedertierenheden waarmede Hij me kwam te trekken? Het werd alleen maar slechter, en ik werd alleen maar onbekeerder, lezer. Ik kon en wilde me niet brengen, waar het namelijk moest komen. Ik moest namelijk ontledigt en ontgrond worden van al hetgeen nu in en van mezelf was, opdat ik een blik buiten mezelf zou gaan werpen, in Wie ik nu nog wel zalig zou kunnen worden.
Dit gebeurde na tien jaar op mijn 32e, lezer. Toen verloor ik m’n heimelijke bekering voor God, want ik dacht toch al dat ik aardig op weg was, en al redelijk goed bekeerd was geworden met het vele geween wat ik had mogen doen. Maar lezer, ik kende Christus nog niet. En wat balde ik mijn vuisten, in mijn gedachten, wanneer er bij tijden eens een man of een kind Gods kwam die eerlijk en Bijbels mocht verklaren, waar het nu komen moest, wilde het wel zijn voor de eeuwigheid. Wilde ik op goede gronden kunnen zeggen een kind Gods te zijn geworden. Waarom dan gebalde vuisten, schrijver? zult u mij vragen. Heel eenvoudig lezer, ik wenste de grond uit mijn tranen, uit mijn reformeren, uit mijn kerkgang enz. maar niet te verliezen. Ik dacht werkelijk dat ik iedere keer weer er wat bij zou gaan leren, en iedere keer weer er wat bij gaan verkrijgen. Van kracht tot kracht, zalig worden. Maar het ging precies andersom, lezer. Op het lange laatst had ik niets meer, en verloor werkelijk in alles de grond om nog zalig te kunnen worden, en werd steeds onbekeerder. Wat weet een mens toch eigenlijk niets van bekering af. Velen praten maar wat af. Maar is het nu al eens zover in uw leven gekomen, dat u niet meer bekeerd kon worden, nooit meer zalig kon worden. Kijk lezer, als het hier in uw leven nog eens mag komen, dan alleen kan God met Zijn sterke Hand een wonder in Christus in uw arme verloren ziel gaan verheerlijken, en dat alleen in een weg van recht, waarin en waarbij Zijn heerlijk en liefelijk recht verheerlijkt wordt, en Zijn Goddelijke deugden ongeschonden blijven, en ook opgeluisterd worden, in het volbrachte werk van Immanuel. Gods’ lieve Zoon, die Zich dood wilde lieven voor een volk wat van Hem niet, en nooit wilden weten. Kijk lezer, en als dan deze lieve Koning aan uw ziel, daar in dat dodelijkst tijdsgewricht waar David in Psalm 116 van getuigt, wordt geopenbaard, dat kan uw ziel maar haast dragen. Dan pas wordt namelijk het zaligmakende geloof in uw arme verdorven verloren zieltje ingestort, welke immer is werkende door de Liefde Gods’ in Christus. Wie zou dat wonder en die Liefde ooit in woorden kunnen omschrijven, lezer. Daar is onze taal te arm voor, en ons verstand te klein voor. Die zee van Liefde die dan in de ziel wordt ingestort, is niet te bevatten. Daar blijft alleen de aanbidding in de ziel over tot God. “Heere, wat heeft U bewogen om nog in Christus om te zien naar zo één als ik ben!” Lees daartoe het Hooglied, lezer. Hij moet het begin en het einde van onze bekering zijn en blijven, lezer. Hij is daarom de Alfa en de Omega! De Heere mocht dit gebrekkig geschreven nog rijkelijk willen zegenen, uit liefde bedoeld tot opscherping en onderwijs in de zuivere leer, aan de harten van vele zoekende zielen, die op weg zijn reizende van stad Verderf naar dat Hemelse Sion, uit vrije genade om niet, om Jezus’ wil. Amen
D.J. Kleen