Gods volk in donker
artikel in pdf : klik hier
Gods volk zonder troost, wenend in het donker
“Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen.”(Gal. 5:1)
Oktober – 2008
Dit mailde ik onlangs naar iemand, hieronder volgt een gedeelte uit de mail:
Beste mijnheer NN,
Dank voor uw reactie. Ik kan uw reactie op mijn schrijven volkomen begrijpen, want ik heb 18 jaar precies hetzelfde gedacht als u. Totdat het de Heere behaagde mij hier uit te verlossen. Ik ging in gevecht met de heer NN, en kon hem tenslotte niet meer Bijbels weerleggen. Niet om de heer NN, maar ik redeneerde, net als u, gedurig vanuit diezelfde vervloekte leerdwaling. Daarnaast beschuldigt u er mij van dat ik de Ger. Gem. heb vervloekt, maar niets is echter minder waar. Nee, want ook in de G.G. staan nog knechten en kinderen Gods op de kansels, ondanks dat ze bevangen zijn met een gruwelijke leerdwaling. En ook in die G.G. zitten nog kinderen van God, echter wenend in het donker zonder vertroosting. U begrijpt mij geheel verkeerd, aangaande de dwalingen. Ik zelf persoonlijk, heb bijvoorbeeld 18 jaar lang, kromme onbijbelse dwaaluitspraken van die bepaalde predikanten, verheven boven de uitleg van de leer der apostelen. Ontzaggelijk, en het heeft me geestelijk ook in het donker gebracht. Maar dat wil niet zeggen, dat ik dan gelijk deze predikers ga verachten, bent u wijzer…
Ik zal u een voorbeeld geven, over een godvrezende vrouw uit het land die me onlangs opbelde, om me te bedanken voor de preken die ik haar op DVD had toegestuurd van ds. Joh. van der Poel. Eindelijk hoorde ze nu haar geestelijke leven verklaren, na zo’n lange tijd. Waarop ik haar vroeg, of ze dan wel een geestelijk leven kende, en daar misschien iets over wilde vertellen. Waarop ze met een stortvloed van woorden de vrijmoedigheid kreeg, mij te verhalen hetgeen de Heere in haar ziel had gewerkt, én verheerlijkt. Ze vertelde me hoe ze op haar 27e gearresteerd werd, en over hoe daar een wonder was gebeurd op haar 37e levensjaar, maar nu is ze 47 jaar oud, en zit ze voor zichzelf nog immer zonder enige vertroosting in het donker. Ik zal u over het wonder vertellen, hetgeen er gebeurd was op haar 37e levensjaar.
“Mijnheer Kleen”, zei ze, “ik zat een preek te luisteren, waaronder ik mezelf geheel zwart van zonden begon te zien, zó zwart van zonden als ik mij voorheen nimmer zag, in de nood en dood van mijn bestaan voor God, niets meer hebbende tot betaling, lag ik tot God te schreeuwen om redding van mijn arme verloren ziel, waarop den Heere in de dadelijkheid overkwam met die woorden : “ Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom!”(Hooglied 2:10) — waarop ik haar vroeg: “mevrouw, heeft u er wel eens over nagedacht dan den Heere daar uw ziel in Christus alrede heeft gered middels de beloften van het heerlijk evangelie?”
Waarop ze verbaasd reageerde, en me zei dat ze dit vanwege het
onuitsprekelijke wonder (net als Thomas destijds), het eigenlijk niet durfde te geloven. Waarop ik haar vroeg, wat of dan de vrucht was…? Waarop ze me zei: “mijnheer, ik heb anderhalve week verslonden gelegen in die Liefde Gods’ in Christus, en ben gedurig bediend geworden vanuit de liefdesuitlatingen van de Bruidegom tot de bruid, uit Salomo’s Hooglied.” Waarop ik haar vertelde van die blindgeborene, die door Christus werd opgeroepen tot het geloof in Hem, daar over opgetekend stond : “Heere, ik geloof, en hij aanbad Hem” — en nu was die man zijn ziel gered in het bloed van Christus, en bleef alleen het wonder van de aanbidding tot Hem over, net zoals bij u is gebeurd. Want daarover staat geschreven : “Zo wie beleden zal hebben, dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem, en hij in God.”(1 Joh.4:15) Die blindgeborene mocht in de vrijheid staan waarmede Christus hem had vrijgemaakt, en dat zelfde geldt nu voor u ook(Gal. 5:1), want die woorden heeft u gekregen op rechtsgronden. Want, het volkomen zwart en zondig staan voor God waarbij u niets meer tot betaling had, in de nood en dood van uw bestaan voor God, dát was het heilig Recht des Vaders, uitgewerkt in uw arme verloren goddeloze ziel, en de vrucht na uw zielsverlossing middels die zeer liefelijke woorden uit het Hooglied, dát was de gedurige aanbidding tot Hem. “Vrouwtje, u bent verlost en vrij!!” “Maar mijnheer”, zei ze me: “de Heere had gesproken van ‘vriendin’, en niet van ‘Bruid’.” Waarop ik haar antwoordde: “wie is die vriendin uit Salomo’s Hooglied….? Juist, dat was de bruid.”
“Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen.”(Gal. 5:1)
Kijk mijnheer NN, en nu zat dit vrouwtje al gedurende 10 lange jaren opgezadeld met een nieuw juk der dienstbaarheid, die ze middels de G.G. – prediking had opgelegd gekregen, vanwege dat men haar had aangezegd dat het misschien nog wel verder moest komen, want Kerstfeest is nog geen Golgotha, en een bedekte schuld is nog geen vergeven schuld, en een geopenbaarde Christus is nog geen toegepaste en geschonken Christus. Allemaal kromme onbijbelse uitspraken, gedaan door mannen die dit ook maar hebben overgenomen in navolging van degenen die voor hen stonden….
Gods’ ware volk word hierdoor niet meer vertroost, mijnheer NN, en geraakt met zulk een Schriftuitleg, die indruist tegen de brieven der apostelen, in het donker. Dat houdt Gods’ volk niet uit de Hemel vandaan, maar de troost én de vrijheid die er in het gestorte Bloed van Christus Jezus ligt, wordt hen hiermede wel zeer vaak ontnomen, én onthouden.
Het is ver weg, mijnheer NN, veel verder dan u zich maar enigszins kunt voorstellen. Maar u maakt mij nu wel het verwijt van dingen opgemerkt te hebben, waar u zelfs nog nimmer oog voor hebt gehad. En dat vind ik zeer jammer. Ik hoop dat u na dit geschrevene gelezen te hebben, nu wat anders tegen de genoemde zaken aan zult gaan leren kijken…
Hartelijke groeten,
D.J. Kleen
Lees in dit verband ook eens een leerzame onderwijzende brief van ds. J.H. Koster uit 1929 te Montfoort : klik hier
——————————————————————————————-
Iets uit het leven en sterven van ‘de oude Jacob Jonker’ te Katwijk a/zee
In Katwijk stond deze oude pelgrim wel bekend als de ‘oude Jabob Jonker’. Het was een godvrezend man, welke tevens een vriend was van mijn opa. Op een keer ging hij een luchtje scheppen bij de oude kerk op de Boulevard in Katwijk, waar iemand hem naar zijn leeftijd vroeg. “90 jaar”, was het antwoord. “Nu, dan heeft u uw beste tijd zeker wel gehad, mijnheer Jonker?” Waarop de oude Jacob Jonker dan vaak zei: “Nee vriend, de beste tijd, die moet nog komen…”
Deze man had een sierlijke wandel, en mocht leven in de tere vreze des Heeren. Maar ook deze man heeft kennelijk ook vaak wenend in het donker gezeten, vanwege een gebrek aan onderwijs. Vele malen heeft hij de vertroostingen Gods, die hem wel degelijk toekwamen, moeten ontberen. Daar kwam iets van openbaar op zijn sterfbed. Deze man had in zijn leven eens een belofte van God gekregen in de nood en dood van zijn bestaan, maar dacht dat deze belofte nog toegepast moest worden. Vandaar dat hij het op zijn sterfbed uitriep : “zou God beloven en niet doen….??” Hij mocht zich beroepen op Gods’ trouw, en dat God nimmer zou laten varen wat Zijn Goddelijke hand begon, maar heeft ook menigmaal de vrijheid van Gods’ volk (Gal. 5:1) moeten missen, vanwege dat wellicht anderen van Gods’ volk of onkundige predikanten hem (onwetend) terug hadden gebracht naar zijn eerste man, de Wet in Adam. Nimmer hadden ze hem verteld dat God in Christus Zijn volk vrij spreekt middels de beloften van het Evangelie. Hoevelen van Gods’ arme volk denken niet dat ze letterlijk alleen die woorden moeten krijgen, als bijvoorbeeld: “zoon wees welgemoed, want uw zonden zijn u vergeven…!!”, wil het wel zijn voor de eeuwigheid. Wanneer den Heere nu bijvoorbeeld het Zijn volk in de nood en dood van hun bestaan toe roept: “Komt laat ons samen rechten, al waren uw zonden als scharlaken, en rood als karmozijn, Ik zal ze maken als witte wol, en witter dan sneeuw….etc.”, moet het dan nog gebeuren, of is die zaak dan alrede geschiedt….?? Dan is die zaak alrede geschiedt, vanwege dat er bij God én in het zaligmakende geloof geen tijd bestaat. Wel een Goddelijke heilsorde, maar geen tijd, geliefde lezer. Dit ligt namelijk in Zijn eeuwige Goddelijke onverklaarbare wonderlijke Wezen verklaard. Daar, in en onder dat lieve zoete recht Gods, ontvangt de ziel alles namelijk in één slag en in ene stonde.
En zo wordt bijvoorbeeld ook het boek Ruth zo vaak verkracht. Dit boekje wordt helaas zo vaak uitgelegd als een heilsweg, in plaats van het Bijbels uit te leggen als een heilshistorie, waarmee velen van dit boekje een optelsom maken. Maar niets is minder waar dan dat, geliefde lezer! Misschien mogen we enkele trekken, beelden c.q. typologieën uit dit boekje ter verduidelijking naar voren halen, aangaande het recht Gods des Vaders.
Als nu het einde van de tarweoogst daar is gekomen, en Naomi de onrust in het hart op mag merken bij haar schoondochter, vanwege dat zij (maar ook Naomi) naar het aardse nog niet gelost is, lees: Lev. 25 en Deut. 25. Dan geeft Naomi haar de raad, zeggende: “Zou ik u geen rust zoeken mijn dochter, opdat het u wel ga…??” Dan mag zij haar schoondochter Ruth aanmoedigen, om zich aan de voeten van Boaz neer te leggen. Kijk, wat een prachtig beeld is dit niet van de trekkende liefde des Vaders tot Zijn Goddelijk recht. Was Naomi dan een beeld of het uitgedrukte beeld van de Vader…?? Welnee, het is immers maar een geestelijk beeld, een typologie die er in ligt. Wanneer Christus nu zegt: “Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader die Mij gezonden heeft, hem trekke”, dan verzeker ik u dat deze raad van Naomi een zeer duidelijk en zeer liefelijk onderwijzend beeld is van de trekkende liefde Gods des Vaders!!
U moet eens lezen hoe John Warburton tot dat Goddelijke en heilige recht werd getrokken, middels de trekkende liefde des Vaders. Lees onderstaand citaat uit zijn boek ‘Weldadigheden van een Verbondsgod’:
“Nadat de dienst geëindigd was, zwierf ik straat in straat uit, tot, dat ik inderdaad geloofde, dat ik van mijn verstand beroofd was. Ik keek om en bemerkte, dat twee mannen mij volgden, die mij kwamen halen, naar ik vreesde, om mij in het krankzinnigengesticht te brengen. De eerste plaats, waar ik kon neerzitten en mijn smart lucht geven, was de St. Georgekerk, en daar ik geen mens in mijn nabijheid zag, zette ik mij neer op de trappen en weende daar, totdat ik geen kracht behield om te kunnen wenen. Na enige tijd stond ik op en dacht ik huiswaarts te gaan, om een eind te maken aan mijn ellendig leven. “Ja”, zei ik, “ik zal er een eind aan maken, en het ergste dan te weten komen.” Op mijn weg daarheen geraakte ik, zo ik dacht, in de Cannonstraat, en bemerkte daarin een kapel, waarin mensen binnengingen. Het schoot mij te binnen dat het de kapel was van Ds. Roby, die ik in gezelschap van mijn moeder één of tweemalen had bezocht. Ik stond stil en zei: “Zal ik er in gaan?” “Neen”, dacht ik, “dat doe ik niet. De dominee zal de tekst nemen: “Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgene dat geschreven is in het boek der Wet, om dat te doen.” Ik liep een eindje de straat in en stond weer stil. “Wie weet?” kwam dadelijk in mijn gemoed. “Welaan”, sprak ik, “ik kan maar verdoemd zijn”; en besloot in de kapel in te gaan, zeggende bij mijzelf: “Kom ik om, dan kom ik om.”
Zo ik ooit een plaats der aanbidding binnentrad met een kreet uit het diepst mijner ziel dat God, indien het mogelijk was, genade wilde bewijzen aan een mens in een zo wanhopig geval, ik geloof, dat het toen was. Toen ik in de kapel neerzat, schenen al de verschrikkingen der hel op mij te komen. Ik beefde van het hoofd tot de voeten en wenste, dat ik er nooit binnengegaan was gegaan.
Nadat het eerste vers geëindigd was, ging Ds. Roby voor in gebed, aan het eind waarvan hij zich enige woorden liet ontvallen, die ik vast geloof, dat uitsluitend voor mij waren. Hij smeekte God dat, indien hier iemand was, die een laatste poging deed op Zijn genade, Hij zich dan aan de zodanige wilde betonen als zijn God. Ik deed mijn uiterste best om mij in te houden, dat ik niet uitriep: “Ja, hier is een arme verloren John Warburton. Hier ben ik om de laatste poging te doen.” O, hoe ging mijn ziel uit tot God in het gebed, of Hij zich wilde openbaren!” (einde citaat – Warburton)
Na dit citaat beschrijft Warburton hoe zeer liefelijk zijn ziel in het bloed van Christus gered is geworden, middels de beloften van het Evangelie, in zijn geval was dat middels de woorden uit Psalm 68 vers 19 : “Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevangen gevoerd, Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja ook de wederhorige om bij U te wonen, o Heere God!”
Wanneer Ruth zich dan opmaakt om te gaan, om zich neder te liggen aan de voeten van Boaz, in de onhoudbare onrust van haar bestaan, dan is het wel degelijk een beeld van Gods’ heilig recht, wanneer Ruth het tenslotte tot Boaz in haar nood uitroept: “Ik ben het, Ruth uw dienstmaagd!! (hoort u het, een dienstmaagd die nog immer haar geestelijke eerste man, de wet in Adam, dient in het diensthuis der zonden van satan) breidt dan uw vleugelen over mij uit, want gij zijt de losser…?” Dit is nu een geestelijke beeld van het verloren gaan van een zondaar onder Gods heilig en verdoemende recht.
Was Ruth dan alrede geen gelovige. Natuurlijk wel naar het aardse, haar ziel was door het zaligmakende geloof namelijk alrede in Moab gered geworden, in een weg van recht en gerechtigheid, naar Jes. 1:27, waarvan zij een kostelijk getuigenis gaf, toen zij aan de grens van Moab en Israel door haar oude wijze schoonmoeder onderzocht werd, zeggende: “Uw volk is mijn volk, en uw God, mijn God…”
Maar we hebben het nu over wat er in dat geestelijke beeld mag liggen, toen zij daar naar het aardse, haar toevlucht nam tot Boaz, vanwege dat ze gevoelde dat hij degene was die haar kon lossen, want hij was immers de bloedvriend van Naomi. En dan zegt Boaz het haar tenslotte in Ruth 3 vers 11 : “En nu, mijn dochter, vrees niet; al wat gij gezegd hebt, zal ik u doen; want de ganse stad mijns volks weet, dat gij een deugdelijke vrouw zijt.”
Wanneer die meerdere Boaz, Jezus Christus en dien gekruist, middels Zijn liefelijk tussentreden zulke woorden van heil en troost nu gaat spreken tot het goddeloze ongeloste hart van een verloren helwaardige zondaar, in de nood en dood van zijn bestaan, dan zeg ik het u in de Naam van den Heere Jezus Christus, dat de zondaar met deze beloften in de dadelijkheid verlost is geworden van zijn zondeschuld, vloek, hel, straf en oordeel. Dan zijn deze woorden metterdaad toegepast geworden aan het hart van de zondaar, krachtens toerekening. Want er staat geschreven : ‘Gijlieden zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb.’(Joh. 15:3) En in Rom. 6 vers 7 staat geschreven: “Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonden.” Gestorven aan de eerste man, de Wet in Adam, en ingelijfd door het zaligmakende geloof in de tweede Man, Christus de vervulde Wet Gods’ in Adam, de Tweede Adam.
Maar als je nu aan zo’n mens nadat moment zou vragen of hij nu eens zakelijk en theologisch, bevindelijk kan verklaren wat er in zijn ziel heeft plaats gevonden, dan zal hij het u zeggen: “Dat weet ik niet precies…!!” Waarom dan niet…?? Dat komt vawege het grote gedurige wonder wat op dat moment zo vers in zijn hart ligt. Ik zal het u proberen te zeggen; wanneer een ziel die weldaad deelachtig mag worden uit vrije genade om niet, dan ligt zo’n ziel zich geestelijk gedurig in het wonder te verwonderen, dat God in Christus nog naar zo’n helse vloekeling als hij is en was, wilde omzien. De ziel ligt daar volkomen opgelost en verslonden in de liefdesarmen van God in Christus. Hij kan daar het wonder niet op krijgen, daar alles nieuw geworden is. Heel de schepping juicht hem toe. Hij mag alles zien met vernieuwde zielsogen, met doorboorde oren, met een vernieuwde ziel. Dit kunt u ook zo treffend lezen in het boekje van Warburton, van toen hij als een verloste de kerk uit kwam. Ook hij wist niet precies wat daar gebeurd was. De kracht van die herscheppende daad, en die liefde kon hij nimmer ontkennen, en dat hij verlost was geworden van die ontzaggelijke vloek der Wet die gedurig op zijn ziel brandde, dat wist hij wel. Maar precies theologisch en bijbels omschrijven wat daar nu op dat moment had plaats gevonden, nee, dat kon hij niet precies vertellen. De mensen aan wie hij het wilde vertellen, maakten hem zelfs uit voor een Antinomiaan, d.w.z. iemand die zonder de Wet leeft. Waarop hij hen zei: “Is dat een mens die verlost is geworden van de vloekeis en de toorn der Wet….?? Nou, dan ben ik zeker een Antinomiaan, want God heeft mij verlost van die vloekende en verdoemende werkingen der Wet”
Kijk, de inhoudelijke zaken die Warburton hier omschrijft zijn zeer zuiver, maar hij legde het alleen wat krom en onbijbels uit. Maar het gaat immers niet om de woorden van de zaken, maar juist temeer om de zaken van de woorden. Warburton moest er nog vernieuwend en herleidend licht en genade over krijgen wat daar op dat moment nu was geschiedt, met name vanuit de Romeinen- en de Galatenbrief van Paulus. Maar die zaak en daad van verlossing was geschied, en Christus was is zijn arme zondige ziel geboren. Dat kon en durfde hij nimmermeer te ontkennen. Hij moest enkel nog leren spreken als een man, en opwassen tot een man in de genade. Later toen hij zijn boek met zijn levensbeschrijving schreef, werd hij verwaardigd om dit zakelijker uiteen te zetten, als toen het op moment na die verlossende weldaad. Hierover zegt Paulus ons: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind,overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was.” Kijk geliefde lezer, een man en vader in de genade kan veel zakelijker en veel Bijbelser de dingen en zaken die in zijn ziel geschiedt en afgeleefd zijn, uiteen zetten als een pas geboren kind. Maar beiden zijn ze even rijk, vanwege dat ze dezelfde erfenis delen, door het toegepaste volbrachte werk van Jezus Christus aan hun arme zielen. Hiertoe hebben de apostel Johannes en Petrus opgroepen om op te mogen wassen in het geloof, van een kind tot een jongeling, en van een jongeling tot een man, en van een man tot een vader in de genade. Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. Ik schrijf u, vaders! want gij hebt Hem gekend, Die van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt den boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den Vader gekend. (1 Joh. 2:12-13)
Daarom, broeders, benaarstigt u te meer, om uw roeping en verkiezing43) vast te maken;44) want dat doende zult gij nimmermeer struikelen.45) – 2 Petr. 1:10
Kanttekeningen bij 2 Petrus 1:10 :
43)
roeping en verkiezing
Hoewel de roeping ten opzichte van den tijd de verkiezing volgt, die van eeuwigheid is, Ef. 1:4; daar de roeping in den tijd geschiedt, zo wordt nochtans de roeping hiervoor gesteld, omdat wij uit deze van onze verkiezing verzekerd worden; Rom. 8:30.
44)
vast te maken;
Namelijk niet ten opzichte van God, Jes. 14:27, en Jes. 46:10; Rom. 11:29; 2 Tim. 2:13; maar ten opzichte van onszelf, om te vaster verzekerd te mogen zijn, dat wij door God tot de zaligheid zijn uitverkoren. In sommige boeken staat er nog bij: door de goede werken; namelijk als door de vruchten, waaruit een goede boom bekend wordt; Matth. 7:17,18.
45)
nimmermeer struikelen.
Namelijk zo, dat gij van de genade Gods gans zoudt uitvallen. Zie Ps. 37:24; Jud.:24; want anderszins struikelen wij allen in velen; Jak. 3:2; een gelijkenis, genomen van degenen, die in een loopbaan lopen. Zie 1 Cor. 9:24.
En daar zie ik in gedachten iemand zijn vinger opsteken, die mij graag iets wil opmerken. “Schrijver, maar het moet toch nog in de poort komen. Het recht werd destijds toch altijd in de poort gesproken. Ruth en Naomi werden toch wel degelijk gelost in de poort, nadat die nadere losser zijn schoen had uit getrokken…??”
Hier wil ik maar al te graag op in gaan, want hoevelen zijn er in ons arme vaderlandje, die hier niet in dwalen. Het is ontzaggelijk. Want, wanneer nu Gods’ Woord ten alle tijden slechts spreekt over een éénmalige zielsverlossing door recht, middels het zaligmakende geloof in Jezus Christus, spreekt dat zelfde Woord ook van een bevestiging middels het Woord aangaande die zielsverlossende daad, en bijv. zeer zeker niet dat een ziel tweemaal in het gericht Gods getrokken moet worden, of tweemaal in de geest de kruisdood met Christus dient te sterven, vervolgens met Hem op te staan ten leve, Gal. 2:19-20, Rom. 7:1-6.
Mag ik in dit verband nu eens de volgende tekstwoorden uit Ezechiel 16: 6-9 nemen, welke handelen over de verlossing van het aardse bondsvolk Israel hier in de tijd, maar wel degelijk ook een geestelijke strekking in ligt aangaande het geestelijke bondsvolk Israel, Gods uitverkoren volk, waarin geschreven staat:
Als Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde in uw bloed, en Ik zeide tot u in uw bloed: Leef; ja, Ik zeide tot u in uw bloed: Leef! Ik heb u tot tien duizend, als het gewas des velds, gemaakt; en gij zijt gegroeid, en groot geworden, en zijt gekomen tot grote sierlijkheid; uw borsten zijn vast geworden, en uw haar is gewassen, doch gij waart naakt en bloot. Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en ziet, uw tijd was de tijd der minne; zo breidde Ik Mijn vleugel over u uit, en dekte uw naaktheid; ja, Ik zwoer u, en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere HEERE en gij werdt de Mijne. Daarna wies Ik u met water, en Ik spoelde uw bloed van u af, en zalfde u met olie.
Kanttekening SV, met name kant. 19 (= bevestiging!!)
16)
in uw bloed
Te weten dat aan uw lijf was, toen gij eerst ter wereld kwaamt. Dit bloed betekent ons de verdorvenheid der natuur, in dewelke wij allen ontvangen en geboren zijn, en die ons den tijdelijken en eeuwigen dood onderworpen maakt.
17)
in uw bloed
Dat is, daar gij in uw bloed waart
18)
leef
Dat is, gij zult leven, niettegenstaande dat gij zeer verdorven en ellendig zijt. Het is een bevel, inhoudende een belofte des levens; van welke manier van spreken, zie Psalm 7:3. Spreuken 3:25. De Heere wil zeggen: Hoewel gij zeer onrein en mismaakt zijt, en ligt als in het midden des doods, nochtans zal Ik maken dat gij zult leven. Dit is steeds vervuld, volgens het verbond der genade, hetwelk God met Abraham heeft opgericht. (Doden zullen horen, de stem des levenden Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven, Joh. 5:25 – DJK)
19)
Ja, Ik zeide tot in uw bloede: leef
Dit wordt tweemaal gezegd, om te tonen dat God zijn beloften menigmaal heeft vernieuwd en dat zij vast gaan. Zie van deze beloften: Gen. 12:1-3, Gen. 13:15-16, Gen. 15, Gen. 17, enzovoorts…
Kijk geliefde lezer, den Heere HEERE verlost een ziel statelijk geen twee keer. Nee, deze uitleg van leer zij ons daarom zeer verre. Het is namelijk een onbijbelse uitleg van leer. Maar u zou ze de kost moeten geven, ook onder Gods’ lieve volkje, die wel alzo de zaken uiteen zetten en proberen te verklaren. Waarom…?? Wel, omdat ze dit wekelijks ingegoten krijgen middels preken die barsten van dwalingen in de uitleg van leer. Kijk, en dit is nu de/een grote reden waarom er velen van Gods’ volk wenend in het donker zitten. De zaak die namelijk in dit hoofdstuk wordt besproken, komt namelijk ook aan de orde in Ezechiël 11:19-20 en ook in Ezechiël 36:24-28. Telkens wordt er in deze hoofdstukken gesproken over water en bloed, hetgeen geestelijk ziet op de afwassing der zonden door het gestorte bloed van Jezus Christus, en de Geest der vrijheid welke van Christus uitgaat, Joh. 16:13-14, Rom. 8:9. De zalving met olie, ziet op de zalving des Heiligen Geestes. Denk in dit geval bijv. aan de Emmausgangers: “Was ons hart niet brandende in ons, toen Hij met ons sprak…??” Dit ziet op het ontstoken vuur, het vernieuwende Licht krachtens die herscheppende daad des Geestes. Gods’ aardse schepping begon immers met de schepping van het licht, zo ook in de herschepping in het hart van een verloste zondaar. Drie maal wordt van deze zelfde zaak in het boek Ezechiël gesproken. Is en wordt dan Israel en het geestelijke Israel driemaal door recht verlost…??
Hoevele malen is God niet terug gekomen bij Abraham op zijn geloofsdaad in de beloften aangaande het beloofde vrouwenzaad(Christus), welke hem tot rechtvaardigheid werd gerekend….?? Was dit geloof dan van Abraham zelf…?? Immers neen toch. Het geloof is een gave Gods, leert ons de apostel Johannes. God kwam meeredere malen terug op hetgeen Hij van heil tot Abraham gesproken had. Zo ook bij Abraham’s geestelijke zaad, Gods verkoren volk.
Lees in dit verband ook : enkele-teksten-uit-het-boek-ezechiel1
Ja maar, zegt u, Izak moest toch nog geboren worden. Foei, lezer!!!! Nu maakt u weer dezelfde fout, als u deed met de uitleg van het boek Ruth. Het zaligmakende geloof was Abraham immers al geschonken eer dat Izak geboren was. Kijk, er liggen geestelijke trekken, en geestelijk beelden in zijn leven verklaard, over hoe en in welke weg Izak geboren is geworden. Kijk, als u dit geestelijk uitlegt, overeenkomstig de brieven der apostelen!!, dan is het spreken Gods hier het beeld van een heenwijzing, ten eerste vanwege dat Izak(=beeld van Christus) nog geboren moest worden, ten tweede was het bij Abraham nog geen onhoudbare nood. Abraham moest in deze weg sterven aan hetgeen God tot hem kwam te spreken, en toen het -naar de mens gesproken- voor Abraham niet meer kon, werd Izak uiteindelijk toch geboren. Dit is een zuiver beeld, van hoe Christus in het hart van een helwaardige zondaar geboren wordt, tot heil verlossing en eeuwige vrede van zijn onsterfelijke ziel. Maar Abrahams’ eigen persoonlijke zielsverlossing, “En Abraham geloofde in den Heere”(Gen. 15:6), mogen wij nimmer en nooit gaan vermengen noch minder gaan verwarren met de geestelijke zaken en beelden die er in zijn aardse leven opgesloten liggen.
Calvijn spreekt in dit verband van een ingewikkeld geloof. Hier bedoelde hij mee te zeggen dat, wanneer een kind van God in de opwas der genade, nooit rijker wordt dan hij alrede geworden is na zijn zielsverlossing. Want die rijkdom van het zaligmakende geloofs is hem geschonken geworden in een weg van recht en gerechtigheid, Jes. 1:27. Hierin wast de ziel op, in de trap en mate naar Gods raad. Naar de mate dat het geloof door de werking van Gods Heilige Geest wordt ontwikkeld, wordt de zondaar niet rijker, misschien wel in zijn gevoel, maar niet in of naar zijn staat. De verloste zondaar gaat zich wel meer en meer in het wonder verwonderen, dat God drie-enig nog om wilde zien naar zo één als hij was en is. En door deze opwas, wordt verloste zondaar meer en meer verzekerd en bevestigd van zijn staat, waar ook Paulus in zijn Kollossensenbrief over schrijft, Kol. 2:2-3
Opdat hun harten5) vertroost mogen6) worden, en zij samengevoegd7) zijn in de liefde, en dat tot allen rijkdom der volle verzekerdheid8) des verstands, tot kennis der9) verborgenheid van God en den Vader, en van Christus; In Denwelken al10) de schatten der wijsheid11) en der kennis verborgen zijn.12)
5)
Opdat hun harten
Deze drie dingen, namelijk vertroosting, liefde en volle verzekering, kunnen òf de vrucht zijn van den strijd van Paulus voor hen, òf de zaak zelve, waaromtrent deze zorgvuldigheid en strijd van Paulus zich bezighield.
6)
vertroost mogen
Namelijk verstaande mijne zorg voor hen, en mijne getuigenis van de oprechtheid der leer, die zij door Epafras en anderen hadden ontvangen.
7)
en zij samengevoegd
Ene gelijkenis van enig timmerwerk, hetwelk samengevoegd en in elkander gesloten zijnde, te sterker en te vaster is. Nu is er niets, dat de harten meer samenbindt, dan enigheid in het ware geloof, Hand. 4:32, waaruit de rechte liefde ook vloeit.
8)
der volle verzekerdheid
Namelijk door den Heiligen Geest in ons gewrocht. Want, hoewel het Evangelie zelf ons deze wetenschap des geloofs toebrengt, zo kan nochtans de volle verzekerdheid daarvan in ons hart niet zijn, dan door deze bijzondere verzekering des Geestes. Zie Ef. 1:13.
9)
tot kennis der
Dit is een nadere verklaring van de wetenschap des geloofs, waarvan hij tevoren gesproken had. Want hierin bestaat het geheel der leer van de zaligheid, dat wij God den Vader recht kennen en Jezus Christus, dien Hij gezonden heeft; Joh. 17:3.
10)
In Denwelken al
Namelijk Christus; of, in welker verborgenheid Gods des Vaders en Christus. Want het Griekse woord kan tot beiden gebracht worden, alzo dat de zin is, dat in Christus, of in de leer van God den Vader en van Christus alle schatten der wijsheid en kennis [namelijk tot de zaligheid nodig] verborgen zijn. En dit wordt alzo van den apostel betuigd, om den Colossensen te tonen dat dan nergens elders de zaligheid moet gezocht worden dan in deze leer, die ons tot God door Christus wijst, gelijk 1 Cor. 1:30, en 1 Cor. 2:2, enz. Anderen nemen dit niet voor de zaak die wij ter zaligheid moeten kennen, maar voor de wijsheid die in Christus’ persoon zelf is, die alle anderen wijsheid van mensen en engelen tebovengaat; hetwelk wel waar is, dan schijnt op het doel van Paulus zo wel niet te passen, dan door een verder genomen besluit.
11)
der wijsheid
Deze twee woorden onderscheiden enigen hier aldus, dat door de wijsheid de wetenschap van alle leerstukken des geloofs, en door de kennis de wetenschap van al de bevelen van Christus, tot den Christelijken wandel nodig, verstaan worden.
12)
verborgen zijn.
Dat is, begrepen of besloten zijn. Doch de apostel gebruikt het woord verborgen, omdat de natuurlijke mens deze dingen niet begrijpt, maar dat zij geestelijk worden onderscheiden; Matth. 11:25; 1 Cor. 1:23.
Geachte lezer, ik hoop zo van harte dat u nu zult begrijpen dat de rechtspraak in de poort uit het boek Ruth, geestelijk gezien en verstaan, én Bijbels uitgelegd moet worden als een beeld van een vernieuwde bevestiging op hetgeen Boaz tot Ruth had gesproken op die dorsvloer, Ruth 3 vers 11. Als we alzo de Schrift met de Schrift mogen verklaren zijn we op een Bijbelse wijze bezig, en al het andere zijn maar slechts dwaaluitspraken die wel uit de bevinding van het hart gesproken kunnen zijn, maar welke wel degelijk Gods’ Woord verkracht, en Gods’ verloste volk vaak in het donker brengt, en hen de vrijheid én de troost die er in het bloed van Jezus Christus ligt, doet ontberen en onthouden, hetgeen die verloste zielen zeker niet uit de hemel houdt, maar de hemelse heerlijkheid wel degelijk uit hun duistere en donkere harten houdt.
“Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen.”(Gal. 5:1)
D.J. Kleen
——————————————————————————————–
Lees in dit verband ook eens een leerzame onderwijzende brief van ds. J.H. Koster uit 1929 te Montfoort : klik hier