William Husson apotheker te Rouen, de tong uitgesneden en daarna verbrand
Omstreeks dezelfde tijd, namelijk in het jaar 1541, werd Willem Husson, een apotheker, om Gods Woord, uit Blois verjaagd. Hij kwam te Rouen, en nam des morgens in de nabijheid van de Martinvillepoort bij een weduwe zijn intrek, die hij onder andere vroeg op welke tijd het parlement gewoon was uiteen te gaan. Toen hij vernam, dat dit omstreeks 10 uur plaats had, ging hij naar het paleis, en liet hier en daar op straat kleine boekjes vallen, waarin de hoofdinhoud der christelijke leer vervat was, en de misbruiken der menselijke instellingen verworpen werden. Het parlement kwam daarover zo in opschudding, dat men terstond beval alle poorten te sluiten, en in de logementen te vernemen, welke vreemdelingen er in de stad waren. Toen men bij de bovenbedoelde weduwe kwam, verklaarde zij, dat er des morgens een man bij haar gekomen was, die gevraagd had op welke tijd het parlement uiteen ging, dat hij twee uren daarna was teruggekomen, had gegeten en weggereden was. Men reed hem terstond op alle wegen na, en zond lieden te paard uit om hem te zoeken, zodat zij hem dan ook halverwege Dieppe vonden, grepen en naar Rouen brachten. Terstond werd hij aangaande zijn geloof ondervraagd, dat hij, zonder enige dwang beleed, en zei, dat hij in de stad gekomen was om deze boekjes uit te strooien, en dat hij het voornemen had dit ook te Dieppe te doen.
In de volgende week werd hij veroordeeld om levend verbrand te worden, en, aangezien hij enige tijd gestudeerd had, gaf men hem een leraar van de Sorbonne, de Banda genaamd, het hoofd der Karmelieters, opdat deze hem weer tot het katholieke geloof zou bekeren.
Nadat zijn vonnis was voorgelezen, voerde men hem terstond uit de gevangenis op een kar tot voor de Domkerk, waar de genoemde leraar de arme lijder een kaars in de hand liet binden, en trachtte hem er toe te bewegen, voor een Lievevrouwenbeeld boete te doen. Doch Husson wilde niet naar hem luisteren, en liet de kaars vallen; waarom men hem dadelijk de tong uitsneed en naar de Kalvermarkt voerde, waar genoemde leraar een uitvoerige predikatie hield. Toen de monnik sprak van de barmhartigheid Gods, luisterde Husson aandachtig; maar, toen hij over de verdiensten der heiligen en dergelijke dromerijen handelde, wendde hij het gezicht en de oren van hem af. Toen deze leraar zag, welke gebaren Husson maakte, hief hij de handen omhoog, en riep overluid tot het volk: “Ziet, deze mens is ter dood veroordeeld, en nog van de levenden duivel bezeten.” Nadat het monnikenspel was geëindigd, werd Husson aangevat, en met een touw door een rad in de lucht opgetrokken, terwijl zijn handen en voeten op de rug waren samen gebonden. Toen het vuur ontstoken was, hing hij daarover enige tijd, en verroerde zich niet; alleen, toen hij de geest zou geven, zag men dat hij een weinig het hoofd boog. Alzo stierf standvastig deze heilige martelaar van Christus.