Vervolgingen onder keizer Nero
De eerste vervolging van de christenen onder keizer Nero
Volgens de getuigenis van keizer Trajanus, heeft Nero te Rome zo loffelijk geregeerd, als ooit enige keizer tevoren. In de aanvang van zijn regering was hij zachtmoedig, en zo afkerig van mensenbloed, zelfs op wettige wijze, te vergieten, dat hij wenste niet te kunnen schrijven, als hem verzocht werd het doodsvonnis te ondertekenen van enige oproermakers. Na vijf jaren aldus geregeerd te hebben, is hij daarna als aan de duivel overgegeven en verkocht, om alle boosheid en schandelijkheid gierig te bedrijven, zo zelfs dat het scheen, alsof de duivel lichamelijk in hem woonde, want deze zijn meester leerde hem in de eerste plaats zijn toverkunst door Simon de tovenaar, de eerstgeboren zoon des duivels, die voor de raad te Rome, om Nero de keizer te behagen, een beeld heeft opgericht met het opschrift: Aan Simon de heiligen God. Zijn duivels leermeester, die een leugenaar en mensenmoorder van de beginne is geweest, heeft hem tot alle gruwelijke lusten aangezet, zodat hij wenste een wereldbrand en een afbeelding van de brand van Troje, benevens de plaats, waar hij in het lichaam van zijn moeder gelegen had, te zien. Om van zijn onkuisheid te zwijgen, heeft hij zijn moordlust het eerst aan zijn broeder Britannicus geopenbaard, die hij heeft laten vergeven. Het lichaam van zijn eigen moeder Agrippina, die hem, door het toedienen van vergif aan haar man Claudius, het keizerrijk bezorgde, heeft hij later opengesneden. Octavia, zijn wettige huisvrouw, heeft hij met het zwaard laten ombrengen, omdat zij geen kinderen ter wereld bracht; en Poppea, zijn bijzit, tot vrouw genomen hebbende, heeft hij, terwijl zij in vergevorderde staat van zwangerschap verkeerde, dood geschopt. Seneca, zijn getrouwe leermeester, heeft hij een ader doen openen en alzo laten doodbloeden.
Hij al deze boosheden was hij de eerste, die de algemene en openbare bevelen tegen de Christenen door de gehele wereld heeft laten afkondigen, met het doel om die in alle landen door het vuur, het zwaard en op andere wijze te vervolgen, hetgeen Tertullianus de raad van Rome openlijk verweet, zeggende: “Leest uw eigen geschiedenis, waar gij vinden zult, dat Nero de eerste is geweest, die tegen deze sekte (te weten der Christenen), die toen te Rome het talrijkst was, gewoed heeft. Maar wij beroemen ons ook tegelijk op een zodanigen eerste bewerker van onze veroordeling, want die hem kent weet, dat het een grote zaak is door hem veroordeeld te zijn.” Op een andere plaats zegt dezelfde Tertullianus: “Nero is de eerste geweest, die het toenemend christendom te Rome met bloed heeft gemengd.” De inhoud van het bevel luidde aldus: “Zo wie bekent, dat hij een Christen is, zal als een verklaard vijand van het menselijk geslacht, zonder zich nader te mogen verdedigen, met de dood gestraft worden.”
De reden, waarom Nero de Christenen zo wreed heeft vervolgd, was niet gelegen in de schuld of misdaden der Christenen zelf, maar vond zijn aanleiding in een groten brand, die enige dagen achtereen heeft gewoed, waardoor het grootste gedeelte van die schone stad is vernield. Toen namelijk Nero zag, dat de Romeinen hierover zeer verbolgen waren, verspreidde hij het gerucht, dat de Christenen dit hadden gedaan, hoewel hij zelf de brand gesticht, en met vreugde van de hoge toren buiten de stad had aanschouwd, daar hij een voorstelling wenste te hebben van de brand te Troje, en het voornemen had een nieuwe stad te bouwen, en die naar zijn naam te laten noemen. Hierop is toen een hevige en wrede vervolging tegen de Christenen uitgebroken, niet alleen te Rome, maar ook in andere streken en landen, die voortduurde tot zijn dood.
Wie de eerste martelaars in deze vervolging geweest zijn, werd in de geschiedboeken of andere geschriften niet gemeld, doch wij stellen ons tevreden, dat hun namen geschreven zijn in het boek des levens. Daarom echter is hun roem in Christus niet kleiner, daar de heidenen zelf gedrongen werden een goede getuigenis van hen af te leggen, en openlijk hebben bekend, dat het niet wegens de brand was, maar alleen uit haat dat de Christenen zo wreed vervolgd zijn. Van deze valse beschuldiging door Nero aangaande de Christenen, zet Tacitus: “Nero, om de beschuldiging van brandstichting van zich te werpen, heeft hen, die het volk Christenen noemt, daarvan aangeklaagd en met vreselijke straffen gemarteld. Deze naam is afkomstig van Christus, die in de tijd van Tiberius’ regering, door de landvoogd Pontius Pilatus, in het openbaar is gedood. Die nu beleden, dat zij Christenen waren, en later zijn van deze een grote groep ontdekt, zijn eerst gevangen genomen, en vervolgens veroordeeld, niet zozeer wegens de brand, als uit haat, die het menselijke geslacht hun toedroeg. Het ombrengen ging gepaard met veelvoudige bespotting. Men wikkelde hen in huiden van wilde dieren, liet hen door honden verscheuren, of aan kruisen nagelen, of op brandstapels verteren, zo zelfs, dat zij ’s nachts als brandende lichten de toeschouwers moesten dienen.” Tacitus erkent dan voldoende, dat Christenen aan brand geen schuld hadden, doch dat zij onder beschuldiging daarvan, hebben moeten lijden.
Nu zullen wij vervolgen met de mededeling van de voorbeelden van de Apostelen en anderen, die onder de wrede bloedhond voor de goddelijke waarheid hun bloed hebben gestort.